Het boek der Psalmen (deel 1)
Een studie van Dr. K.D.Goverts
Laatst gewijzigd:
10.05.2001
Inhoud
Proloog
Inleiding
Het ontstaan en de indeling van de psalmen
De structuur van een psalm
Een inleiding op het eerste Psalmboek (Psalm 1 tot en met 41)
Psalm 1
Psalm 6
Psalm 8
Psalm 22
Psalm 23
Psalm 24
Proloog
(door Cor Lewis)
Deze studie over de Psalmen is niet volledig. Het betreft een selectie van een aantal Psalmen uit dit geweldige boek waarin 'Stem' (van God) en
'tegenstem' (van de mens) doorklinken, met de nadruk op de 'tegenstem'. Als inleiding een beschrijving van de ervaring van Aäron Abraham Kabak, waaruit
de geweldige invloed van de 'Stem' van God en de gevolgen van deze (her)ontmoeting in een mensenleven mogen blijken.
Aäron Abraham Kabak (1880-1944), geboren in Polen, gestudeerd in Turkije, Duitsland enzovoort. In 1921 hoogleraar in Jeruzalem en een beroemde romanschrijver met een geweldige carrière.
Hij had de godsdienst van zijn vaderen en zijn herinneringen daaraan ver weggestopt.
En dan, plotseling in één nacht, een geweldige storm in zijn ziel. De volgende morgen was alles anders. Tot aan het eind van zijn leven in 1944. Hij vindt de weg terug naar de synagoge. En hij leest en hij leest om zijn ziel te verzadigen. Het gesprek met de Eeuwige is begonnen, hij is teruggekomen. Een mens die thuiskomt.
Dit alles tot eer van de Eeuwige,
tot eer van zijn Naam.
Enkele jaren geleden was ik ernstig ziek. Maandenlang
moest ik het bed houden. In mijn hart had ik al afscheid genomen van het leven
en van al mijn vrienden en geliefden. Wat mij nog te wachten stond, zo dacht ik,
was een langzaam wegkwijnen of, als ik geluk had, een snel einde. En toen, op
een avond dat ik alleen lag, zag ik door het open raam de kruin van een cypres,
die zachtjes, maar zonder ophouden neeg en boog in de wind. Een groot meegevoel
met de cypres ontwaakte in mij. Zijn leven lang wiegde en boog hij zijn kruin,
helemaal alleen in de luchten van het heelal. .... De dagen van mijn leven trokken
aan mij voorbij, mijn stormachtige jeugd en mijn rusteloze zwerven daarna - en
ik dacht: In alle stormen en noden van mijn zoekende leven is er eigenlijk nooit
een tijd geweest dat ik niet eenzaam was temidden van vrienden, eenzaam en moederziel
alleen, zoals de kruin van deze cypres. En nu lag ik eenzaam op mijn ziekbed.
Alleen zou ik deze wereld verlaten, zoals ik haar eens eenzaam en verlaten betreden
had. Toen vloog een grote angst mij naar de keel. De angst voor die vreselijke
duisternis die het menselijk lot op aarde omhult, kwam met volle kracht over mij
heen. Op dat moment fluisterde iets of iemand mij in het oor: En hij? .... De
gevangene in mijn binnenste, wiens stem ik mijn leven lang het zwijgen had opgelegd,
gebruikte nu het uur van mijn zwakheid om zijn cel te verlaten en mij toe te fluisteren:
En hij? En onze vader in de hemel? Van hem ben je gekomen, met hem ben je langs
de weg van je leven getrokken en tot hem keer je terug. Je kwam niet alléén in
deze wereld en je zult haar ook niet alleen verlaten. Nee! Nooit heb je de schoot
van je vader verlaten, al wist je dat ook niet..... Plotseling, met één klap,
besefte ik dat ik geen ogenblik in mijn leven alleen was geweest, ook niet als
ik mij verlaten voelde. En in mijn hart ontsprong een bron van licht en vreugde.
Voor het eerst sinds mijn ziekte barstte ik in tranen uit. Ik huilde van vreugde
en gelukzaligheid. En toen deed ik een gelofte: als God mij zou laten genezen,
dan zou ik een boek schrijven dat ongelukkige mensen zoals ik er zelf een was,
moest zeggen dat ze geen vereenzaamde wezens in de wereld van de Almachtige zijn,
noch drijfzand in een kale woestijn. Niemand die Gods evenbeeld is, kan drijfzand
zijn.
Zijn leven lang was Kabak een agnosticus geweest, die met zijn streven en hopen aan de aarde verbonden was, maar nu werd hij bezield door een waar ontwaken van het geloof. Naar aanleiding van
deze beleving schreef hij in 1938 zijn boek 'Op het smalle pad', hetgeen tot op heden als één van de beste romans over Jezus in de Hebreeuwse literatuur wordt beschouwd. Het boek staat al meer
dan dertig jaar op de boekenlijst van bijna alle middelbare scholieren in Israël. In 1968 is de Engelse vertaling van dit boek verschenen. Het boek wordt beschouwd als het meesterwerk van de twaalf
romans die hij in zijn leven heeft geschreven.
Overgenomen uit: Is dat niet de zoon van Jozef?. Geschreven door Prof. Dr. Pinchas Lapide, pagina 29 en 30.
Uitgave: Ten Have, Baarn. ISBN 90 259 4270 9.
Top
Inleiding
en spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen
en geestelijke liederen, en zingt en jubelt de Here van harte,
Zo roept Paulus ‘de heiligen en gelovigen in Christus Jezus’ in zijn Efeze-brief (5:19) op, om, ‘de nieuwe mens aangedaan hebbend, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid’, op deze wijze verder door het leven te gaan. Hierbij noemt hij als eerste de Psalmen. De Mylht (‘tehilim’) zoals deze verzameling liederen in het Hebreeuws wordt aangeduid. De ‘lofzangen’, die niet altijd lofzangen lijken te zijn zoals Psalm 44 en 88, waarvan de laatste misschien wel de donkerste Psalm is (eindigt ook met ‘duisternis’). Soms zijn de Psalmen strijdliederen om het te kunnen volhouden. Ook vaak profetisch. Veelal geboren in de diepte van de emoties, de bewogenheid.
Maar men zegt niet: waar is God, mijn Maker,
die lofzangen geeft in de nacht; (Job 35:10)
Een lofzang is bij God meestal wat breder dan wij veronderstellen. Het gaat erom of het recht uit het hart komt. Al die uitingen uit de diepte van een mensenhart, positief of negatief, zijn ‘lofzangen’ voor God. Zo kan een treurzang ook een lofzang zijn. Als Hij sterft spreekt Jezus de woorden:
Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?
En: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest of leg ik
mijn adem (ruach).(Zie: Mt. 27:46; Mr. 15:34 en Lk. 23:46)
Het zijn citaten uit respectievelijk Psalm 22:2 en Psalm 31:6. Zo heeft Jezus de Psalmen als het ware meegenomen aan het kruis. Niet uitsluitend die citaten, maar heel de psalmen dienen méébedacht te worden. Psalm 31:6 is vanouds het kindergebed voor het slapengaan. Dat heeft Jezus als kind wellicht elke avond gebeden. Dat bidt Hij opnieuw op de ‘avond van Golgotha’. En dan weet Hij: nu kan Ik rustig inslapen, want Vader maakt me weer wakker. Als wij psalmen zingen of bidden, luistert Jezus dan of zingt Hij mee? Ik denk dat Hij zegt: Vader, hoort U óns zingen? Want Jezus is vooral ‘subject’ in de Psalmen. Hij zingt ze en wij mogen ze met Hem meezingen.
Ook in de donkerste tijden van de Nederlandse geschiedenis worden de Psalmen als het ware herondekt. Petrus Dathenus berijmt in 1566 tijdens de Spaanse overheersing alle 150 Psalmen. Een hernieuwde berijming vindt in 1773 plaats. Zo ontstaat tijdens de Spaanse overheersing ook het Wilhelmus. Een opvallende bijzonderheid daarbij is dat het Wilhelmus vrijwel gelijkertijd in het Nederlands én in het Jiddisch gedicht is. Calvinisten en Joden samen op de bres voor de vrijheid van godsdienst. Een unieke combinatie in een duistere tijd. (Vergelijk: David's vlucht voor Saul en toch zijn trouw aan hem en Willem van Oranje's vlucht voor de koning van Spanje, die hij altijd had geëerd. Het is ook letterlijk in het Wilhelmus verwoord: ‘Als David moeste vluchten / Voor Saul den tyran’ strofe 8). Vanuit deze context zou het Wilhelmus zo tussen de Psalmen gezet kunnen worden. De berijming van alle 150 Psalmen is een unieke Nederlandse erfenis. In geen enkel ander land ter wereld is dit gebeurd. Het Nederlandse volk is met de Psalmen groot geworden. In 1940 pleegt de Nederlandse schrijver Menno ter Braak zelfmoord door het innemen van vergif, hetgeen Anton van Duinkerken de volgende woorden ontlokte: ‘men kan beter Psalmen innemen dan vergif’. Zo kunnen zij een ‘tegengif’ vormen.
Psalmen kunnen een mens op een spoor zetten: thema's die men zelf misschien niet zou bedenken in zijn gebeden. Soms bouwt men tegenwoordig een hele eredienst rondom een bepaalde psalm op. Al bezig zijnde met een psalm ‘gaat men op weg naar de woorden’. Het wordt jouw gebed. Die psalm geeft stem aan wat men wellicht zelf (nog) niet onder woorden kan brengen. Soms maakt een mens een lied; soms maakt het lied een mens. Psalmen komen naar ons toe, als signalen in de nacht, als fakkels in het donker.
André Chouraqui, een Algerijnse Jood, heeft de Psalmen vanuit het Hebreeuws in het Frans vertaald. Hij is als kind opgegroeid met de Psalmen daar zijn vader de gewoonte had soms zijn werkzaamheden te onderbreken om Psalmen te gaan zingen. Zo werd in een week het hele Psalmboek doorgezongen en werden met een aantal vrienden een paar keer per jaar in een nacht alle 150 Psalmen gezongen.
Top
Het ontstaan en de indeling van de Psalmen
De Psalmen zijn in verschillende perioden ontstaan en soms gegroeid. Een aantal
is geschreven door de Korachieten, die dienst deden als tempelzangers. Zonen van
Korach, die zoals staat beschreven in Numeri 16, één van de opstandelingen
tegen Mozes was en die door de aarde verzwolgen werd. In Numeri 26:11 staat: maar
de zonen van Korach waren niet gestorven. Zij zijn de tempelzangers
geworden. Zangers zij ook vaak ‘zieners’. In het heiligdom ziet men vaak meer
dan daarbuiten. Na Zijn opstanding spreekt Jezus de volgende woorden:
Hij zeide tot hen: Dit zijn mijn woorden, die Ik tot
u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in de
wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden (Lucas 24:44).
Door te spreken over de ‘wet van Mozes’, de ‘Profeten’ en de ‘Psalmen’, verwijst Jezus naar de gehele verzameling van de Joodse schriften (de TENACH), die wij het Oude Testament noemen. Alles wat daarin geschreven staat moet vervuld worden en daar zijn de Psalmen dus ook bij inbegrepen. Door de relatie met de ‘vijf boeken van Mozes’ en de indeling van de Psalmen in vijf boeken ontstaat het volgende schema:
Het eerste boek |
Psalm 1 – 41 |
Genesis |
Het tweede boek |
Psalm 42 – 72 |
Exodus |
Het derde boek |
Psalm 73 – 89 |
Leviticus |
Het vierde boek |
Psalm 90 – 106 |
Numeri |
Het vijfde boek |
Psalm 107 – 150 |
Deuteronomium |
In de synagoge vindt men de combinatie van het lezen van een deel van de TORAH gekoppeld aan een bepaald deel van de Psalmen. Op deze wijze verbindt men de ‘stem van God’ (het Woord) met de ‘tegenstem’ van de mens (de Psalmen). Woord - wederwoord; stem en tegenstem
Top
De structuur van een Psalm
De structuur, de compositie van een Psalm is belangrijk. Zij kan ons iets (meer) vertellen over het karakter van God. Door het kiezen van een bepaalde structuur probeert de Psalmdichter de totale boodschap te verduidelijken of belangrijke accenten aan te geven. Martin Buber gebruikte daarvoor de uitdrukking: ‘die Sprache der Botschaft’. De taal die bij de boodschap hoort. Vorm en inhoud zijn één geheel. Ze kunnen niet gescheiden worden. De partner van Martin Buber, Franz Rosenzweig noemt het ‘das Formgeheimnis’, het geheim van de vormgeving. Structuur verwijst naar het wezen. Dit is de typisch Hebreeuwse manier van benaderen en uitdrukken.
Betreffende de structuur of compositie van een Psalm zijn de volgende begrippen van belang:
- Enveloppe- of sandwichstructuur: hieronder wordt verstaan dat een
bepaald tekstgedeelte als een soort kern tussen twee (vrijwel) gelijkluidende
verzen in staat. Als het ware er in verpakt is. Voorbeeld: Psalm 8 het eerste
en laatste vers luiden: O Here, onze Here, hoe heerlijk
is uw naam op de ganse aarde. Tussen deze verzen wordt in deze
Psalm beschreven wat die Naam inhoudt.
- Parallellisme: de Hebreeuwse poëzie maakt veel
gebruik van het parallellisme. In principe bestaat het uit twee regels waarbij
de tweede regel een ‘intensivering’ of een ‘vocalisering’ van
het gestelde in de eerste regel inhoudt. Er kunnen drie vormen van parallellisme
worden onderscheiden: ‘antithetisch parallellisme’, ‘synthetisch parallellisme’
en ‘climactisch parallellisme’ (soms drie regels omvattend). Voorbeeld Psalm
6 vers 3b en 4a: genees mij, Here, want mijn gebeente
is verschrikt. Ja, mijn ziel is ten zeerste verschrikt, en Gij, Here, hoelang
nog?
- Chiasme of kruisstelling: voorbeeld Psalm 6:10: gehoord
heeft de HEERE mijn smeking, de HEERE, mijn gebed neemt Hij aan.
In vers 10a staat het werkwoord voorop, in vers 10b achteraan. In vers 10a
staat het object (mijn smeking) achteraan, in vers 10b (mijn gebed) in het
midden. Op deze wijze wordt bereikt dat in vers 10b ‘mijn gebed’ omsloten
staat binnen de Godsnaam en ‘aannemen’. De Eeuwige omsluit het gebed, Hij
omvat en omademt het.
- Catena- of kettingpatroon: hierbij neemt elke volgende versregel een woord op uit de vorige. Voorbeeld uit Psalm 42 vers 2 en 3:
2a: zoals een hert verlangt
2b: alzo: mijn ziel verlangt
2d: naar God
3a: dorst mijn ziel naar God
3b: naar de God die lééft
Eerst wordt het woord ‘verlangen’ opgepakt, dan ‘mijn ziel’, dan ‘God’.
- Het kantelen van een Psalm: Vaak zien we dat een psalm omslaat: een klaaglied bijvoorbeeld slaat halverwege om in een lofzang. Maar ook de omgekeerde beweging kan zich voltrekken, een loflied kantelt en gaat over in een klacht. Voorbeelden Psalm 22 en 40. In de liturgie der eeuwen vinden we steeds die markante dubbelfiguur: Kyrië (roep om ontferming) en Gloria (lofzang). Het Kyrië kan omslaan in een Gloria, maar ook een Gloria kan kantelen en zich voortzetten in een Kyrië.
Recent commentaar verdeelt de Psalmen in drie categorieën namelijk:
- Psalmen ter oriëntatie, waarin een mens zich gaat oriënteren op
de (zijn) weg (voorbeelden Psalm 1 en 119);
- Psalmen van desoriëntatie, waarin de mens de weg is kwijt geraakt.
Alle wegen lijken dood te lopen;
- Psalmen ter heroriëntatie, waarin de mens opnieuw de weg ontdekt.
Het ‘ik’ in de Psalmen is niet uitsluitend het individu, maar tegelijkertijd heel
Israël. Het ‘pars pro toto’ principe is HET Bijbelse principe. ‘Die ene namens
allen’. Zo heeft Israël een exemplarisch bestaan, ‘namens alle volkeren’.
Waarom bid je, zing je? Namens allen, die niet (meer) kunnen bidden en zingen,
die misschien zelfs geen lied hebben. Zo heeft de gemeente iets representatiefs.
Avondmaalviering, namens allen die het niet kunnen vieren, opdat en totdat Jezus
wederkomt. Keert weder, afkerige kinderen, luidt het
woord des Heren, want Ik ben heer over u; Ik zal u nemen, één uit
een stad en twee uit een geslacht, en u brengen te Sion,
(Jeremia 3:14 N)
Top
Het eerste Psalmboek (Psalm 1 tot en met 41)
Inleiding
Zoals weergegeven in het overzicht in hoofdstuk 1 is het dit boek gekoppeld aan het boek Genesis. Zo wordt in de Joodse traditie de Torah doorgelezen. In sommige groepen in één jaar, in andere groepen in drie jaar. Van Genesis 1 tot en met Deuteronomium 34, om daarna weer opnieuw te beginnen. Zo kruipt men als het ware door de woorden heen. Lied: ‘Wie in het horen was, geduldig’. In de synagoge leert men de Schriften in hun verband te horen, en wij mogen dat ook weer gaan leren.
Citaat: ‘Eén tekst onder de kraan verdunnen en we hebben een preek’.
Alle vijf de psalmboeken eindigen met een lofprijzing. Hierbij dient men te bedenken dat zo’n slottekst bij al die psalmen van het desbetreffende boek hoort.
Het eerste boek |
Psalm 41:14 |
Geloofd zij de Here, de God van
Israël, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid. Amen, ja amen
|
Het tweede boek |
Psalm 72:19 |
En geloofd zij zijn heerlijke naam
voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen.
|
Het derde boek |
Psalm 89:53 |
Geloofd zij de Here voor eeuwig.
Amen, ja amen
|
Het vierde boek |
Psalm 106:48 |
Geloofd zij de Here, de God Israëls,
van eeuwigheid en tot eeuwigheid, en al het volk zegge: Amen. Halleluja!
|
Het vijfde boek |
Psalm 150:6 |
Alles wat adem heeft, love de Here.
Halleluja
|
Letterlijk staat er in alle bovengenoemde teksten MSh
Kwrb (‘Baruch ha sjem’): gezegend is de Naam. Woorden met
een extra dimensie. Die naam van God is een geheimenis. Elohee Israël, die
eeuwige God, die Zich verbindt aan de mens, van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Mlwe de Mlwe (‘olam ad olam’).
Buber vertaalt: ‘von Urzeit zu Endzeit’, van eeuw tot eeuw. ‘Von der Weltzeit
und für die Weltzeit’. De Joodse rabbijnen hebben altijd gedacht in tijden,
tijdperken, perioden. ‘Olam’ eigenlijk de verborgen tijd aan het begin en de verborgen
tijd in de toekomst waar wij nog niet in kunnen kijken. Respons aan het einde
van Psalm 41: Amen, ja amen! Vast en zeker.
Uit dit eerste boek een nadere studie van de psalmen 1, 6, 8 en een kleine cyclus gevormd door de Psalmen 20 tot en met 24. De laatstgenoemde Psalmen vormen duidelijk een afgerond geheel over de gezalfde koning, de ‘masjiach’, hetgeen is gaan klinken als ‘messias’ en in het Grieks als ‘Christus’.
Psalm 20: Gebed voor de koning. Psalm 21: Danklied. En Psalm 24: Intocht.
Top
Psalm 1
Psalm 1, de deur tot het hele boek Psalmen. Hier wordt de mens uitgenodigd
om het heiligdom binnen te treden. Het boek dat de strijd beschrijft waar de ‘rechtvaardige’
vaak door heen gaat. Dit eerste boek beschrijft tevens twee gestalten: de rechtvaardige
(qydu ‘tsadiq’) en de goddeloze
(eSr ‘rasja’). De ‘tsadiq’,
de waarachtige, de mens die helemaal leeft in de verbondenheid met God en die
zich het leed van de ander aantrekt. Zo was Jezus als de Zoon des mensen DE rechtvaardige.
Toen de hoofdman zag, wat er geschiedde, verheerlijkte
hij God, zeggende: Inderdaad, deze mens was rechtvaardig! (Lucas 23:47)
Psalm 1 heeft vanouds gefunctioneerd in de paasnacht. De eerste antifoon in de Metten van Pasen luidt als volgt:
Ego sum qui sum, et consilium meum non est cum impiis, sed in lege Domini voluntas mea est, alleluia.
Hier zingt Jezus, de Opgestane Heer de gemeente toe; zijn welgevallen is geweest in de TORAH van God en Hij heeft de TORAH gedaan, gepraktiseerd tot het einde toe; daarom heeft de Vader Hem opgewekt uit de dood. Daarom kan Jezus, net als Jozua in Jozua 1, de weg ontsluiten naar het land der belofte, de toegang tot Gods betrouwbaarheid, omdat heel zijn verlangen en heel zijn vreugde geweest is in de TORAH van Zijn Vader.
De Psalm heeft een zogenaamde enveloppe-structuur, zij begint en eindigt met de goddelozen, maar in hun midden verschijnt, als een nieuw centrum, als lichtend middelpunt, de tsadiq. Voor het eerst in vers 5 uitdrukkelijk met deze term aangeduid.
Vers 1
Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen,
die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters;
Hebreeuwse grondtekst:
bsy al Myul bswmbw dme al Myajx Krdbw Myesr
tueb Klh al rsa syah yrsa 1
Dit vers begint met de woorden Klh
al rSa Syah yrSa (asjree ha'isj asjer lo halach): welzalig
de man die niet wandelt. Het ‘welzalig’ (asjree) in deze zin moet worden opgevat
als een vreugdevolle uitroep, een vastgestelde zekerheid en niet als een belofte
of een wens! ‘Welzalig’ wil zeggen dat men als mens beantwoordt aan zijn of haar
bestemming. Martin Buber noemt dit: het verborgen, het ware geluk. Zalig, hangt
volgens Samson Hirsch samen met ‘voetstap’, dus: die man van Psalm 1 kan uit de
voeten, hij kan zijn schreden neerzetten. Ik zet mijn
treden in uw spoor, opdat mijn voet niet uit zou glijden.
(Psalm 17:5) De mens waarover gesproken wordt doet drie dingen niet: Hij
- wandelt niet in de raad der goddelozen,
- staat niet op de weg der zondaars en
- zit niet in de kring der spotters.
Hierin is een soort climax besloten:
- wandelen: dan is men nog in beweging,
- staan: de mens komt tot stilstand en
- zitten: dan is hij helemaal in de kring opgenomen.
Vers 1 is een triade: een drieslag. Meestal is het parallellisme in de Hebreeuwse
poëzie een tweeslag. Let ook op de drie aanduidingen: raad der afbrekers;
weg der zondaars; zetel van de driesten. Het Hebreeuwse woord dat in dit vers
vertaald wordt met ‘goddelozen’ luidt MyeSr
(‘rasjaim’). Dit woord betekent letterlijk de ‘afbrekers’, de ‘vernietigers’.
Geen atheïsten, dat kunnen van huis uit hele vriendelijke en humane mensen
zijn. De ‘rasjaim’ zijn er op uit het werk van God te vernietigen, af te breken
en weigeren de weg van God te betreden. Het woord komt in deze Psalm even vaak
voor als ‘rechtvaardige’ en ‘zondaar’ tezamen. ‘Afbreker’ vier maal, ‘zondaar’
tweemaal en ‘rechtvaardige’ ook tweemaal. Het eigenlijke contrast is dat tussen
de afbreker en de rechtvaardige. De rechtvaardige gaat in de weg van de TORAH.
De afbreker volhardt in zijn eigen weg. De ‘zondaars’ zijn
de Myajx (‘chataim’), degenen
die ‘hun doel missen’. Hun weg loopt steeds weer mis. God onderwijst de ‘zondaren’
opdat ze de weg terugvinden. De ‘spotters’ (Myul,‘letsim’)
zijn eigenlijk de ‘brutalen’, de ‘driesten’. Hiervan zegt een bekend spreekwoord
dat ‘de brutalen de halve wereld hebben’. Daarentegen leert ons Psalm 37 dat ‘de
zachtmoedigen de gehele aarde zullen beërven’. De
zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen
over groten vrede (Psalm 37:11 Sv).
Vers 2
Maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft, en diens
wet overpeinst bij dag en bij nacht
Hebreeuwse grondtekst:
hlylw Mmwy hghy wtrwtbw wupx hwhy trwtb Ma yk 2
De man doet twee dingen wel. Hij:
- heeft aan des Heren wet een welgevallen en
- overpeinst deze bij dag en nacht.
In
het eerste deel van dit vers krijgt de man eerst geen werkwoord: zijn welgevallen
is in de TORAH des Heren. Dat is de grondhouding van zijn leven; daarom geen
werkwoordsvorm; het is niet primair iets wat hij af en toe doet; neen, het is
de basishouding waaruit zijn daden voortkomen. Tweemaal horen we het woord TORAH
in dit vers. Zo verwijst het Psalmboek meteen al naar de boeken van de TORAH.
In vers 2b komt er een werkwoord bij: ‘overpeinzen’, luidt de vertaling
van het Hebreeuwse woord hgh(‘hagah’).
Kan ook vertaald worden met: murmelen, opzeggen, reciteren, mediteren. Denkprocessen
zijn ‘uitwendig’ in het Hebreeuws. Lezen deed men hardop. Het woord moet klinken
voor de ‘ander’ en tot je eigen hart. ‘Hagah’ is ook typisch een ballingschapswoord;
het duidt ook aan: het grommen, het koeren van een duif. Ik
koer als een duif, zegt Hizkia in Jesaja 38:14. Daar staat een vorm
van ‘hagah’. En Hizkia staat model voor heel het volk dat de dood van de ballingschap
(twlg, ‘galoet’) ingaat.
Ze kunnen alleen nog klagelijk koeren. ‘Hagah’ is ook verzuchten. Wat doet men
dan in de ballingschap? Uit het diepst van je wezen TORAH verzuchten.
In het begin van het boek Jozua komt dezelfde uitdrukking ‘overpeins
(verzucht) het bij dag en bij nacht’ voor.
Alleen, wees zeer sterk en moedig en handel nauwgezet
overeenkomstig de gehele wet die mijn knecht Mozes u geboden heeft; wijk daarvan
niet af naar rechts noch naar links, opdat gij voorspoedig zijt, overal waar
gij gaat. Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag
en nacht, opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven
is, want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij voorspoedig zijn
(Jozua 1:7,8)
De TORAH vormt als het ware Jozua's routebeschrijving voor de tocht door het
beloofde land, de waarheid, het leven. ‘Zonder TORAH vaart niemand wel’, zou
men kunnen zeggen. Bij de uitdrukking ‘dag en nacht’ niet direct denken aan
onze 24-uurs dagindeling, maar heeft meer te maken met de, bij de exegese van
vers 3, aangehaalde ‘seizoenen’ in het leven van de mens. Het al dan niet centraal
(kunnen of willen) stellen van God bij het vaststellen van de zin van ons bestaan
en de daaruit voortvloeiende consequenties. Het is heel vaak nacht in het leven
van de rechtvaardige. Het is ook de tijd van je leven /de wereldgeschiedenis
als het donker is. Zo zou men als titel boven dit eerste Psalmboek kunnen zetten:
‘de nacht van de rechtvaardige’.
Vers 3
Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen,
die zijn vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt; al wat hij onderneemt,
gelukt.
Hebreeuwse grondtekst:
xyluy hvey-rsa lkw lwby-al whlew wteb Nty wyrp rsa
Mym yglp-le lwts Uek hyhw 3
Hij ‘is of zal zijn’ als een boom geplant aan waterstromen. Letterlijk
staat er ‘overgeplant’ zoals de kerkvader Hiëronymus, die in de leer ging
bij de Rabbijnen, in deze tekst ook het woord ‘overgeplant’ gebruikt. Een andere
vertaling luidt: ‘gestekt aan watergleuven’. Mym
yglp (‘Peleg mayim’), ‘vertakkingen van water’. Water is
in de Schrift vaak een beeld van de TORAH: zij is de bron van levend water.
Belangrijk is te constateren dat ‘de boom vrucht geeft op zijn
tijd’. Als men aan een boom in de winter zou kunnen vragen waarom deze geen
vrucht draagt dan zou de boom antwoorden om in het voorjaar maar weer eens terug
te komen. Zo zijn er ‘de seizoenen’ in een mensenleven, ook door de ‘winter’
heen. De boom verduurt de winter. Wiens
loof niet verwelkt (lbn, ‘nabal’),
waarbij ‘nabal’ ook ‘verkwijnen of dwaas worden’ kan betekenen. Denk aan de
naam Nabal in 1Samuël 25. Nabal heet hij en een dwaas is hij. De mens die
uit de TORAH leeft wordt geen verdwaasde. Al
wat hij onderneemt gelukt, luidt het laatste deel van dit vers in
de NBG-vertaling. hVe
(‘asah’) en xylu (‘tsalach’)
luiden de respectievelijke woorden in de Hebreeuwse grondtekst. Letterlijk betekenen
deze woorden ‘maken of doen’ en ‘doorwerken’. Alles wat de gelovige doet zal
doorwerken, zal zijn uitwerking niet missen. Zelfs (of misschien zelfs juist)
door het lijden heen. Het Evangelie is geen successtory of -formule.
Vers 4
Niet alzo de goddelozen: die toch zijn als kaf dat
de wind verstrooit.
Hebreeuwse grondtekst:
xwr wnpdt-rsa Umk-Ma yk Myesrh Nk-al
4
In dit vers horen we over de afbrekers; maar zij worden niet het
onderwerp van de zin; alleen lijdend voorwerp. De wind doet met hen wat hij
wil. Zij zijn het object van de wind die verwaait. Men lette op het contrast:
boom tegenover kaf. De boom die stáát, stabiel, het kaf dat onstabiel
in beweging is. Drie elementen spelen hierin mee:
[a] het rusteloze;
[b] de constante beweging en
[c] zonder richting.
Het kaf heeft geen doel, geen vaste koers. De tsaddiq staat, overdenkt, bezint
zich. De afbreker valt ten prooi aan krachten die hij niet kan beheersen. Van
de afbreker kan alleen gezegd worden: NIET ALZO.
Vers 5
Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht,
noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen,
Hebreeuwse grondtekst:
Myqydu tdeb Myajxw jpsmb Myesr wmqy-al Nk-le
5
De Psalm begint met de raad der afbrekers ( MyeSr
tue, ‘atsat rasjaim’) en de zetel der brutalen (Myul
bSwm,‘mosjaw letsim’) en eindigt met de vergadering der
rechtvaardigen (Myqydu tde,‘adat
tsadiqim’). De afbrekers worden weggeblazen als kaf. Nu volgt een negatieve
these: ze houden geen stand.
Vers 6
want de Here kent de weg der rechtvaardigen, maar de
weg der goddelozen vergaat.
Hebreeuwse grondtekst:
dbat Myesr Krdw Myqydu Krd hwhy edwy-yk
6
De Psalm eindigt met een weg. Er is maar één weg!
Die weg wordt door de Here gekend. Alleen in dit gedeelte is God het onderwerp
van de zin. Op de weg der goddelozen komt God niet voor, daarom vergaat ook
die weg. A.L.Strauss, de schoonzoon van Martin Buber, heeft eens opgemerkt:
‘let eens op of de naam van God in een Psalm voorkomt of niet’. Rabbijn Jacob
Soetendorp vertaalt het ‘kennen’ ( edy,
‘jada’) bij voorkeur met: ‘één zijn met’. Het duidt op intimiteit,
innige verbondenheid. God is één met de weg der tsadiqim. Heel
vaak zegt de Schrift dat God de tsadiq kent; alleen hier staat dat God zijn
(hun) weg kent.
Top
Psalm 6
Psalm 6 is een genezingspsalm. Deze Psalm kent een driedeling:
- Verzen 2 tot en met 6 zijn tot God gericht,
- in vers 7 en 8 komt God niet voor,
- in de verzen 9 tot en met 11 spreekt de dichter over God.
M.Weiss, een Joodse Oudtestamenticus, merkt hierover op dat als een Psalm begint
met een ‘aanspraak tot God’ en eindigt met ‘het spreken over God’ de ziel van
de mens tot rust gekomen is; het is allemaal op zijn plaats gebracht; de mens
is thuis gekomen.
Vers 2:
O Here, straf mij niet in uw toorn, en kastijd mij niet
in uw grimmigheid.
Letterlijk staat er in vers 2a: ‘corrigeer mij niet in uw toorn’. Ernst Bloch:
‘toorn der hoop’, om het kwaad weg te blazen. Kleys Kroon: de creatieve woede.
Vers 2b luidt letterlijk: ‘tuchtig mij niet in uw gloed’.
Vers 3:
Wees mij genadig, Here, want ik kwijn weg; genees mij,
Here, want mijn gebeente is verschrikt.
‘Want weg kwijn ik’ staat er letterlijk, waardoor de nadruk op het woordje ‘ik’
komt te liggen. Het ‘gebeente’ staat voor de kern van je persoon. Het gebeente
geeft de structuur, door zijn gebeente blijft de mens overeind. Gebeente = gestalte.
Staat hier voor: de ‘identiteit van Israël is verschrikt’.
‘Verschrikt’ (lhb,
‘bahal’) komt drie maal in deze Psalm voor (vers 3, 4 en 11). Het woord betekent
zoiets als ‘ontwricht worden’. Het gebeente wordt ont-steld. Het gebeente van
de rechtvaardige. Niet alleen het individu, maar heel het volk van God is van
haar plek ‘Displaced person’.
Vers 4:
Ja, mijn ziel is ten zeerste verschrikt, en Gij, Here,
hoelang nog?
Het gaat hier eigenlijk om het voortbestaan van het gehele volk van
God. Zal God nog een bondgenoot hebben op deze aarde? De meest intense crisis
die men zich kan voorstellen. Gij, Adonai, hoelang
nog? ytm de (‘ad
mataj’). Eén van de meest hartverscheurende kreten uit de Psalmen. Letterlijk
‘tot wanneer’? (Vergelijk Openbaringen 6:10)
Vers 5:
Keer weder, Here, red mijn ziel, verlos mij om uwer goedertierenheid
wil.
Om uw goedertierenheid, letterlijk
staat hier ‘om uw dox (‘chèsed’),
uw verbondstrouw!
Vers 6:
Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zou U loven
(letterlijk: danken) in het dodenrijk?
Ook hier in de verzen 6a en b weer een voorbeeld van parallellisme. God, hoe moet
dat nu, als uw enige partner het dodenrijk ingaat, wie moet U dan nog danken?
Ter wille van Uw verbondstrouw, Uw Naam staat op het spel.
Vers 7:
Ik ben afgemat van mijn zuchten; elke nacht doorweek
ik mijn sponde, doe ik mijn bed van tranen vloeien.
Vanaf dit vers komt de naam van God niet meer voor. Het is alsof de dialoog is
gestopt. De Psalmist bevindt zich in No-Godsland; het aangezicht van God lijkt
verborgen; hij kan alleen nog maar vertellen hoe erg het is.
Vers 8:
Mijn oog is dof geworden van verdriet, verzwakt door
allen die mij benauwen.
De beschrijving uit vers 7 hoe erg het is wordt nader uitgewerkt. De uitdrukking
‘mijn oog is dof geworden’ heeft niets te maken met ‘blind worden’ of met een
oogkwaal, maar door de toestand waarin de psalmist zich bevindt is ‘er geen visie
meer’, ‘geen uitzicht op de toekomst’. De mens, het volk, ziet het niet meer zitten.
Vers 9:
Wijkt van mij, al gij bedrijvers van ongerechtigheid,
want de Here heeft mijn wenen gehoord;
Het ‘kantelvers’ in deze Psalm. Ineens is er weer licht. Van ‘Kyrië’ naar
‘Gloria’; van klaaglied naar lofzang.
Vers 10:
de Here heeft mijn smeking gehoord, de Here neemt mijn
bede aan.
Letterlijk staat er in vers 10b: de Here, mijn gebed neemt Hij aan. Hierbij
staat het gebed in het midden van de regel. Door deze structuur ziet men als het
ware hoe God het gebed van Zijn volk opvangt, omlijst. (Zie tevens de aantekeningen
onder chiasme of kruisstelling).
Vers 11:
Al mijn vijanden zullen beschaamd staan, ten zeerste
verschrikt, zij zullen in een oogwenk beschaamd afdeinzen.
Hier komt het woord ‘bahal’ (uit vers 3 en 4) terug: niet de psalmist (het godsvolk)
wordt ontwricht, maar de vijanden.
Top
Psalm 8
Psalm 8 is naar de compositie een voorbeeld van de enveloppe- of sandwichstructuur.
Dit komt tot uitdrukking doordat hij precies zo eindigt zoals hij begint.
O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse
aarde, (Vers 2a,b)
O Here, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse
aarde. (Vers 10)
Deze verzen omsluiten de eigenlijke inhoud: de Naam van de Eeuwige. Wat wordt
daarvan nu verteld? Wat die Naam inhoudt. Vers 2c: Gij, die uw majesteit
toont aan de hemel. Het Hebreeuwse woord in de grondtekst dat hier in de
NBG met 'toont' vertaald wordt, duidt op een beurtzang. M.Buber vertaalt het
ook met 'Wettgesang'. Men moet God niet gaan verdedigen, alleen maar bezingen.
Vers 3:
Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte
gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen
In dit vers verschijnt ineens een heel onverwacht beeld van 'kinderen en zuigelingen'.
Teksten zijn vaak in stereo. Waar wordt meer over kinderen en zuigelingen gesproken?
En dan komen we in Klaagliederen terecht.
Mijn ogen zijn verteerd door tranen, mijn binnenste
is vol onrust, mijn hartebloed is ter aarde uitgestort om de ondergang van de
dochter mijns volks, omdat kinderen en zuigelingen versmachten op de pleinen
der stad. (Klaagliederen 2:11)
De tong van de zuigeling kleefde van dorst aan zijn
gehemelte; kinderen vroegen om brood, niemand reikte het hun. (Klaagliederen
4:4)
De moeder is Sion, kinderen en zuigelingen zijn de ballingen in Babel. De melk
en het brood zijn op. Het zijn weeskinderen geworden. Moederloos en daardoor
moedeloos. Eli Wiesel, een bekende Joodse denker en schrijver, geraakte met
zijn vader op 15-jarige leeftijd in het kamp, waar zijn vader overleed. Met
vader er in, zonder vader er uit. Uitspraak: 'het laatste woord is aan het slachtoffer'
(The last word is to the victim). Hetgeen 'onder ligt, komt boven'. De vijand
heeft vaak het hoogste woord, God heeft het laatste woord.
Het Hebreeuwse woord dat aan het einde van dit vers met 'verstommen' is vertaald
luidt tbS ('sjabat'), hetgeen 'ophouden' betekent.
Het is een soort verborgen verwijzing naar de 7e dag, de sjabat. Franz Rosenzweig:
'het unieke van de sjabat is, dat er geen bevelen worden gegeven'. Het einde
van alle commando's. Er hoeft niets gedaan te worden.
Vers 4,5:
Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers, de
maan en de sterren, die Gij bereid hebt: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt,
en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?
Het
is dus nacht. De nacht van de ballingschap.Voor
'mens' wordt hier het Hebreeuwse woord Swna ('enosj')
gebruikt, hetgeen 'mensje' betekent. Het duidt op de mens in zijn zwakheid en
beperktheid. Het vers laat zich lezen als een vraag en een antwoord:
Vraag: Wat is de mens?
Antwoord: dat Gij hem gedenkt!
Een mens is er, kan bestaan omdat de Eeuwige hem gedenkt. Ook in dit vers is
er weer sprake van een parallellisme, waarbij in dit uitzonderingsgeval de beide
zinnen vrijwel aan elkaar gelijk zijn en geen intensivering te zien geven.
Vers 6-9:
Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met
heerlijkheid en luister gekroond. Gij doet hem heersen over de werken uwer handen,
alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd: schapen en runderen altegader en ook
de dieren des velds, de vogelen des hemels en de vissen der zee, hetgeen de
paden der zeeen doorkruist.
In deze verzen wordt als het ware heel Genesis 1 ten tonele gevoerd. Waarmee
wordt de Naam verbonden? Waarin zie je de naam van God? De mens, daar ga Ik
mijn naam mee verbinden.
Psalm 8 is ook een voorbeeld van een lied dat 'door de tijden heen' weer wordt
gehoord. In Job 7:17 en in Hebreeën 2 vanaf vers 6 wordt Psalm 8 weer geciteerd.
De relatie tussen deze Schriftgedeelten kan als volgt worden aangegeven:
· Psalm 8: de mens als middelpunt (van de schepping);
· Job 7:17: de mens als mikpunt;
· Hebreeën 2: de mens in de lichtglans.
Drie stadia; hier zien we de werkingsgeschiedenis van een lied. Telkens hebben
zangers en dichters zo'n psalm weer opgepakt en in hun situatie geactualiseerd.
Het Hebreeuwse denken onderscheidt zich ook hierin van het Griekse denken dat
het niet een kwestie is van of /of, maar van en /en.
Top
Psalm 22
Deze Psalm staat als het 'hart' in het midden van het eerste Psalmboek tezamen
met Psalm 23. Met aan de ene kant de Psalmen 20 en 21 en aan de andere kant Psalm
24. Een opvallende bijzonderheid is dat het nummer 22 overeenkomt met het aantal
letters in het Hebreeuwse alfabet en volgens een bepaalde telling waren er in
de tweede wereldoorlog ook 22 concentratiekampen. Van de a
('Alef') tot aan de t ('Taw'), van de eerste letter
tot en met de laatste.
Het is een Psalm met een enorme reikwijdte. Een verhaal over een mens in de totale
verlatenheid. Het 'waarom' hoort men in deze Psalm. De Psalm die spreekt over
de Messias, mits op die ene voorwaarde dat we in die hele Psalm de Messias betrokken
zien op al degenen die door de diepte heengaan. Psalm 22 spreekt over al dat lijden.
Toen de Messias aan het kruis ging nam Hij al dat lijden op in Zijn lijden zonder
het te proberen te verklaren. Boekje van Henk Veltkamp: 'Het leven rijmt niet'.
Relatie Psalm 22, als het hart van dit Psalmboek met Genesis 22 als het hart van
Genesis. Het verhaal over Abraham en Isaäc, een vader en een zoon. Samen op weg
in de richting van de berg Moria, de latere tempelberg.
Erich Auerbach: 'Er zit zoveel achtergrond in dat je het bijna niet kunt bevatten'.
Het verhaal over een vader en een zoon, zijn geliefde, die samen een weg gaan,
drie dagen. Isaäc, in de Joodse traditie de gestalte van de overlevende. Eigenlijk
een man in de schaduw van Abraham en Jacob. Toch is Isaäc het typebeeld voor alles
wat zoon mag heten. Op elk Joods Nieuwjaar wordt het verhaal van Isaäc gelezen.
Het blazen van de sjofar, de ramshoorn, tijdens deze herdenking verwijst naar
de ram in de struiken. Volgens een bepaalde berekening was Isaäc reeds 37 jaar
toen hij de tocht met zijn vader naar de berg Moria maakte. Hij komt terug als
een overlevende, hij heeft de dood gezien.
Elie Wiesel zegt daarover: 'Het opstaan van het altaar is een ervaring die men
zijn hele leven nooit meer kwijtraakt. Overlevenden komen nooit meer terug. Een
overlevende heeft levenslang'.
Wie krijgt een plaats in het hart van het boek Genesis en in Psalm 22, de beste
plaats? Die wordt ingeruimd voor de overlevenden.
Vers 2 en 3:
Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, verre
zijnde van mijn verlossing, bij de woorden van mijn jammerklacht? Mijn God, ik
roep des daags, en Gij antwoordt niet, en des nachts, en ik kom niet tot stilte.
Verre zijnde van mijn bevrijding ytewSy ('jesjuati')
roep ik bij dag en Gij antwoordt niet. Een normaal patroon in de Psalmen: roepen
en antwoorden. In de Psalmen is ook plaats voor de mens die geen antwoord krijgt.
In de Joodse geschiedenis zijn veel vaders hun zonen kwijtgeraakt op de brandstapels
en toen was er geen engel (1096 in Worms: de brandstapel). In de nacht is er geen
stilte voor mij zegt André Neher, die zelf ondergedoken was in de Elzas. 's Nachts
is er voor mij de niet-stilte. Als God zwijgt is het al erg, maar nu wordt het
's nachts niet eens stil. Station: de stilte voorbij.
Vers 4:
Nochtans zijt Gij de Heilige, die troont op de lofzangen
Israëls
Chouraqui vertaalt hier letterlijk: 'Mais toi sacré, tu habites ....', Gij bewoont.
Midrasj: de lofzangen van Israël dienen als troon voor de Eeuwige. Uitgerekend
in deze dieptepsalm staat deze tekst. God heeft daarom altijd een troon gehad
omdat Israël door de eeuwen heen is blijven zingen. Vanaf Mozes bij de Schelfzee.
De rabbijnen zeggen dan ook: van toen af was God koning.
Aan het einde van vers 22 kantelt het lied:
Verlos mij uit de muil van de leeuw, en van de horens
der woudossen. Gij hebt mij geantwoord!
Hier komt het antwoord en wordt het een Paasverhaal.
Vers 23:
Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het
midden der gemeente zal ik U lofzingen.
Letterlijk staat er 'ik zal uw naam vertellen' in plaats van verkondigen. Hoe
kun je nu een naam vertellen. De naam wordt een verhaal. Ver-tellen is een intensieve
vorm van tellen. De Bijbel is een boek vol verhalen, vertellingen over die Naam.
Daarom kom je als gemeente ook bij elkaar:
Ik zal niet sterven, maar leven en ik zal de daden des
Heren vertellen. (Psalm 118:17)
Zo wordt die Naam voortgeplant. Soms kantelt een lied van Kyrië naar Gloria; soms
andersom: van Gloria naar Kyrië (zie bijvoorbeeld Psalm 40).
Vers 25: (de kern van het verhaal)
Want Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende
van de ellendige, en zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord,
toen hij tot Hem riep.
Letterlijk de 'neergebogenheid van de gebogenen'. Wat God heeft samengevoegd,
scheidde de mens niet! Hij heeft Zijn aangezicht niet verborgen weg van hen, maar
Hij heeft gehoord. Letterlijke tekst: 'en in zijn roepen tot Hem hoorde
Hij'. Wanneer hoort God? In ons Westerse denken is er altijd sprake van een volgorde:
eerst roepen, dan horen. Hier staat dat het horen zit in het roepen. Op het moment
dat een mens roept is God daar in. Het roepen op zich is een teken dat God er
is.
Vers 31:
Het nakroost zal Hem dienen, er zal van de Here verteld
worden aan het komende geslacht;
Dit vers geeft een venster op de toekomst. Psalm heel vaak profetisch. Letterlijk
wordt hier gesproken over 'het zaad'. De Bijbel spreekt altijd over het zaad.
erz ('zera'), 'zaad' zal Hem dienen. De toekomst vindt
voortgang. Er zal verteld worden van de Heer aan het geslacht. Ze zullen komen
en melden Zijn waarachtigheid aan het volk dat verwekt wordt. God is de God van
de geschiedenis, God maakt geschiedenis.
Top
Psalm 23
Ook dit is een Psalm waarin heel de ballingschap en de terugkeer van Israël wordt
verteld.
Vers 1:
Een psalm van David. De Here is mijn herder, mij ontbreekt
niets;
Met uitzondering van de aanhef 'een psalm van David', bestaat dit eerste vers
uit vier woorden. roxa al yer hwhy ('Adonai ro'i lo
echesar'). Letterlijk vertaald: Heer mijn herder niet ontbreken of
missen. roxa al ('lo echesar'): letterlijk
staat er niet wat of wie hem of haar ontbreekt. Er is geen subject en geen object.
Dit betekent dat men het op twee manieren kan interpreteren. Namelijk: 'mij ontbreekt
niets' of 'ik zal niet ontbreken'. Men kan hierbij denken aan dat ene schaap van
die honderd, dat verdwaald was (Mattheüs 18). Of het verloren schaap uit Lucas
15, al moet men deze twee gelijkenissen niet door elkaar halen. Mattheüs spreekt
over een dwalend schaap. Lucas over een verloren schaap. De Heer is herder, ik
zal niet ontbreken. Omdat Hij mijn herder is zal ik niet ontbreken, want als Hij
100 schapen heeft doet Hij het niet voor 99.
Vers 2,3:
Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert
mij aan rustige wateren; Hij verkwikt mijn ziel. Hij leidt mij in de rechte sporen
om zijns naams wil.
Deze verzen pakken het beeld van die herder weer op. In een Franse vertaling wordt
het woord 'weiden' met 'oasen' vertaald. Hij verkwikt mijn ziel. Letterlijk:
'Hij doet mijn ziel terugkeren', 'He restoreth my soul'. bbwSy
ySpn ('nefsji jesjobew'), twee woorden dus. Het woord bbwSy
is een werkwoordvorm van het woord bwS ('sjoew') hetgeen
'terugkeren' betekent.
Vers 4 en 5:
Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik
vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij; uw stok en uw staf, die vertroosten mij.
Gij richt voor mij een dis aan voor de ogen van wie mij benauwen; Gij zalft mijn
hoofd met olie, mijn beker vloeit over.
Buber vertaalt 'dal van diepe duisternis' met 'Todschattenschlucht', de schaduw
des doods en de 'benauwers'; heel de geschiedenis van Israël.
Vers 6:
Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de
dagen van mijn leven; ik zal in het huis des Heren verblijven tot in lengte van
dagen.
Letterlijk: 'het goede en verbondstrouw zullen mij achtervolgen'. Verblijven kan
ook vertaald worden met terugkeren.
Lied: 'Gij weet hoe 'k zwerven moet op aard'. Ik zal terugkeren naar het huis
van de Eeuwige... De Psalm begint met Gods herderschap en eindigt met de terugkeer.
Top
Psalm 24
De structuur van Psalm 24 is niet 'zo maar toevallig', evenals de gehele Bijbel
geen 'vormloos boek' is. Vormen laten ons zien hoe God is. De Psalm bestaat uit
drie delen (een zogeheten 'drieluik'). De eerste twee verzen vormen als het ware
het fundament, de verzen 3 tot en met 6 het middelpunt en de verzen 7 tot en met
10 het slot.
Vers 1 en 2:
Des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die
daarop wonen. Want Hij heeft haar op de zeeën gegrond en op de stromen gevestigd.
Zo begint deze Psalm met een proclamatie: des Heren is de aarde en haar volheid.
De aarde is van God en Hij en niemand anders heeft Zich met die aarde verbonden.
En dat deze aarde vol wordt van de kennis 'des Heren' heeft heel wat consequenties.
Hij heeft haar boven de zeeën gegrondvest. In het Hebreeuws wordt Hij met nadruk
vermeld. Chouraqui: 'lui même', Hij zelf. Deze proclamatie vormt het fundament
van deze Psalm. De aarde is van God en Hij en niemand anders heeft Zich met die
aarde verbonden, daar heeft God Zichzelf ingelegd. Soms wordt daar veel te koud
en te laconiek over gesproken. De aarde is niet van de antichrist, niet van de
nacht en de duisternis: 'Gegrond boven de zeeën ...'
Vers 3-6:
Wie mag de berg des Heren beklimmen, wie mag staan in
zijn heilige stede? Die rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel niet
op valsheid richt, noch bedrieglijk zweert. Die zal van de Here een zegen wegdragen
en gerechtigheid van de God zijns heils. Dat is het geslacht van wie naar Hem
vragen; die uw aanschijn zoeken; dat is Jakob. sela
Zoals reeds opgemerkt staan de verzen 3-6 in het midden van deze psalm. Met als
centrale vraag: 'wie de berg des Heren mag beklimmen' of letterlijk 'wie mag opgaan
op de berg van de Eeuwige of anders gezegd: 'wie mag opstaan?' Antwoord in vers
4: 'die rein is van handen en zuiver van hart … enzovoort' Zo staat in het hart
van deze psalm 'de berg des Heren' met daarop die mensen die bij Hem mogen zijn,
die gereinigd, gezuiverd zijn van het kwaad, die mogen verkeren voor het aanschijn
des Heren. Dat is Jakob.
In het totaalbeeld van de Psalm: Hoe komt men van het begin naar het einde? Via
die berg met die mensen met wie God Zijn plan volvoert. God werkt altijd via mensen.
Uitdrukking van J.W.Schulte Nordholt (geboren in 1920): 'wij komen nooit meer
van Hem af'.
Vers 7-10:
Heft, poorten, uw hoofden omhoog, en verheft u, gij aloude
ingangen, opdat de Koning der ere inga. Wie is toch de Koning der ere? De Here,
sterk en geweldig, de Here, geweldig in de strijd. Heft, poorten, uw hoofden omhoog,
en verheft ze, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga. Wie is Hij toch,
de Koning der ere? De Here der heerscharen, Hij is de Koning der ere. sela
Aloude ingangen, Mlwe yxtp ('petachi olam'), eeuwige
ingangen, die moeten hun hoofd opheffen, opdat zal ingaan de Koning der ere, eigenlijk:
heerlijkheid. Vers 7-10: de intocht:
Wat is mijn toekomstverwachting? De intocht van de Koning gaat komen; eindtijd
wordt intocht. Lied 'doe intocht Here in mijn gemoed'.
Wie is dat dan, die koning de ere? Deze vraag wordt tweemaal gesteld met een gevarieerd
antwoord dat samengevat kan worden als 'Adonai, sterk, weerbaar en heldhaftig',
de Here der heerscharen. En die heerscharen zijn mensen (zie Exodus 12:41), aldus
Levinas.
En na vierhonderd en dertig jaar, juist op de dag af,
gingen al de legerscharen des Heren uit het land Egypte (Exodus 12:41).
Top