Het boek der Psalmen (deel 5)
Een studie van Dr. K.D.Goverts
Laatst gewijzigd:
10.05.2001
Inhoud
Inleiding op het vijfde Psalmboek (Psalm 107 t/m 150)
Psalm 120
Psalm 121
Psalm 126
Psalm 132
Psalm 134
Inleiding
Uit dit laatste psalmboek zullen in het bijzonder de psalmen 120 tot en met 134
worden behandeld.
Deze psalmen vormen een boek op zichzelf. Vijftien Liederen op een rij met hetzelfde
opschrift: 'een bedevaartslied'. Het Hebreeuwse woord daarvoor is twlemh
('hama`alot') (meervoud), hetgeen is afgeleid van het werkwoord hle
('alah'), dat 'opgaan' betekent. Deze bedevaartsliederen zijn dus de 'liederen
van de opgangen'. En dan kun je jezelf de vraag stellen welke opgangen? Hierover
zijn drie uitleggingen gangbaar:
· De eerste uitleg. Deze heeft betrekking op de pelgrimstochten naar Jeruzalem,
die meestal drie maal per jaar werden ondernomen. En wat doe je dan als je onderweg
bent? Zingen, soms met z'n allen, soms in beurtzang. 'Ik zal opgaan naar Gods
huis met gejubel en gejuich'. Gaande de weg zingen, net zolang tot je in Jeruzalem
bent aangekomen. Vijftien Psalmen, elke psalm is een pleisterplaats op weg naar
God. Na de 15e psalm ben je er, je hebt je doel bereikt. Dat heeft een mens nodig,
van die pleisterplaatsen / stations onderweg om vervolgens aan te komen in de
aanwezigheid van God zelf. Plaatsen waar je even tot bezinning komt en je je bewust
wordt waar de weg heen gaat. Wat je aan het doen bent.
· De tweede uitleg. Deze heeft betrekking op de constructie van de tempel.
Er zouden vijftien trappen aan de tempel zijn geweest. Voor elke trap een psalm.
Zo 'gaat men op' naar de voorhof en komt men in het huis van de Eeuwige.
· De derde uitleg. Wat zijn die 'opgangen' in deze uitleg? Dat heeft te
maken met de ballingschap. Mensen vanuit heel ver, in de diepte, in een ver land,
Babel of Assur, ergens achter de grenzen: dan 'gaan ze op'.
In het Hebreeuwse denken is er bij meerdere uitleggingen zelden of nooit sprake
van een 'of/of' situatie, maar veeleer van een 'en/en' situatie. Dit betekent
dat men bij een meningsverschil nooit redeneert vanuit een instelling van: jij
eruit of ik eruit, maar samen op zoek gaat naar de waarheid. Zo komt die waarheid
juist tevoorschijn uit het meningsverschil:
IJzer scherpt men met ijzer, alzo scherpt een man het
aangezicht zijns naasten (Spreuken 27:17 Sv).
De Eeuwige is groot, ook buiten het gebied van Israël:
Als uw ogen het zien, zult gij zeggen: Groot is de Eeuwige,
ook buiten Israëls gebied (Maleachi 1:5).
Opgaan uit de dood, uit de ballingschap, uit de vervreemding. Zo zijn wij als
mensen allen bezig op te gaan uit al die ballingschappen. Zo zijn die 15 psalmen
een soort herkenningsmelodie. Daar herken je die ballingen aan, die bezig zijn
'op te gaan'. André Neher schrijft daarover in zijn boek over Jeruzalem: 'Ik heb
heel wat gezworven, maar ik ben nooit een zwerver geweest. Altijd geweest: een
pelgrim op weg naar Jeruzalem, elk van mijn stappen had een zin, elk van mijn
schreden een betekenis'. Zo is elke offerande, elk gebed een stukje van dat op
weg gaan naar Sion. Daar waren we ooit mee verbonden: dat is het heimwee naar
Sion, op weg naar de thuiskomst.
Top
Psalm 120
Vers 1:
In mijn angst heb ik tot de Here geroepen en Hij heeft
mij geantwoord.
Waar beginnen deze vijftien liederen mee? De psalmdichter is nog heel ver van
huis: 'in mijn angst'. De volgorde van de woorden in de Hebreeuwse grondtekst
luidt: hwhy-la ('el Adonai'), 'naar de Here' heb ik
geroepen. En dat is meteen de toonzetting van al die vijftien psalmen. Op weg
naar de Here, de Eeuwige. E.Wiesel duidt op een verwantschap van het Hebreeuwse
woord voor God la ('eel') met het woordje la
('el'), hetgeen 'naar', in de betekenis van 'ergens naar toe' betekent. Dus eigenlijk
altijd op weg naar Hem toe. Gedicht van B.v.Ginkel over allerlei soorten mensen,
sprintend naar hun einddoel: God. Wat is je heimwee? Opgang uit de diepte, de
ballingschap: Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE!
(Psalm 130:1 Sv).
Zo is het begin meteen raak, met de eerste twee woorden uit deze Psalm: 'naar
de Eeuwige'. Het vervolg luidt letterlijk: "in de benauwdheid van mij heb ik geroepen".
Dat 'roepen', ytarq ('qarati') in de Psalmen is eigenlijk
een heel aparte studie waard. Het is niet zomaar een 'roepen ins blaue hinein'.
Neen, enerzijds is het een roepen om het herstel van het geschonden levensverband.
Waarom roepen? Omdat er iets heel moet worden. Aan de andere kant is er het roepen
om een doorbraak. Opdat het geweld doorbroken wordt, een gesloten situatie opengebroken
wordt. Zo gaat er iets gebeuren als wij tot Hem gaan roepen. Het brengt je bij
Hem. Dat roepen draagt je op de vleugels van het woord, van je adem, bij God binnen.
Zo staat de Joodse mens biddend, roepend, met opgeheven handen, als het avondoffer
in een beweging naar Hem toe.
Zit je in de benauwheid, neergebogen, ingekapseld in je cocon, op het moment dat
je gaat roepen kom je al open! Wij denken vaak, dat als je klaar bent met roepen
dan pas moet er iets gebeuren. Psalm 22 en 77: God is in het roepen.
Voorwaar, Hij heeft niet veracht en niet verafschuwd
de gebogenheid van de gebogene en zijn aangezicht niet verborgen weg van hem,
in zijn roepen naar Hem hoorde Hij (Psalm 22:25 letterlijke vertaling)
Mijn stem is tot God, en ik roep; mijn stem is tot God,
opdat Hij zijn oor tot mij neige. (Psalm 77:2)
Roepen mag ook als protest, roepen om recht. Als mens moeten wij ons niet neerleggen
bij het kwaad. Er is veel 'berusting' in de Christelijke traditie: zonde en kwaad
zijn er, al eeuwenlang. We kunnen het tij toch niet keren. Straks wordt het nog
erger. Wat vertellen die Psalmen ons daarover? Over dat oer-Hebreeuwse: geen berusting!
Het kwaad zal het niet winnen. Veel meer een houding van: 'en toch'! Zo zijn de
psalmen veelal een gevecht tegen de wanhoop, tegen het ongeloof, tegen alles wat
voor ogen is.
Lied van Willem Barnard zou zo in de psalmen kunnen worden opgenomen:
Kom laten we zingen
tegen de lange duur van de dingen
tegen de klippen op
Victor Hugo in Les Misérables spreekt over 'le colère du peuple': de woede, de
toorn van het volk.
Je niet neerleggen bij het onrecht vanwege die Naam van de Eeuwige. In die Naam
ligt alle herstel. 'Ik zal er zijn', betekent: 'jij mag er zijn'. Het is een uitnodiging
tot het leven. Laat het geweld, het onrecht in zichzelf doodlopen, in het gat
dat het zelf gegraven heeft. En Hij heeft mij geantwoord!
Vers 2-5:
Here, red mij van de leugenlippen, van de bedrieglijke
tong. Wat zal Hij u geven, en wat zal Hij u toevoegen, gij bedrieglijke tong?
Gescherpte pijlen van een held, benevens gloeiende kolen van brem. Wee mij, dat
ik in Mesek moet vertoeven, dat ik moet wonen bij de tenten van Kedar.
Waar zit de Psalmdichter nu precies? In Mesek en in de tenten van Kedar, twee
plaatsnamen. We vinden ze terug in Genesis en Ezechiël.
De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan,
Tubal, Mesek en Tiras. (Genesis 10:2)
Bij de zonen van Jafet, die 'naar de kustlanden der volken in hun landen waren
verdeeld' (Genesis 10:5). En als je daar zit, dan ben je als het ware ver weg.
Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog in het land
Magog, de grootvorst van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem,
(Ezechiël 38:2)
In deze tekst wordt de grootvorst van Mesek in één adem genoemd met Gog en Magog.
Ezechiël 38, over de toekomende dingen, die laatste confrontatie, de finale Gog
en Magog. Er zijn uitleggers die beweren dat Gog en Magog de Russen zijn. Martin
Buber stelt: 'de oorlogen van Gog en Magog worden om God gevoerd. Eigenlijk is
het een strijd om Hem'. Wie zal er op de aarde regeren, aan wie zal het koninkrijk
toebehoren?
Waar woont nu die psalmdichter? In Mesek, postcode Kedar, een nomadenstam in het
onherbergzame land. Geografisch gezien is dit een onmogelijke uitspraak, Mesek
is in het Noorden en Kedar in het Zuiden. Maar het zijn de uitersten, de randgebieden
waar men zich in de uiterste ballinschap voelt.
André Neher: 'Je bent een nomade, maar meer dan een nomade, een pelgrim op weg
naar Jeruzalem'.
Een oude Joodse wijsheid luidt: Een dwaas bouwt zijn huis zonder venster, de wijze
bouwt zijn huis met een venster.
Zo vormen die vijftien psalmen vijftien vensters in het huis van de ballingschap.
Toen nu Daniël verstond, dat dit schrift getekend was,
ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem
aan) en hij knielde drie tijden 's daags op zijn knieën, en hij bad en deed
belijdenis voor zijn God, ganselijk gelijk hij vóór dezen gedaan had
(Daniël 6:11 Sv).
Er is dus één ding in deze tijd nodig: een huis met open ramen waardoor het licht
naar binnen kan schijnen. Open vensters in je bovenhuis.
Vers 6,7:
Te lang reeds woon ik bij wie de vrede haten; ik ben
één en al vrede, maar als ik spreek, dan zijn zij uit op strijd.
Met dit contrast eindigt deze Psalm: MwlS ('sjalom'),
'vrede', en hmxlm (milchamah'), 'oorlog'. Het is net
alsof deze Psalm heel langzaam uitgaat. Daar eindigt het dan mee. Eigenlijk zou
je zeggen: daar kun je toch niet mee stoppen. De Joodse Oudtestamenticus Meïr
Weiss stelt dat dit een heel bijzondere manier van poëzie maken is. Een Psalm,
die heel langzaam uitgaat. Twee kanten: ten eerste geeft het de realiteit weer,
zo gaat het in werkelijkheid. Ten tweede, op deze wijze wacht deze psalm als het
ware op het volgende lied. Een psalm met een 'open slot', wachtend op een vervolg.
Zo is onze roeping in wezen één ding, namelijk: het verkondigen van de 'sjalom'.
De vrede, de heelheid verkondigen.
Want Hij is onze vrede,
die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap,
weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen
bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee
tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder
met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft.
(Efeze 2:14-16)
'Sjalom', één van die prachtige woorden uit de Bijbel. F.Breukelman vertaalt het
met 'de voltooide bevrijding'. De eerste stap is de bevrijding, dan gaat het verder
en verder en dan Urab MwlS ('sjalom ba arets'): vrede
op aarde. Mens en aarde worden weer heel, heel de schepping komt weer op adem.
Zoals de engelen zongen in de velden van Efrata. Zo vanuit de TORAH naar de herders
gezongen. 'Ere zij God' als een soort collage van de psalmen. De herders hebben
dat begrepen wat die engelen gezongen hebben. 'Sjalom ba arets', twee woorden,
ze gaan wel gebeuren!
Met zo'n open slot nodigt deze Psalm uit tot een soort beurtzang in die vijftien
liederen. Eén hoeft niet alles te zijn. Soms ziet de één een stukje van dat plan
van God en zingt er van. En dan: hoe nu verder? Dan is het zo mooi als een ander
zegt: zal ik het volgende lied zingen?
Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan, samen
met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en
hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven
gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods (Efeze 3:18,19).
Een lied van Sytze de Vries, Oude Kerk te Amsterdam: de ene keer kun jij zingen
en de andere keer, als jouw stem ophoudt, zal ik voor jou zingen:
God laat het nooit ontbreken aan hemelhoog gezang
waarvan de wijs ons tekent dit lieve leven lang.
Al is mijn stem gebroken, mijn adem zonder kracht
het lied op andere lippen, draagt mij dan door de nacht.
Laten er daarom psalmen zijn in de nacht, psalmen als fakkels in het donker. Wie
in het donker fakkels draagt.
Top
Psalm 121
Deze Psalm als het vervolg op Psalm 120. Begint met een vraag in vers 1 en het
antwoord in vers 2.
Vers 1,2:
Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn
hulp komen? Mijn hulp is van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft.
Niet van de bergen komt de hulp. De bergen, veelal als het symbool voor de weerstand
tegen God. Heel dreigend, heel onheilspellend, als grote massieven kunnen ze ons
klein en nietig doen voelen. Neen, niet van de bergen: mijn
hulp is van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft.
Vers 3-8:
Hij zal niet toelaten, dat uw voet wankelt, uw Bewaarder
zal niet sluimeren. Zie, de Bewaarder van Israël sluimert noch slaapt. De Here
is uw Bewaarder, de Here is uw schaduw aan uw rechterhand. De zon zal u des daags
niet steken, noch de maan des nachts. De Here zal u bewaren voor alle kwaad, Hij
zal uw ziel bewaren. De Here zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu aan tot
in eeuwigheid.
De Naam van God: Hij is de bewaarder! Het is een sleutelbegrip in deze
Psalm. Hij is de rmwS ('sjomèr'):
Vers 4: 'de Bewaarder van Israël'
Vers 5: 'uw Bewaarder'
Vers 7: 'u bewaren voor alle kwaad, uw ziel bewaren'
Vers 8: 'uw ingang bewaren', je uitgaan uit de ballingschap, je ingaan in het
land der belofte.
Goed om in ieder geval mee naar huis te nemen. God als bewaarder: Hij is zuinig
op Zijn mensen. Hij raakt ook nooit iets kwijt. Hoe afgeweken, hoe onbereikbaar,
het is nooit buiten het bereik van God. Hij bewaart ook datgene waarvan men denkt
dat het kwijtgeraakt is. 'Sjomèr', 6 x in deze Psalm. Hij is een expert in het
bewaren. Zoals Kaïn tegen God zegt: 'ben ik de 'sjomèr' van mijn broeder?' (Genesis
4:9).
Hij sluimert niet, Hij slaapt niet. Hij heeft er af en toe slapeloze nachten van.
Het kost Hem Zijn nachtrust. Zo moeten we de Bijbel met ons gevoel lezen. Deze
God heeft een hart voor mensen. Dat gaat veel dieper dan wij denken. De Rabbijnen
brengen dit in verband met het verhaal van koning Ahasveros in het boek Ester.
Als de koning niet kan slapen dan zegt hij: haal de boeken (kronieken) er maar
eens bij en lees mij voor. En in die slapeloze nacht denkt hij aan Mordechai,
die nog nooit een beloning heeft gehad (Ester 6).
In die slapeloze nachten wordt er recht gedaan aan al die verdrukten. Gods erbarmen
reikt verder dan wij vaak denken.
Want des HEREN ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig
bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat
(2Kronieken 16:9).
Het is bij God net als bij Ahasveros, als de gedenkboeken komen.
En de koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar,
Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan,
hebt gij het Mij gedaan. (Mattheüs 25:40).
Alles wat er in een mens is wat (nog) naar God hunkert wordt herdacht, naar boven
gedacht. De specialiteit van het huis van God: om alles te bewaren wat niet kwijt
mag.
Top
Psalm 126
Opgebouwd in 3 delen, te weten:
· vers 1 tot en met 3,
· vers 4 en
· vers 5,6.
Ook deze Psalm vertelt over de opgang uit de ballingschap, beginnend bij de
terugkeer. Letterlijk vers 1: 'Toen de Here een wederkeer deed keren'. Bij een
dergelijk begin ben je meteen bij het sleutelwoord: terugkeren, terugbrengen.
Het vertelt je iets over het karakter van God: de God van de terugkeer. En dan
is Hij het ook helemaal. Hij is Mymt ('tamim'), 'uit
één stuk', 'helemaal gaaf'. Bergrede: jullie moeten ook 'tamim' zijn.
Hij is de God van de terugkeer. Door de hele Bijbel heen klinkt het lied van
de terugkeer. In deze context is Genesis ook het boek van de terugkeer. André
Neher heeft een boek geschreven vol met verhalen over mensen die terugkeren.
De hbwSt ('tesjuwah'): Joodse mensen, die terug keren
tot hun wortels, hun oorsprong. God openbaart Zich in die verhalen. Zo ga je
iets ontdekken van het hart van onze God in het lezen van die verhalen. Zoals
in het verhaal van Aäron Abraham Kabak (1880-1944), geboren in Polen, gestudeerd
in Turkije, Duitsland enzovoort. In 1921 hoogleraar in Jeruzalem en een beroemde
romanschrijver met een geweldige carrière. Hij had de godsdienst van zijn vaderen
en zijn herinneringen daaraan ver weggestopt. En dan, plotseling in één nacht,
een geweldige storm in zijn ziel. De volgende morgen was alles anders. Tot aan
het eind van zijn leven in 1944. Hij vindt de weg terug naar de synagoge. En
hij leest en hij leest om zijn ziel te verzadigen. Het gesprek met de Eeuwige
is begonnen, hij is teruggekomen. Een mens die thuiskomt.
Vers 1-3:
Toen de Here de gevangenen van Sion deed wederkeren,
waren wij als degenen die dromen. Toen werd onze mond vervuld met lachen, onze
tong met gejuich. Toen zeide men onder de heidenen: De Here heeft grote dingen
bij hen gedaan! De Here heeft grote dingen bij ons gedaan, wij waren verheugd.
Toen de Here een wederkeer deed keren, werden wij als dromenden. Het lachen
staat in de context van de terugkeer. De vreugde over de terugkeer uit de ballingschap.
Vers 4: Here,
wend ons lot als beken in het Zuiderland.
Een vers als een gebed: 'geef ons een terugkeer'. Laat het verder doorgaan.
Beken zijn na de regen vol met water, maar na een tijdje van droogte weer uitgedroogd.
Soms is er een terugkeer, maar waar we naar uitzien is naar de doorwerking.
Als een beek, die doorstroomt.
Vers 5,6:
Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Hij
gaat al wenende voort, die de zaadbuidel draagt; voorzeker zal hij komen met
gejuich, dragende zijn schoven.
De Maharal van Praag (16e eeuw) stelde reeds: Tranen zijn zaad. Vergeet dat
nooit. Tranen zijn bij God nooit kwijt. Mijn omzwerving
hebt Gij te boek gesteld, doe mijn tranen in uw kruik: zijn zij niet in uw boek?
(Psalm 56:9).
Verhaal van Rabbi Nachman (omstreeks 1800). Vaak ziek en heel zwaarmoedig, werd
ook miskend. Heel wat gezworven door Rusland en Polen. 'Joden, wanhoop nooit.
Tranen openen poorten'. Er zijn poorten, die op geen enkele andere wijze open
willen. Schreeuwen, beuken, stormrammen, niets lijkt te helpen. En dan is er
ergens iemand, misschien zo'n priester, die nog een paar tranen heeft.
Of de tranen van Rachel, zie Jeremia 31:15: Zo zegt
de Here: Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar
kinderen, zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen
meer is.
en Mattheüs 2:18: Een stem is te Rama gehoord, geween
en veel geklaag: Rachel, wenend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten,
omdat zij niet meer zijn.
Tranen zijn niet tevergeefs. Jeremia, hij weende over Jeruzalem. Jezus weende
over de stad: En toen Hij nog dichterbij gekomen was
en de stad zag, weende Hij over haar, (Lucas
19:41). Daarom is er hoop voor Jeruzalem; die tranen zijn niet tevergeefs. En
als hij dat heeft gedaan dan kan het niet anders of de poorten gaan open. Jezus
bij het graf van Lazarus. Lazarus als model voor het hele volk (zie Johannes
11:35).
Zo wordt elke traan ingezameld als een parel in de kruik van de Allerhoogste.
Uiteindelijk wordt de geschiedenis niet gekenmerkt door de grote schreeuwers,
maar door de tranen. Misschien wel de tranen van Rachel.
Vers 6: Hij gaat gaande en wenende, dragende een buidel
van het zaad. Een KSm
('mèsjek'): buidel. Dat herinnert weer aan dat Mesek uit Psalm 120:5. Beide
woorden worden in het Hebreeuws identiek geschreven: Ksm.
Dat zaad gaat zijn eenzame weg in een vruchteloos graf. Het lijkt alsof het
nergens toe leidt. Einde vers 6 letterlijk: 'komen zal hij, komen met gejuich,
dragende zijn schoven'. De waarde van de mens. André Neher: 'niet in het moment
dat je gaat oogsten, maar het proces van het zaaien'. Zaaien is: dat je zaad
wordt. Citaat:
'Gij hebt met uw brede gebaren
de mensen gezaaid in uw land;
en in de seizoenen der jaren
volmaakt Gij de oogst van uw hand'.
Het lijkt wel of al dat zaad ondergronds gaat. 'En toch', dat zaad zal vrucht
dragen. Tranen zijn zaad: zij zullen komen met gejuich, dragende zijn schoven
Top
Psalm 132
Eigenlijk een heel wonderlijke Psalm.
Vers 1,2:
HERE, gedenk aan David, aan al zijn moeite; hoe hij de
HERE heeft gezworen, de Machtige Jakobs een gelofte gedaan:
Waarom moet God nu aan David denken? Heeft dat een speciale bedoeling? Wat was
die gelofte van David?
Vers 3,4:
Voorwaar, ik zal de tent mijner woning niet binnengaan,
noch de sponde mijner legerstede beklimmen, voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen
slaap gunnen, noch sluimering aan mijn oogleden,
Letterlijk staat hier: 'de tent van mijn huis'. Zagen we in Psalm 121 dat de Bewaarder
van Israël sluimert noch slaapt, dan is hier in deze Psalm nog één die wakker
ligt: David. Waarom dan?
Vers 5-7:
totdat ik voor de Here een plaats gevonden heb, een woning
voor de Machtige Jakobs. Zie, wij hebben van haar gehoord in Efrata, wij hebben
haar gevonden in de velden van Jaär. Laten wij zijn woning binnengaan, laten wij
ons nederbuigen voor zijn voetbank.
Totdat ik gevonden heb een 'maqom Adonai', een plaats voor de Eeuwige. David gaat
op zoek naar die woningen (er staat een meervoudsvorm) voor de 'Machtige Jakobs'.
Chouraqui vertaalt hier: 'voor de kampioen van Jakob'. Het woord dat in de NBG
met 'Machtige' vertaald wordt, betekent eigenlijk 'winnaar'. Hij verbindt Zich
met Jakob en zijn mensen. Zo gaat David op zoek. Hij heeft het geheim begrepen.
Vers 8,9:
Sta op, Here, naar uw rustplaats, Gij en de ark uwer
sterkte. Mogen uw priesters zich bekleden met gerechtigheid, en uw gunstgenoten
juichen!
'Gunstgenoten', een prachtig woord: 'chasid', eigenlijk 'bondgenoot'. We vinden
dat terug in het Chassidische Jodendom. Mensen, die speciaal met God verbonden
zijn om zijn Naam te vertegenwoordigen op aarde.
Vers 13,14:
Want de Here heeft Sion verkoren, Hij heeft het Zich
ter woning begeerd: Dit is mijn rustplaats voor immer, hier zal Ik wonen, want
haar heb Ik begeerd.
God heeft Sion verkoren als rustplaats, 'want haar heb Ik begeerd'. David heeft
daar naar uitgezien, dat er een plaats zou zijn voor Hem. Vanuit die plaats zal
het heil gaan naar de randgebieden, zal het wereldwijd openbaar worden. David
heeft gewacht en dat is op zichzelf al zo waardevol. Het Woord van God wordt vaak
zo ingeperkt door dogma's. We moeten weer gaan leren wachten op Hem. Dat is eigenlijk
ruimte scheppen. Een open ruimte voor de Eeuwige zelf. Hij is groter en reikt
verder dan onze beperkingen. Psalmen geven vaak zoveel perspectief. Hij is de
onbegrensde God. David is bezig geweest met wachten en ruimte uitsparen voor Hem.
Top
Psalm 134
De laatste Psalm in de rij en een heel korte.
Vers 1,2:
Komt, prijst de Here, alle gij knechten des Heren, die
des nachts in het huis des Heren staat. Heft uw handen op naar het heiligdom en
prijst de Here.
'Zegent de Here' staat er letterlijk. Mensen worden opgeroepen om Hem te zegenen.
Om de Here die plaats te geven die Hem toekomt. God wil gezegend worden door Zijn
mensen. Die mensen, die 'staan in het huis van de Here'. 3 x die Naam in dit vers:
'zegent Adonai', 'de knechten van Adonai', 'het huis van Adonai'. Psalm 120 begon
met die Naam. Aan het eind van de bedevaartsliederen, in het begin van deze Psalm,
komt deze Naam als het ware 'versterkt' terug. Die Naam van de Eeuwige is de kracht
die Israël opbouwt, de uitnodiging tot het leven. Een kracht die zich openbaart
in de wederkerigheid: elkaar zegenen en God zegenen. Deze Psalm is een beeld van
die wederkerigheid. Waarom staan ze in dat huis? Als priesters en dat betekent
'plaatsvervangend' zijn. In Psalm 120 nog in Mesek en Kedar, in Psalm 134 aangekomen
in het huis des Heren. Daar staan ze, ze zijn er! Eerst in het donker:
Leid vriendlijk licht mij als een trouwe wacht
Leid Gij mij voort.
'k ben ver van huis en donker is de nacht
Leid Gij mij voort.
In Psalm 134 in 'Beth Adonai'. Om in te zamelen.
Citaat van Prof. Dr. G.H. ter Schegget: 'de hoop is er voor de hopelozen, de troost
voor de troostelozen en het huis van God is er voor de daklozen.'
Waarom dat huis van God? Zit Hij dan zo nodig om een tempel verlegen? Alle andere
goden hebben ook tempels. God zit niet in de concurrentie. Zolang er nog mensen
aan het zwerven zijn, is God in wezen ook nog dakloos.
Zo staan de knechten van de Heer in het huis van Hem des nachts, letterlijk:
'in de nachten'. Als symbool voor de nachten van het leven, van de ballingschap,
de nachten van de geschiedenis, als het donker wordt om ons heen. Een nachtwake,
waarin je uitziet naar de morgen. Daar staan ze dan, die priesters, daarom is
er hoop voor heel de wereld. Priesters staan er nooit voor zichzelf, maar altijd
voor anderen. Priesterschap heeft altijd iets van 'plaats bekleden' in zich. Die
dragen die volkeren. Terwille van de priester die dienst doet, bestaat de wereld
voort. Daardoor gaat de Schepping niet onder.
Zoals de berijming van Psalm 107 luidt: 'houdt dan de lofzang gaande, de lofzang
van Zijn beraad'. Mensen, die de lofzang op gang houden, mensen die zingen en
bidden, zolang wordt de wereld gedragen. De Rabbijnen spreken over de 'tikkun
'olam': het herstel of wederoprichting van de wereld. 'Tikkun' en 'kohen' horen
bij elkaar. Priesters zijn oprichters, het Hebreeuwse woord voor priester 'kohen'
is 'oprichter'. Als het zout der aarde, het licht der wereld. Daar waar dat Woord
wordt gedaan, wordt doorverteld.
Heft uw handen op naar het heiligdom en zegent Adonai. Zo staan ze met hun opgeheven
handen en ze zegenen de Eeuwige. Dan gaat het opeens open.
Vers 3:
De Here zegene u uit Sion, Hij, die hemel en aarde gemaakt
heeft.
Hij, die de hemel en aarde maakt en tot voltooiing brengt. Als een steen in een
vijver: eerst 'huis, heiligdom' dan 'Sion' dan de 'hemel en de aarde'. De kern
ziet wijd. Vanuit het middelpunt wordt de cirkel steeds wijder. Vanuit dat middelpunt
gaat het over de hele wereld.
Citaat van G.H. ter Schegget: 'wat in Jezus de Messias begonnen is zal wereldwijd
onthuld worden.'
Begonnen in de éne Messiaanse mens, gaat het wereldwijd. Als er één schaap over
de dam is! Toen Hij die weg is gegaan, die doorbraak heeft voltooid, dan volgen
er meer.
Citaat: 'Oh grote overwinningstocht, o stoet van wie het heil bevocht'.
Achter die éne en met één in ons midden. Als God er eentje heeft, zal de hele
aarde Hem toebehoren. Wat in Jezus is neergezet, gegrondvest, dat zal kosmisch
openbaar komen. Dit fundament (Jezus) kan niemand ongedaan maken. Het is het voorgoed
begonnen begin. Jesaja 53:10: 'Hij zal zaad zien (NBG: 'nakomelingen')'. Jesaja
53:11: 'om de moeite van zijn ziel zal Hij zien, verzadigd worden'.
Jesaja 53:12: Daarom zal Ik hem een deel geven onder
velen en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn leven heeft uitgegoten
in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden
gedragen en voor de overtreders gebeden heeft.
Dat raadsbesluit zal doorgang vinden. Hij krijgt het loon op zijn arbeid. Niet
met mate, niet met de hand op de knip. Neen, dat gaat royaal. 'Zien tot verzadiging'.
Zo staan ze daar omdat ze weten dat het dag wordt. Zo vormen Psalm 120 als het
begin en Psalm 134 als het einde het kader waarin die hele opgang beschreven wordt.
Top