Het boek der Psalmen (deel 1)

Terug naar Hebreeuwse geschriften

Een studie van Dr. K.D.Goverts
Laatst gewijzigd: 10.05.2001

Inhoud
Proloog
Inleiding
Het ontstaan en de indeling van de psalmen
De structuur van een psalm
Een inleiding op het eerste Psalmboek (Psalm 1 tot en met 41)
Psalm 1
Psalm 6
Psalm 8
Psalm 22
Psalm 23
Psalm 24

Proloog
(door Cor Lewis)
Deze studie over de Psalmen is niet volledig. Het betreft een selectie van een aantal Psalmen uit dit geweldige boek waarin 'Stem' (van God) en 'tegenstem' (van de mens) doorklinken, met de nadruk op de 'tegenstem'. Als inleiding een beschrijving van de ervaring van Aäron Abraham Kabak, waaruit de geweldige invloed van de 'Stem' van God en de gevolgen van deze (her)ontmoeting in een mensenleven mogen blijken. Aäron Abraham Kabak (1880-1944), geboren in Polen, gestudeerd in Turkije, Duitsland enzovoort. In 1921 hoogleraar in Jeruzalem en een beroemde romanschrijver met een geweldige carrière. Hij had de godsdienst van zijn vaderen en zijn herinneringen daaraan ver weggestopt. En dan, plotseling in één nacht, een geweldige storm in zijn ziel. De volgende morgen was alles anders. Tot aan het eind van zijn leven in 1944. Hij vindt de weg terug naar de synagoge. En hij leest en hij leest om zijn ziel te verzadigen. Het gesprek met de Eeuwige is begonnen, hij is teruggekomen. Een mens die thuiskomt. Dit alles tot eer van de Eeuwige, tot eer van zijn Naam.

Enkele jaren geleden was ik ernstig ziek. Maandenlang moest ik het bed houden. In mijn hart had ik al afscheid genomen van het leven en van al mijn vrienden en geliefden. Wat mij nog te wachten stond, zo dacht ik, was een langzaam wegkwijnen of, als ik geluk had, een snel einde. En toen, op een avond dat ik alleen lag, zag ik door het open raam de kruin van een cypres, die zachtjes, maar zonder ophouden neeg en boog in de wind. Een groot meegevoel met de cypres ontwaakte in mij. Zijn leven lang wiegde en boog hij zijn kruin, helemaal alleen in de luchten van het heelal. .... De dagen van mijn leven trokken aan mij voorbij, mijn stormachtige jeugd en mijn rusteloze zwerven daarna - en ik dacht: In alle stormen en noden van mijn zoekende leven is er eigenlijk nooit een tijd geweest dat ik niet eenzaam was temidden van vrienden, eenzaam en moederziel alleen, zoals de kruin van deze cypres. En nu lag ik eenzaam op mijn ziekbed. Alleen zou ik deze wereld verlaten, zoals ik haar eens eenzaam en verlaten betreden had. Toen vloog een grote angst mij naar de keel. De angst voor die vreselijke duisternis die het menselijk lot op aarde omhult, kwam met volle kracht over mij heen. Op dat moment fluisterde iets of iemand mij in het oor: En hij? .... De gevangene in mijn binnenste, wiens stem ik mijn leven lang het zwijgen had opgelegd, gebruikte nu het uur van mijn zwakheid om zijn cel te verlaten en mij toe te fluisteren: En hij? En onze vader in de hemel? Van hem ben je gekomen, met hem ben je langs de weg van je leven getrokken en tot hem keer je terug. Je kwam niet alléén in deze wereld en je zult haar ook niet alleen verlaten. Nee! Nooit heb je de schoot van je vader verlaten, al wist je dat ook niet..... Plotseling, met één klap, besefte ik dat ik geen ogenblik in mijn leven alleen was geweest, ook niet als ik mij verlaten voelde. En in mijn hart ontsprong een bron van licht en vreugde. Voor het eerst sinds mijn ziekte barstte ik in tranen uit. Ik huilde van vreugde en gelukzaligheid. En toen deed ik een gelofte: als God mij zou laten genezen, dan zou ik een boek schrijven dat ongelukkige mensen zoals ik er zelf een was, moest zeggen dat ze geen vereenzaamde wezens in de wereld van de Almachtige zijn, noch drijfzand in een kale woestijn. Niemand die Gods evenbeeld is, kan drijfzand zijn.

Zijn leven lang was Kabak een agnosticus geweest, die met zijn streven en hopen aan de aarde verbonden was, maar nu werd hij bezield door een waar ontwaken van het geloof. Naar aanleiding van deze beleving schreef hij in 1938 zijn boek 'Op het smalle pad', hetgeen tot op heden als één van de beste romans over Jezus in de Hebreeuwse literatuur wordt beschouwd. Het boek staat al meer dan dertig jaar op de boekenlijst van bijna alle middelbare scholieren in Israël. In 1968 is de Engelse vertaling van dit boek verschenen. Het boek wordt beschouwd als het meesterwerk van de twaalf romans die hij in zijn leven heeft geschreven.
Overgenomen uit: Is dat niet de zoon van Jozef?. Geschreven door Prof. Dr. Pinchas Lapide, pagina 29 en 30. Uitgave: Ten Have, Baarn. ISBN 90 259 4270 9.
Top

Inleiding
en spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zingt en jubelt de Here van harte,
Zo roept Paulus ‘de heiligen en gelovigen in Christus Jezus’ in zijn Efeze-brief (5:19) op, om, ‘de nieuwe mens aangedaan hebbend, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid’, op deze wijze verder door het leven te gaan. Hierbij noemt hij als eerste de Psalmen. De Mylht (‘tehilim’) zoals deze verzameling liederen in het Hebreeuws wordt aangeduid. De ‘lofzangen’, die niet altijd lofzangen lijken te zijn zoals Psalm 44 en 88, waarvan de laatste misschien wel de donkerste Psalm is (eindigt ook met ‘duisternis’). Soms zijn de Psalmen strijdliederen om het te kunnen volhouden. Ook vaak profetisch. Veelal geboren in de diepte van de emoties, de bewogenheid.
Maar men zegt niet: waar is God, mijn Maker, die lofzangen geeft in de nacht; (Job 35:10)
Een lofzang is bij God meestal wat breder dan wij veronderstellen. Het gaat erom of het recht uit het hart komt. Al die uitingen uit de diepte van een mensenhart, positief of negatief, zijn ‘lofzangen’ voor God. Zo kan een treurzang ook een lofzang zijn. Als Hij sterft spreekt Jezus de woorden:
Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?
En: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest of leg ik mijn adem (ruach).(Zie: Mt. 27:46; Mr. 15:34 en Lk. 23:46)
Het zijn citaten uit respectievelijk Psalm 22:2 en Psalm 31:6. Zo heeft Jezus de Psalmen als het ware meegenomen aan het kruis. Niet uitsluitend die citaten, maar heel de psalmen dienen méébedacht te worden. Psalm 31:6 is vanouds het kindergebed voor het slapengaan. Dat heeft Jezus als kind wellicht elke avond gebeden. Dat bidt Hij opnieuw op de ‘avond van Golgotha’. En dan weet Hij: nu kan Ik rustig inslapen, want Vader maakt me weer wakker. Als wij psalmen zingen of bidden, luistert Jezus dan of zingt Hij mee? Ik denk dat Hij zegt: Vader, hoort U óns zingen? Want Jezus is vooral ‘subject’ in de Psalmen. Hij zingt ze en wij mogen ze met Hem meezingen.
Ook in de donkerste tijden van de Nederlandse geschiedenis worden de Psalmen als het ware herondekt. Petrus Dathenus berijmt in 1566 tijdens de Spaanse overheersing alle 150 Psalmen. Een hernieuwde berijming vindt in 1773 plaats. Zo ontstaat tijdens de Spaanse overheersing ook het Wilhelmus. Een opvallende bijzonderheid daarbij is dat het Wilhelmus vrijwel gelijkertijd in het Nederlands én in het Jiddisch gedicht is. Calvinisten en Joden samen op de bres voor de vrijheid van godsdienst. Een unieke combinatie in een duistere tijd. (Vergelijk: David's vlucht voor Saul en toch zijn trouw aan hem en Willem van Oranje's vlucht voor de koning van Spanje, die hij altijd had geëerd. Het is ook letterlijk in het Wilhelmus verwoord: ‘Als David moeste vluchten / Voor Saul den tyran’ strofe 8). Vanuit deze context zou het Wilhelmus zo tussen de Psalmen gezet kunnen worden. De berijming van alle 150 Psalmen is een unieke Nederlandse erfenis. In geen enkel ander land ter wereld is dit gebeurd. Het Nederlandse volk is met de Psalmen groot geworden. In 1940 pleegt de Nederlandse schrijver Menno ter Braak zelfmoord door het innemen van vergif, hetgeen Anton van Duinkerken de volgende woorden ontlokte: ‘men kan beter Psalmen innemen dan vergif’. Zo kunnen zij een ‘tegengif’ vormen.
Psalmen kunnen een mens op een spoor zetten: thema's die men zelf misschien niet zou bedenken in zijn gebeden. Soms bouwt men tegenwoordig een hele eredienst rondom een bepaalde psalm op. Al bezig zijnde met een psalm ‘gaat men op weg naar de woorden’. Het wordt jouw gebed. Die psalm geeft stem aan wat men wellicht zelf (nog) niet onder woorden kan brengen. Soms maakt een mens een lied; soms maakt het lied een mens. Psalmen komen naar ons toe, als signalen in de nacht, als fakkels in het donker.
André Chouraqui, een Algerijnse Jood, heeft de Psalmen vanuit het Hebreeuws in het Frans vertaald. Hij is als kind opgegroeid met de Psalmen daar zijn vader de gewoonte had soms zijn werkzaamheden te onderbreken om Psalmen te gaan zingen. Zo werd in een week het hele Psalmboek doorgezongen en werden met een aantal vrienden een paar keer per jaar in een nacht alle 150 Psalmen gezongen.
Top

Het ontstaan en de indeling van de Psalmen
De Psalmen zijn in verschillende perioden ontstaan en soms gegroeid. Een aantal is geschreven door de Korachieten, die dienst deden als tempelzangers. Zonen van Korach, die zoals staat beschreven in Numeri 16, één van de opstandelingen tegen Mozes was en die door de aarde verzwolgen werd. In Numeri 26:11 staat: maar de zonen van Korach waren niet gestorven. Zij zijn de tempelzangers geworden. Zangers zij ook vaak ‘zieners’. In het heiligdom ziet men vaak meer dan daarbuiten. Na Zijn opstanding spreekt Jezus de volgende woorden:
Hij zeide tot hen: Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden (Lucas 24:44).
Door te spreken over de ‘wet van Mozes’, de ‘Profeten’ en de ‘Psalmen’, verwijst Jezus naar de gehele verzameling van de Joodse schriften (de TENACH), die wij het Oude Testament noemen. Alles wat daarin geschreven staat moet vervuld worden en daar zijn de Psalmen dus ook bij inbegrepen. Door de relatie met de ‘vijf boeken van Mozes’ en de indeling van de Psalmen in vijf boeken ontstaat het volgende schema:

Het eerste boek

Psalm 1 – 41

Genesis

Het tweede boek

Psalm 42 – 72

Exodus

Het derde boek

Psalm 73 – 89

Leviticus

Het vierde boek

Psalm 90 – 106

Numeri

Het vijfde boek

Psalm 107 – 150

Deuteronomium



In de synagoge vindt men de combinatie van het lezen van een deel van de TORAH gekoppeld aan een bepaald deel van de Psalmen. Op deze wijze verbindt men de ‘stem van God’ (het Woord) met de ‘tegenstem’ van de mens (de Psalmen). Woord - wederwoord; stem en tegenstem
Top

De structuur van een Psalm
De structuur, de compositie van een Psalm is belangrijk. Zij kan ons iets (meer) vertellen over het karakter van God. Door het kiezen van een bepaalde structuur probeert de Psalmdichter de totale boodschap te verduidelijken of belangrijke accenten aan te geven. Martin Buber gebruikte daarvoor de uitdrukking: ‘die Sprache der Botschaft’. De taal die bij de boodschap hoort. Vorm en inhoud zijn één geheel. Ze kunnen niet gescheiden worden. De partner van Martin Buber, Franz Rosenzweig noemt het ‘das Formgeheimnis’, het geheim van de vormgeving. Structuur verwijst naar het wezen. Dit is de typisch Hebreeuwse manier van benaderen en uitdrukken. Betreffende de structuur of compositie van een Psalm zijn de volgende begrippen van belang:
  • Enveloppe- of sandwichstructuur: hieronder wordt verstaan dat een bepaald tekstgedeelte als een soort kern tussen twee (vrijwel) gelijkluidende verzen in staat. Als het ware er in verpakt is. Voorbeeld: Psalm 8 het eerste en laatste vers luiden: O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde. Tussen deze verzen wordt in deze Psalm beschreven wat die Naam inhoudt.
  • Parallellisme: de Hebreeuwse poëzie maakt veel gebruik van het parallellisme. In principe bestaat het uit twee regels waarbij de tweede regel een ‘intensivering’ of een ‘vocalisering’ van het gestelde in de eerste regel inhoudt. Er kunnen drie vormen van parallellisme worden onderscheiden: ‘antithetisch parallellisme’, ‘synthetisch parallellisme’ en ‘climactisch parallellisme’ (soms drie regels omvattend). Voorbeeld Psalm 6 vers 3b en 4a: genees mij, Here, want mijn gebeente is verschrikt. Ja, mijn ziel is ten zeerste verschrikt, en Gij, Here, hoelang nog?
  • Chiasme of kruisstelling: voorbeeld Psalm 6:10: gehoord heeft de HEERE mijn smeking, de HEERE, mijn gebed neemt Hij aan. In vers 10a staat het werkwoord voorop, in vers 10b achteraan. In vers 10a staat het object (mijn smeking) achteraan, in vers 10b (mijn gebed) in het midden. Op deze wijze wordt bereikt dat in vers 10b ‘mijn gebed’ omsloten staat binnen de Godsnaam en ‘aannemen’. De Eeuwige omsluit het gebed, Hij omvat en omademt het.
  • Catena- of kettingpatroon: hierbij neemt elke volgende versregel een woord op uit de vorige. Voorbeeld uit Psalm 42 vers 2 en 3:

  • 2a: zoals een hert verlangt
    2b: alzo: mijn ziel verlangt
    2d: naar God
    3a: dorst mijn ziel naar God
    3b: naar de God die lééft
    Eerst wordt het woord ‘verlangen’ opgepakt, dan ‘mijn ziel’, dan ‘God’.
  • Het kantelen van een Psalm: Vaak zien we dat een psalm omslaat: een klaaglied bijvoorbeeld slaat halverwege om in een lofzang. Maar ook de omgekeerde beweging kan zich voltrekken, een loflied kantelt en gaat over in een klacht. Voorbeelden Psalm 22 en 40. In de liturgie der eeuwen vinden we steeds die markante dubbelfiguur: Kyrië (roep om ontferming) en Gloria (lofzang). Het Kyrië kan omslaan in een Gloria, maar ook een Gloria kan kantelen en zich voortzetten in een Kyrië.
Recent commentaar verdeelt de Psalmen in drie categorieën namelijk:
  • Psalmen ter oriëntatie, waarin een mens zich gaat oriënteren op de (zijn) weg (voorbeelden Psalm 1 en 119);
  • Psalmen van desoriëntatie, waarin de mens de weg is kwijt geraakt. Alle wegen lijken dood te lopen;
  • Psalmen ter heroriëntatie, waarin de mens opnieuw de weg ontdekt.
Het ‘ik’ in de Psalmen is niet uitsluitend het individu, maar tegelijkertijd heel Israël. Het ‘pars pro toto’ principe is HET Bijbelse principe. ‘Die ene namens allen’. Zo heeft Israël een exemplarisch bestaan, ‘namens alle volkeren’. Waarom bid je, zing je? Namens allen, die niet (meer) kunnen bidden en zingen, die misschien zelfs geen lied hebben. Zo heeft de gemeente iets representatiefs. Avondmaalviering, namens allen die het niet kunnen vieren, opdat en totdat Jezus wederkomt. Keert weder, afkerige kinderen, luidt het woord des Heren, want Ik ben heer over u; Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en u brengen te Sion,
(Jeremia 3:14 N)
Top

Het eerste Psalmboek (Psalm 1 tot en met 41)
Inleiding
Zoals weergegeven in het overzicht in hoofdstuk 1 is het dit boek gekoppeld aan het boek Genesis. Zo wordt in de Joodse traditie de Torah doorgelezen. In sommige groepen in één jaar, in andere groepen in drie jaar. Van Genesis 1 tot en met Deuteronomium 34, om daarna weer opnieuw te beginnen. Zo kruipt men als het ware door de woorden heen. Lied: ‘Wie in het horen was, geduldig’. In de synagoge leert men de Schriften in hun verband te horen, en wij mogen dat ook weer gaan leren. Citaat: ‘Eén tekst onder de kraan verdunnen en we hebben een preek’. Alle vijf de psalmboeken eindigen met een lofprijzing. Hierbij dient men te bedenken dat zo’n slottekst bij al die psalmen van het desbetreffende boek hoort.

Het eerste boek

Psalm 41:14

Geloofd zij de Here, de God van Israël, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid. Amen, ja amen

Het tweede boek

Psalm 72:19

En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen.

Het derde boek

Psalm 89:53

Geloofd zij de Here voor eeuwig. Amen, ja amen

Het vierde boek

Psalm 106:48

Geloofd zij de Here, de God Israëls, van eeuwigheid en tot eeuwigheid, en al het volk zegge: Amen. Halleluja!

Het vijfde boek

Psalm 150:6

Alles wat adem heeft, love de Here. Halleluja



Letterlijk staat er in alle bovengenoemde teksten MSh Kwrb (‘Baruch ha sjem’): gezegend is de Naam. Woorden met een extra dimensie. Die naam van God is een geheimenis. Elohee Israël, die eeuwige God, die Zich verbindt aan de mens, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Mlwe de Mlwe (‘olam ad olam’). Buber vertaalt: ‘von Urzeit zu Endzeit’, van eeuw tot eeuw. ‘Von der Weltzeit und für die Weltzeit’. De Joodse rabbijnen hebben altijd gedacht in tijden, tijdperken, perioden. ‘Olam’ eigenlijk de verborgen tijd aan het begin en de verborgen tijd in de toekomst waar wij nog niet in kunnen kijken. Respons aan het einde van Psalm 41: Amen, ja amen! Vast en zeker.
Uit dit eerste boek een nadere studie van de psalmen 1, 6, 8 en een kleine cyclus gevormd door de Psalmen 20 tot en met 24. De laatstgenoemde Psalmen vormen duidelijk een afgerond geheel over de gezalfde koning, de ‘masjiach’, hetgeen is gaan klinken als ‘messias’ en in het Grieks als ‘Christus’. Psalm 20: Gebed voor de koning. Psalm 21: Danklied. En Psalm 24: Intocht.
Top

Psalm 1
Psalm 1, de deur tot het hele boek Psalmen. Hier wordt de mens uitgenodigd om het heiligdom binnen te treden. Het boek dat de strijd beschrijft waar de ‘rechtvaardige’ vaak door heen gaat. Dit eerste boek beschrijft tevens twee gestalten: de rechtvaardige (qydu ‘tsadiq’) en de goddeloze (eSr ‘rasja’). De ‘tsadiq’, de waarachtige, de mens die helemaal leeft in de verbondenheid met God en die zich het leed van de ander aantrekt. Zo was Jezus als de Zoon des mensen DE rechtvaardige.
Toen de hoofdman zag, wat er geschiedde, verheerlijkte hij God, zeggende: Inderdaad, deze mens was rechtvaardig! (Lucas 23:47)
Psalm 1 heeft vanouds gefunctioneerd in de paasnacht. De eerste antifoon in de Metten van Pasen luidt als volgt: Ego sum qui sum, et consilium meum non est cum impiis, sed in lege Domini voluntas mea est, alleluia.
Hier zingt Jezus, de Opgestane Heer de gemeente toe; zijn welgevallen is geweest in de TORAH van God en Hij heeft de TORAH gedaan, gepraktiseerd tot het einde toe; daarom heeft de Vader Hem opgewekt uit de dood. Daarom kan Jezus, net als Jozua in Jozua 1, de weg ontsluiten naar het land der belofte, de toegang tot Gods betrouwbaarheid, omdat heel zijn verlangen en heel zijn vreugde geweest is in de TORAH van Zijn Vader. De Psalm heeft een zogenaamde enveloppe-structuur, zij begint en eindigt met de goddelozen, maar in hun midden verschijnt, als een nieuw centrum, als lichtend middelpunt, de tsadiq. Voor het eerst in vers 5 uitdrukkelijk met deze term aangeduid.

Vers 1
Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters;
Hebreeuwse grondtekst:
bsy al Myul bswmbw dme al Myajx Krdbw Myesr tueb Klh al rsa syah yrsa 1


Dit vers begint met de woorden Klh al rSa Syah yrSa (asjree ha'isj asjer lo halach): welzalig de man die niet wandelt. Het ‘welzalig’ (asjree) in deze zin moet worden opgevat als een vreugdevolle uitroep, een vastgestelde zekerheid en niet als een belofte of een wens! ‘Welzalig’ wil zeggen dat men als mens beantwoordt aan zijn of haar bestemming. Martin Buber noemt dit: het verborgen, het ware geluk. Zalig, hangt volgens Samson Hirsch samen met ‘voetstap’, dus: die man van Psalm 1 kan uit de voeten, hij kan zijn schreden neerzetten. Ik zet mijn treden in uw spoor, opdat mijn voet niet uit zou glijden. (Psalm 17:5) De mens waarover gesproken wordt doet drie dingen niet: Hij
  • wandelt niet in de raad der goddelozen,

  • staat niet op de weg der zondaars en

  • zit niet in de kring der spotters.
Hierin is een soort climax besloten:
  • wandelen: dan is men nog in beweging,

  • staan: de mens komt tot stilstand en

  • zitten: dan is hij helemaal in de kring opgenomen.
Vers 1 is een triade: een drieslag. Meestal is het parallellisme in de Hebreeuwse poëzie een tweeslag. Let ook op de drie aanduidingen: raad der afbrekers; weg der zondaars; zetel van de driesten. Het Hebreeuwse woord dat in dit vers vertaald wordt met ‘goddelozen’ luidt
MyeSr (‘rasjaim’). Dit woord betekent letterlijk de ‘afbrekers’, de ‘vernietigers’. Geen atheïsten, dat kunnen van huis uit hele vriendelijke en humane mensen zijn. De ‘rasjaim’ zijn er op uit het werk van God te vernietigen, af te breken en weigeren de weg van God te betreden. Het woord komt in deze Psalm even vaak voor als ‘rechtvaardige’ en ‘zondaar’ tezamen. ‘Afbreker’ vier maal, ‘zondaar’ tweemaal en ‘rechtvaardige’ ook tweemaal. Het eigenlijke contrast is dat tussen de afbreker en de rechtvaardige. De rechtvaardige gaat in de weg van de TORAH. De afbreker volhardt in zijn eigen weg. De ‘zondaars’ zijn de Myajx (‘chataim’), degenen die ‘hun doel missen’. Hun weg loopt steeds weer mis. God onderwijst de ‘zondaren’ opdat ze de weg terugvinden. De ‘spotters’ (Myul,‘letsim’) zijn eigenlijk de ‘brutalen’, de ‘driesten’. Hiervan zegt een bekend spreekwoord dat ‘de brutalen de halve wereld hebben’. Daarentegen leert ons Psalm 37 dat ‘de zachtmoedigen de gehele aarde zullen beërven’. De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede (Psalm 37:11 Sv).

Vers 2
Maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht
Hebreeuwse grondtekst:
hlylw Mmwy hghy wtrwtbw wupx hwhy trwtb Ma yk 2

De man doet twee dingen wel. Hij:
  • heeft aan des Heren wet een welgevallen en

  • overpeinst deze bij dag en nacht.

In het eerste deel van dit vers krijgt de man eerst geen werkwoord: zijn welgevallen is in de TORAH des Heren. Dat is de grondhouding van zijn leven; daarom geen werkwoordsvorm; het is niet primair iets wat hij af en toe doet; neen, het is de basishouding waaruit zijn daden voortkomen. Tweemaal horen we het woord TORAH in dit vers. Zo verwijst het Psalmboek meteen al naar de boeken van de TORAH.
In vers 2b komt er een werkwoord bij: ‘overpeinzen’, luidt de vertaling van het Hebreeuwse woord hgh(‘hagah’). Kan ook vertaald worden met: murmelen, opzeggen, reciteren, mediteren. Denkprocessen zijn ‘uitwendig’ in het Hebreeuws. Lezen deed men hardop. Het woord moet klinken voor de ‘ander’ en tot je eigen hart. ‘Hagah’ is ook typisch een ballingschapswoord; het duidt ook aan: het grommen, het koeren van een duif. Ik koer als een duif, zegt Hizkia in Jesaja 38:14. Daar staat een vorm van ‘hagah’. En Hizkia staat model voor heel het volk dat de dood van de ballingschap (twlg, ‘galoet’) ingaat. Ze kunnen alleen nog klagelijk koeren. ‘Hagah’ is ook verzuchten. Wat doet men dan in de ballingschap? Uit het diepst van je wezen TORAH verzuchten. In het begin van het boek Jozua komt dezelfde uitdrukking ‘overpeins (verzucht) het bij dag en bij nacht’ voor.
Alleen, wees zeer sterk en moedig en handel nauwgezet overeenkomstig de gehele wet die mijn knecht Mozes u geboden heeft; wijk daarvan niet af naar rechts noch naar links, opdat gij voorspoedig zijt, overal waar gij gaat. Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag en nacht, opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven is, want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij voorspoedig zijn (Jozua 1:7,8)
De TORAH vormt als het ware Jozua's routebeschrijving voor de tocht door het beloofde land, de waarheid, het leven. ‘Zonder TORAH vaart niemand wel’, zou men kunnen zeggen. Bij de uitdrukking ‘dag en nacht’ niet direct denken aan onze 24-uurs dagindeling, maar heeft meer te maken met de, bij de exegese van vers 3, aangehaalde ‘seizoenen’ in het leven van de mens. Het al dan niet centraal (kunnen of willen) stellen van God bij het vaststellen van de zin van ons bestaan en de daaruit voortvloeiende consequenties. Het is heel vaak nacht in het leven van de rechtvaardige. Het is ook de tijd van je leven /de wereldgeschiedenis als het donker is. Zo zou men als titel boven dit eerste Psalmboek kunnen zetten: ‘de nacht van de rechtvaardige’.

Vers 3
Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt; al wat hij onderneemt, gelukt.
Hebreeuwse grondtekst:
xyluy hvey-rsa lkw lwby-al whlew wteb Nty wyrp rsa Mym yglp-le lwts Uek hyhw 3

Hij ‘is of zal zijn’ als een boom geplant aan waterstromen. Letterlijk staat er ‘overgeplant’ zoals de kerkvader Hiëronymus, die in de leer ging bij de Rabbijnen, in deze tekst ook het woord ‘overgeplant’ gebruikt. Een andere vertaling luidt: ‘gestekt aan watergleuven’. Mym yglp (‘Peleg mayim’), ‘vertakkingen van water’. Water is in de Schrift vaak een beeld van de TORAH: zij is de bron van levend water. Belangrijk is te constateren dat ‘de boom vrucht geeft op zijn tijd’. Als men aan een boom in de winter zou kunnen vragen waarom deze geen vrucht draagt dan zou de boom antwoorden om in het voorjaar maar weer eens terug te komen. Zo zijn er ‘de seizoenen’ in een mensenleven, ook door de ‘winter’ heen. De boom verduurt de winter.
Wiens loof niet verwelkt (lbn, ‘nabal’), waarbij ‘nabal’ ook ‘verkwijnen of dwaas worden’ kan betekenen. Denk aan de naam Nabal in 1Samuël 25. Nabal heet hij en een dwaas is hij. De mens die uit de TORAH leeft wordt geen verdwaasde. Al wat hij onderneemt gelukt, luidt het laatste deel van dit vers in de NBG-vertaling. hVe (‘asah’) en xylu (‘tsalach’) luiden de respectievelijke woorden in de Hebreeuwse grondtekst. Letterlijk betekenen deze woorden ‘maken of doen’ en ‘doorwerken’. Alles wat de gelovige doet zal doorwerken, zal zijn uitwerking niet missen. Zelfs (of misschien zelfs juist) door het lijden heen. Het Evangelie is geen successtory of -formule.

Vers 4
Niet alzo de goddelozen: die toch zijn als kaf dat de wind verstrooit.
Hebreeuwse grondtekst:
xwr wnpdt-rsa Umk-Ma yk Myesrh Nk-al 4

In dit vers horen we over de afbrekers; maar zij worden niet het onderwerp van de zin; alleen lijdend voorwerp. De wind doet met hen wat hij wil. Zij zijn het object van de wind die verwaait. Men lette op het contrast: boom tegenover kaf. De boom die stáát, stabiel, het kaf dat onstabiel in beweging is. Drie elementen spelen hierin mee:
[a] het rusteloze;
[b] de constante beweging en
[c] zonder richting.
Het kaf heeft geen doel, geen vaste koers. De tsaddiq staat, overdenkt, bezint zich. De afbreker valt ten prooi aan krachten die hij niet kan beheersen. Van de afbreker kan alleen gezegd worden: NIET ALZO.

Vers 5
Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen,
Hebreeuwse grondtekst:
Myqydu tdeb Myajxw jpsmb Myesr wmqy-al Nk-le 5

De Psalm begint met de raad der afbrekers ( MyeSr tue, ‘atsat rasjaim’) en de zetel der brutalen (Myul bSwm,‘mosjaw letsim’) en eindigt met de vergadering der rechtvaardigen (Myqydu tde,‘adat tsadiqim’). De afbrekers worden weggeblazen als kaf. Nu volgt een negatieve these: ze houden geen stand.

Vers 6
want de Here kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen vergaat.
Hebreeuwse grondtekst:
dbat Myesr Krdw Myqydu Krd hwhy edwy-yk 6

De Psalm eindigt met een weg. Er is maar één weg! Die weg wordt door de Here gekend. Alleen in dit gedeelte is God het onderwerp van de zin. Op de weg der goddelozen komt God niet voor, daarom vergaat ook die weg. A.L.Strauss, de schoonzoon van Martin Buber, heeft eens opgemerkt: ‘let eens op of de naam van God in een Psalm voorkomt of niet’. Rabbijn Jacob Soetendorp vertaalt het ‘kennen’ ( edy, ‘jada’) bij voorkeur met: ‘één zijn met’. Het duidt op intimiteit, innige verbondenheid. God is één met de weg der tsadiqim. Heel vaak zegt de Schrift dat God de tsadiq kent; alleen hier staat dat God zijn (hun) weg kent.

Top

Psalm 6
Psalm 6 is een genezingspsalm. Deze Psalm kent een driedeling:
  • Verzen 2 tot en met 6 zijn tot God gericht,
  • in vers 7 en 8 komt God niet voor,
  • in de verzen 9 tot en met 11 spreekt de dichter over God.
M.Weiss, een Joodse Oudtestamenticus, merkt hierover op dat als een Psalm begint met een ‘aanspraak tot God’ en eindigt met ‘het spreken over God’ de ziel van de mens tot rust gekomen is; het is allemaal op zijn plaats gebracht; de mens is thuis gekomen.

Vers 2:
O Here, straf mij niet in uw toorn, en kastijd mij niet in uw grimmigheid.
Letterlijk staat er in vers 2a: ‘corrigeer mij niet in uw toorn’. Ernst Bloch: ‘toorn der hoop’, om het kwaad weg te blazen. Kleys Kroon: de creatieve woede.
Vers 2b luidt letterlijk: ‘tuchtig mij niet in uw gloed’.

Vers 3:
Wees mij genadig, Here, want ik kwijn weg; genees mij, Here, want mijn gebeente is verschrikt.
‘Want weg kwijn ik’ staat er letterlijk, waardoor de nadruk op het woordje ‘ik’ komt te liggen. Het ‘gebeente’ staat voor de kern van je persoon. Het gebeente geeft de structuur, door zijn gebeente blijft de mens overeind. Gebeente = gestalte. Staat hier voor: de ‘identiteit van Israël is verschrikt’.
‘Verschrikt’ (lhb, ‘bahal’) komt drie maal in deze Psalm voor (vers 3, 4 en 11). Het woord betekent zoiets als ‘ontwricht worden’. Het gebeente wordt ont-steld. Het gebeente van de rechtvaardige. Niet alleen het individu, maar heel het volk van God is van haar plek ‘Displaced person’.

Vers 4:
Ja, mijn ziel is ten zeerste verschrikt, en Gij, Here, hoelang nog?
Het gaat hier eigenlijk om het voortbestaan van het gehele volk van God. Zal God nog een bondgenoot hebben op deze aarde? De meest intense crisis die men zich kan voorstellen. Gij, Adonai, hoelang nog? ytm de (‘ad mataj’). Eén van de meest hartverscheurende kreten uit de Psalmen. Letterlijk ‘tot wanneer’? (Vergelijk Openbaringen 6:10)

Vers 5:
Keer weder, Here, red mijn ziel, verlos mij om uwer goedertierenheid wil.
Om uw goedertierenheid
, letterlijk staat hier ‘om uw dox (‘chèsed’), uw verbondstrouw!

Vers 6:
Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zou U loven (letterlijk: danken) in het dodenrijk?
Ook hier in de verzen 6a en b weer een voorbeeld van parallellisme. God, hoe moet dat nu, als uw enige partner het dodenrijk ingaat, wie moet U dan nog danken? Ter wille van Uw verbondstrouw, Uw Naam staat op het spel.

Vers 7:
Ik ben afgemat van mijn zuchten; elke nacht doorweek ik mijn sponde, doe ik mijn bed van tranen vloeien.
Vanaf dit vers komt de naam van God niet meer voor. Het is alsof de dialoog is gestopt. De Psalmist bevindt zich in No-Godsland; het aangezicht van God lijkt verborgen; hij kan alleen nog maar vertellen hoe erg het is.

Vers 8:
Mijn oog is dof geworden van verdriet, verzwakt door allen die mij benauwen.
De beschrijving uit vers 7 hoe erg het is wordt nader uitgewerkt. De uitdrukking ‘mijn oog is dof geworden’ heeft niets te maken met ‘blind worden’ of met een oogkwaal, maar door de toestand waarin de psalmist zich bevindt is ‘er geen visie meer’, ‘geen uitzicht op de toekomst’. De mens, het volk, ziet het niet meer zitten.

Vers 9:
Wijkt van mij, al gij bedrijvers van ongerechtigheid, want de Here heeft mijn wenen gehoord;
Het ‘kantelvers’ in deze Psalm. Ineens is er weer licht. Van ‘Kyrië’ naar ‘Gloria’; van klaaglied naar lofzang.

Vers 10:
de Here heeft mijn smeking gehoord, de Here neemt mijn bede aan.
Letterlijk staat er in vers 10b: de Here, mijn gebed neemt Hij aan. Hierbij staat het gebed in het midden van de regel. Door deze structuur ziet men als het ware hoe God het gebed van Zijn volk opvangt, omlijst. (Zie tevens de aantekeningen onder chiasme of kruisstelling).

Vers 11:
Al mijn vijanden zullen beschaamd staan, ten zeerste verschrikt, zij zullen in een oogwenk beschaamd afdeinzen.
Hier komt het woord ‘bahal’ (uit vers 3 en 4) terug: niet de psalmist (het godsvolk) wordt ontwricht, maar de vijanden.
Top


Psalm 8
Psalm 8 is naar de compositie een voorbeeld van de enveloppe- of sandwichstructuur. Dit komt tot uitdrukking doordat hij precies zo eindigt zoals hij begint.
O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde, (Vers 2a,b)
O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde. (Vers 10)
Deze verzen omsluiten de eigenlijke inhoud: de Naam van de Eeuwige. Wat wordt daarvan nu verteld? Wat die Naam inhoudt. Vers 2c: Gij, die uw majesteit toont aan de hemel. Het Hebreeuwse woord in de grondtekst dat hier in de NBG met 'toont' vertaald wordt, duidt op een beurtzang. M.Buber vertaalt het ook met 'Wettgesang'. Men moet God niet gaan verdedigen, alleen maar bezingen.

Vers 3:
Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen

In dit vers verschijnt ineens een heel onverwacht beeld van 'kinderen en zuigelingen'. Teksten zijn vaak in stereo. Waar wordt meer over kinderen en zuigelingen gesproken? En dan komen we in Klaagliederen terecht.
Mijn ogen zijn verteerd door tranen, mijn binnenste is vol onrust, mijn hartebloed is ter aarde uitgestort om de ondergang van de dochter mijns volks, omdat kinderen en zuigelingen versmachten op de pleinen der stad. (Klaagliederen 2:11)
De tong van de zuigeling kleefde van dorst aan zijn gehemelte; kinderen vroegen om brood, niemand reikte het hun. (Klaagliederen 4:4)

De moeder is Sion, kinderen en zuigelingen zijn de ballingen in Babel. De melk en het brood zijn op. Het zijn weeskinderen geworden. Moederloos en daardoor moedeloos. Eli Wiesel, een bekende Joodse denker en schrijver, geraakte met zijn vader op 15-jarige leeftijd in het kamp, waar zijn vader overleed. Met vader er in, zonder vader er uit. Uitspraak: 'het laatste woord is aan het slachtoffer' (The last word is to the victim). Hetgeen 'onder ligt, komt boven'. De vijand heeft vaak het hoogste woord, God heeft het laatste woord.
Het Hebreeuwse woord dat aan het einde van dit vers met 'verstommen' is vertaald luidt tbS ('sjabat'), hetgeen 'ophouden' betekent. Het is een soort verborgen verwijzing naar de 7e dag, de sjabat. Franz Rosenzweig: 'het unieke van de sjabat is, dat er geen bevelen worden gegeven'. Het einde van alle commando's. Er hoeft niets gedaan te worden.

Vers 4,5:
Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?
Het is dus nacht. De nacht van de ballingschap.Voor 'mens' wordt hier het Hebreeuwse woord Swna ('enosj') gebruikt, hetgeen 'mensje' betekent. Het duidt op de mens in zijn zwakheid en beperktheid. Het vers laat zich lezen als een vraag en een antwoord:
Vraag: Wat is de mens?
Antwoord: dat Gij hem gedenkt!
Een mens is er, kan bestaan omdat de Eeuwige hem gedenkt. Ook in dit vers is er weer sprake van een parallellisme, waarbij in dit uitzonderingsgeval de beide zinnen vrijwel aan elkaar gelijk zijn en geen intensivering te zien geven.

Vers 6-9:
Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond. Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd: schapen en runderen altegader en ook de dieren des velds, de vogelen des hemels en de vissen der zee, hetgeen de paden der zeeen doorkruist.
In deze verzen wordt als het ware heel Genesis 1 ten tonele gevoerd. Waarmee wordt de Naam verbonden? Waarin zie je de naam van God? De mens, daar ga Ik mijn naam mee verbinden.

Psalm 8 is ook een voorbeeld van een lied dat 'door de tijden heen' weer wordt gehoord. In Job 7:17 en in Hebreeën 2 vanaf vers 6 wordt Psalm 8 weer geciteerd. De relatie tussen deze Schriftgedeelten kan als volgt worden aangegeven:
· Psalm 8: de mens als middelpunt (van de schepping);
· Job 7:17: de mens als mikpunt;
· Hebreeën 2: de mens in de lichtglans.
Drie stadia; hier zien we de werkingsgeschiedenis van een lied. Telkens hebben zangers en dichters zo'n psalm weer opgepakt en in hun situatie geactualiseerd. Het Hebreeuwse denken onderscheidt zich ook hierin van het Griekse denken dat het niet een kwestie is van of /of, maar van en /en.

Top


Psalm 22
Deze Psalm staat als het 'hart' in het midden van het eerste Psalmboek tezamen met Psalm 23. Met aan de ene kant de Psalmen 20 en 21 en aan de andere kant Psalm 24. Een opvallende bijzonderheid is dat het nummer 22 overeenkomt met het aantal letters in het Hebreeuwse alfabet en volgens een bepaalde telling waren er in de tweede wereldoorlog ook 22 concentratiekampen. Van de a ('Alef') tot aan de t ('Taw'), van de eerste letter tot en met de laatste.
Het is een Psalm met een enorme reikwijdte. Een verhaal over een mens in de totale verlatenheid. Het 'waarom' hoort men in deze Psalm. De Psalm die spreekt over de Messias, mits op die ene voorwaarde dat we in die hele Psalm de Messias betrokken zien op al degenen die door de diepte heengaan. Psalm 22 spreekt over al dat lijden. Toen de Messias aan het kruis ging nam Hij al dat lijden op in Zijn lijden zonder het te proberen te verklaren. Boekje van Henk Veltkamp: 'Het leven rijmt niet'.
Relatie Psalm 22, als het hart van dit Psalmboek met Genesis 22 als het hart van Genesis. Het verhaal over Abraham en Isaäc, een vader en een zoon. Samen op weg in de richting van de berg Moria, de latere tempelberg.
Erich Auerbach: 'Er zit zoveel achtergrond in dat je het bijna niet kunt bevatten'.
Het verhaal over een vader en een zoon, zijn geliefde, die samen een weg gaan, drie dagen. Isaäc, in de Joodse traditie de gestalte van de overlevende. Eigenlijk een man in de schaduw van Abraham en Jacob. Toch is Isaäc het typebeeld voor alles wat zoon mag heten. Op elk Joods Nieuwjaar wordt het verhaal van Isaäc gelezen. Het blazen van de sjofar, de ramshoorn, tijdens deze herdenking verwijst naar de ram in de struiken. Volgens een bepaalde berekening was Isaäc reeds 37 jaar toen hij de tocht met zijn vader naar de berg Moria maakte. Hij komt terug als een overlevende, hij heeft de dood gezien.
Elie Wiesel zegt daarover: 'Het opstaan van het altaar is een ervaring die men zijn hele leven nooit meer kwijtraakt. Overlevenden komen nooit meer terug. Een overlevende heeft levenslang'.
Wie krijgt een plaats in het hart van het boek Genesis en in Psalm 22, de beste plaats? Die wordt ingeruimd voor de overlevenden.

Vers 2 en 3:
Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, bij de woorden van mijn jammerklacht? Mijn God, ik roep des daags, en Gij antwoordt niet, en des nachts, en ik kom niet tot stilte.
Verre zijnde van mijn bevrijding ytewSy ('jesjuati') roep ik bij dag en Gij antwoordt niet. Een normaal patroon in de Psalmen: roepen en antwoorden. In de Psalmen is ook plaats voor de mens die geen antwoord krijgt. In de Joodse geschiedenis zijn veel vaders hun zonen kwijtgeraakt op de brandstapels en toen was er geen engel (1096 in Worms: de brandstapel). In de nacht is er geen stilte voor mij zegt André Neher, die zelf ondergedoken was in de Elzas. 's Nachts is er voor mij de niet-stilte. Als God zwijgt is het al erg, maar nu wordt het 's nachts niet eens stil. Station: de stilte voorbij.

Vers 4:
Nochtans zijt Gij de Heilige, die troont op de lofzangen Israëls
Chouraqui vertaalt hier letterlijk: 'Mais toi sacré, tu habites ....', Gij bewoont. Midrasj: de lofzangen van Israël dienen als troon voor de Eeuwige. Uitgerekend in deze dieptepsalm staat deze tekst. God heeft daarom altijd een troon gehad omdat Israël door de eeuwen heen is blijven zingen. Vanaf Mozes bij de Schelfzee. De rabbijnen zeggen dan ook: van toen af was God koning.

Aan het einde van vers 22 kantelt het lied:
Verlos mij uit de muil van de leeuw, en van de horens der woudossen. Gij hebt mij geantwoord!
Hier komt het antwoord en wordt het een Paasverhaal.

Vers 23:
Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen.
Letterlijk staat er 'ik zal uw naam vertellen' in plaats van verkondigen. Hoe kun je nu een naam vertellen. De naam wordt een verhaal. Ver-tellen is een intensieve vorm van tellen. De Bijbel is een boek vol verhalen, vertellingen over die Naam. Daarom kom je als gemeente ook bij elkaar:
Ik zal niet sterven, maar leven en ik zal de daden des Heren vertellen. (Psalm 118:17)
Zo wordt die Naam voortgeplant. Soms kantelt een lied van Kyrië naar Gloria; soms andersom: van Gloria naar Kyrië (zie bijvoorbeeld Psalm 40).

Vers 25: (de kern van het verhaal)
Want Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende van de ellendige, en zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep.
Letterlijk de 'neergebogenheid van de gebogenen'. Wat God heeft samengevoegd, scheidde de mens niet! Hij heeft Zijn aangezicht niet verborgen weg van hen, maar Hij heeft gehoord. Letterlijke tekst: 'en in zijn roepen tot Hem hoorde Hij'. Wanneer hoort God? In ons Westerse denken is er altijd sprake van een volgorde: eerst roepen, dan horen. Hier staat dat het horen zit in het roepen. Op het moment dat een mens roept is God daar in. Het roepen op zich is een teken dat God er is.

Vers 31:
Het nakroost zal Hem dienen, er zal van de Here verteld worden aan het komende geslacht;
Dit vers geeft een venster op de toekomst. Psalm heel vaak profetisch. Letterlijk wordt hier gesproken over 'het zaad'. De Bijbel spreekt altijd over het zaad. erz ('zera'), 'zaad' zal Hem dienen. De toekomst vindt voortgang. Er zal verteld worden van de Heer aan het geslacht. Ze zullen komen en melden Zijn waarachtigheid aan het volk dat verwekt wordt. God is de God van de geschiedenis, God maakt geschiedenis.
Top


Psalm 23
Ook dit is een Psalm waarin heel de ballingschap en de terugkeer van Israël wordt verteld.

Vers 1:
Een psalm van David. De Here is mijn herder, mij ontbreekt niets;
Met uitzondering van de aanhef 'een psalm van David', bestaat dit eerste vers uit vier woorden. roxa al yer hwhy ('Adonai ro'i lo echesar'). Letterlijk vertaald: Heer mijn herder niet ontbreken of missen. roxa al ('lo echesar'): letterlijk staat er niet wat of wie hem of haar ontbreekt. Er is geen subject en geen object. Dit betekent dat men het op twee manieren kan interpreteren. Namelijk: 'mij ontbreekt niets' of 'ik zal niet ontbreken'. Men kan hierbij denken aan dat ene schaap van die honderd, dat verdwaald was (Mattheüs 18). Of het verloren schaap uit Lucas 15, al moet men deze twee gelijkenissen niet door elkaar halen. Mattheüs spreekt over een dwalend schaap. Lucas over een verloren schaap. De Heer is herder, ik zal niet ontbreken. Omdat Hij mijn herder is zal ik niet ontbreken, want als Hij 100 schapen heeft doet Hij het niet voor 99.

Vers 2,3:
Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij aan rustige wateren; Hij verkwikt mijn ziel. Hij leidt mij in de rechte sporen om zijns naams wil.
Deze verzen pakken het beeld van die herder weer op. In een Franse vertaling wordt het woord 'weiden' met 'oasen' vertaald. Hij verkwikt mijn ziel. Letterlijk: 'Hij doet mijn ziel terugkeren', 'He restoreth my soul'. bbwSy ySpn ('nefsji jesjobew'), twee woorden dus. Het woord bbwSy is een werkwoordvorm van het woord bwS ('sjoew') hetgeen 'terugkeren' betekent.

Vers 4 en 5:
Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij; uw stok en uw staf, die vertroosten mij. Gij richt voor mij een dis aan voor de ogen van wie mij benauwen; Gij zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.
Buber vertaalt 'dal van diepe duisternis' met 'Todschattenschlucht', de schaduw des doods en de 'benauwers'; heel de geschiedenis van Israël.

Vers 6:
Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven; ik zal in het huis des Heren verblijven tot in lengte van dagen.
Letterlijk: 'het goede en verbondstrouw zullen mij achtervolgen'. Verblijven kan ook vertaald worden met terugkeren.
Lied: 'Gij weet hoe 'k zwerven moet op aard'. Ik zal terugkeren naar het huis van de Eeuwige... De Psalm begint met Gods herderschap en eindigt met de terugkeer.
Top


Psalm 24
De structuur van Psalm 24 is niet 'zo maar toevallig', evenals de gehele Bijbel geen 'vormloos boek' is. Vormen laten ons zien hoe God is. De Psalm bestaat uit drie delen (een zogeheten 'drieluik'). De eerste twee verzen vormen als het ware het fundament, de verzen 3 tot en met 6 het middelpunt en de verzen 7 tot en met 10 het slot.

Vers 1 en 2:
Des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen. Want Hij heeft haar op de zeeën gegrond en op de stromen gevestigd.
Zo begint deze Psalm met een proclamatie: des Heren is de aarde en haar volheid. De aarde is van God en Hij en niemand anders heeft Zich met die aarde verbonden. En dat deze aarde vol wordt van de kennis 'des Heren' heeft heel wat consequenties. Hij heeft haar boven de zeeën gegrondvest. In het Hebreeuws wordt Hij met nadruk vermeld. Chouraqui: 'lui même', Hij zelf. Deze proclamatie vormt het fundament van deze Psalm. De aarde is van God en Hij en niemand anders heeft Zich met die aarde verbonden, daar heeft God Zichzelf ingelegd. Soms wordt daar veel te koud en te laconiek over gesproken. De aarde is niet van de antichrist, niet van de nacht en de duisternis: 'Gegrond boven de zeeën ...'

Vers 3-6:
Wie mag de berg des Heren beklimmen, wie mag staan in zijn heilige stede? Die rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel niet op valsheid richt, noch bedrieglijk zweert. Die zal van de Here een zegen wegdragen en gerechtigheid van de God zijns heils. Dat is het geslacht van wie naar Hem vragen; die uw aanschijn zoeken; dat is Jakob. sela
Zoals reeds opgemerkt staan de verzen 3-6 in het midden van deze psalm. Met als centrale vraag: 'wie de berg des Heren mag beklimmen' of letterlijk 'wie mag opgaan op de berg van de Eeuwige of anders gezegd: 'wie mag opstaan?' Antwoord in vers 4: 'die rein is van handen en zuiver van hart … enzovoort' Zo staat in het hart van deze psalm 'de berg des Heren' met daarop die mensen die bij Hem mogen zijn, die gereinigd, gezuiverd zijn van het kwaad, die mogen verkeren voor het aanschijn des Heren. Dat is Jakob.
In het totaalbeeld van de Psalm: Hoe komt men van het begin naar het einde? Via die berg met die mensen met wie God Zijn plan volvoert. God werkt altijd via mensen. Uitdrukking van J.W.Schulte Nordholt (geboren in 1920): 'wij komen nooit meer van Hem af'.

Vers 7-10:
Heft, poorten, uw hoofden omhoog, en verheft u, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga. Wie is toch de Koning der ere? De Here, sterk en geweldig, de Here, geweldig in de strijd. Heft, poorten, uw hoofden omhoog, en verheft ze, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga. Wie is Hij toch, de Koning der ere? De Here der heerscharen, Hij is de Koning der ere. sela
Aloude ingangen, Mlwe yxtp ('petachi olam'), eeuwige ingangen, die moeten hun hoofd opheffen, opdat zal ingaan de Koning der ere, eigenlijk: heerlijkheid. Vers 7-10: de intocht:
Wat is mijn toekomstverwachting? De intocht van de Koning gaat komen; eindtijd wordt intocht. Lied 'doe intocht Here in mijn gemoed'.
Wie is dat dan, die koning de ere? Deze vraag wordt tweemaal gesteld met een gevarieerd antwoord dat samengevat kan worden als 'Adonai, sterk, weerbaar en heldhaftig', de Here der heerscharen. En die heerscharen zijn mensen (zie Exodus 12:41), aldus Levinas.
En na vierhonderd en dertig jaar, juist op de dag af, gingen al de legerscharen des Heren uit het land Egypte (Exodus 12:41).
Top