Laatst gewijzigd:
11.05.2001
Wat
is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?
Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt . . . (Psalm 8:5,6).
Paulus schreef in 1Thessalonicenzen 5:23:
En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al en
geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus
blijken in alle delen onberispelijk bewaard te zijn.
We kunnen uit zijn woorden opmaken dat de mens bestaat uit geest, ziel en
lichaam. Deze drie vormen sámen een eenheid: de mens.
Het belangrijkste in de mens is zijn geest, de zetel van zijn geweten, intuïtie
en godsverlangen. De ziel is dat deel van de mens waarin zijn wil, verstand
en gevoel zijn opgeslagen. Geest en ziel (geweten en wil) voeren soms
een felle strijd uit. Zij zijn onzichtbaar en de tegenpool van het lichaam
dat wel zichtbaar is. Ziel en geest zijn onstoffelijk en het lichaam
is stoffelijk. In de Bijbel staat het geestelijke vaak tegenover het stoffelijke,
het onzichtbare tegenover het zichtbare.
De geestelijke wereld is een andere dan de stoffelijke wereld. Met 'geestelijke
wereld' wordt niet bedoeld de wereld waarin goede of slechte geesten leven,
maar het is de innerlijke, onzichtbare wereld waarin zich de geestelijke processen
(bijvoorbeeld het denken) van de individuele mens afspelen.
In deze wereld heeft de geest zijn eigen uitingen, fantasieën, creativiteit
en capaciteit die niet belemmerd worden door aan de stof (materie) gebonden
beperkingen. In de geest kan iemand verre reizen maken, terwijl hij in werkelijkheid
nooit verder zal komen dan zijn eigen dorp, omdat hij niet over een vervoermiddel
kan beschikken. In de geest kan iemand grote avonturen beleven, maar in de
werkelijkheid van alle dag is hij een angstig en weinig risico nemend persoontje.
In de Bijbel is soms sprake van 'geestelijke mensen' (1Korinthe 3: l; Galaten
6:1). Dat zijn geen mensen die onzichtbaar zijn. Het zijn gewone zichtbare
mensen die zich laten leiden door hun geest en niet door hun ziel of lichaam.Ze
laten zich leiden door geestelijke dingen en niet door stoffelijke of materiële.Geestelijke
dingen die te maken hebben met hun godsverlangen. Ze zoeken naar een relatie
met de levende God en laten zich door Hem leiden in hun dagelijkse leven.
Niet de laatste mode, noch de meest luxe dingen bepalen hun gedrag, maar datgene
wat God aanreikt in Zijn Woord. Het kenmerk van de geestelijke mens, zoals
Paulus die voor ogen staat, is niet de mens die zich laat leiden door zijn
eigen geest, maar door Gods Geest die, vanuit de wedergeboorte, het leven
van de mens leidt (Johannes 3:5-8). Daardoor zijn wedergeboren mensen ook
in staat de geestelijke betekenis van vele dingen te doorgronden.Tegen hen
kon Paulus zeggen: 'Wij weten immers dat de wet geestelijk is . . .' (Romeinen
7:14). De wet was niet onzichtbaar. De basis ervan, de Tien Geboden, was eerst
door God Zèlf opgeschreven op stenen tafelen (Exodus 31:18; 32:16; 34:1).
De uitwerking van de Tien Geboden werd door Mozes opgeschreven (Exodus 34:27).
Overtreding van de wet had een zichtbare straf tot gevolg.
Maar voor de geestelijke mens had de wet een extra dimensie, die hij met zijn
geest kon bevatten. Die extra dimensie was het waarom van de wet. Waarom gaf
God de wet? Om de Joden te pesten? Nee, Hij gaf de wet ter bescherming van
henzelf! De geestelijke mens had dat inzicht, de vleselijke, op de materie
ingestelde mens echter niet en beschouwde de wet als een last en probeerde
hem op allerlei manieren te ontduiken (Markus 7:8-13).
De Joden, als volk, hadden geestelijke dingen (Romeinen 15:27) waarvan ook
de christenen uit de heidenen deelgenoten konden worden. Eén daarvan was de
profetie. Paulus en Barnabas werden tot de profeten gerekend en geroepen het
evangelie aan Joden, hun eigen volk, in bepaalde streken te verkondigen (Handelingen
13:4). Hier gingen evangelisatie en profetie hand in hand.
Jezus Christus heeft de Gemeente, naast apostelen, evangelisten, herders en
leraars ook profeten gegeven (Efeze 4: 11). Niemand kan echter profeteren zonder daartoe de gave te hebben ontvangen.
Dat wil niet zeggen dat elke profetie een door God gegeven profetie is. Ook
de menselijke geest kan profeteren zonder de impuls van de Heilige Geest.
Dat iemand over die gave kan beschikken wil nog niet zeggen dat alles wat
door hem gezegd wordt van God afkomstig is. Ook het menselijke element speelt
hierbij een grote rol. Zo is niet elke profetie een profetie van God en schrijft
Paulus de Gemeente dan ook voor de profetieën te toetsen (1Thessalonicenzen
5:19-21). Dat doet hij niet voor niets. Net als in onze tijd kwam het ook
in de vroeg christelijke Gemeente voor dat mensen zich voor lieten staan op
het feit dat zij over bepaalde geestelijke gaven beschikten en daar een zekere
invloed en bevoegdheid aan ontleenden die volkomen misplaatst was. Andere
christenen durfden daar niet tegenin te gaan. Het waren immers door de Heilige
Geest gedane uitspraken en wie kon daar iets tegenin brengen, bang als men
was een onvergeeflijke zonde tegen de Heilige Geest te begaan? Geestelijke
mensen zijn voor deze dingen niet bevreesd en beoordelen de uitgesproken profetieën
zoals Paulus dat aan de Gemeente te Korinthe voorschreef (1Korinthe 14:29).
De geestelijke mens en het gebed
De geestelijke mens heeft veel contact met God, zijn geest staat daarvoor
open. In ons taalgebruik noemen we
het contact hebben met God: bidden. Toch is het bidden van de geestelijke
mens heel wat anders dan wat er gewoonlijk onder verstaan wordt. Bidden is voor vele christenen God danken,
loven en prijzen en Hem allerlei dingen vragen. Allemaal elementen die
in onze kontakten met God zeker aan bod mogen komen. Voor een geestelijk
mens is bidden echter anders. Hij
of zij overlegt met God, discussieert met Hem naar de voorbeelden van Abraham,
Mozes en Jezus. Deze drie spraken rechtstreeks, van mond tot mond, met God
(Genesis 18:22-33; Exodus 3:4, vv; Numeri 12:7, 8; Deuteronomium 34:10; Johannes
12:27, 28).
Het kan gebeuren dat mensen werkelijk de stem van God horen (Mattheüs
3:17; Markus 1:11; Lukas 3:22; Mattheüs 17:5; Markus 9:7; Lukas 9:35;
2Petrus 1: 18). Soms merkten ook andere mensen dat kontakt op. Denk maar
aan de mensen die bij Jezus waren toen God tot Hem sprak. Zij hoorden Gods
stem, maar dachten dat het de donder of een engel was (Johannes 12:29). Toen
God de Tien Geboden aan het volk Israël gaf hoorden alleen Aaron en Mozes
Gods stem en hoorden het volk aan de voet van de berg donderslagen en het
geluid van een bazuin.
Let eens op de prachtige relatie die er is tussen God en Abraham. God noemt
Abraham Zijn vriend (2Kronieken 20:7; Jesaja 41:8; Jakobus 2:23). Ook van
Mozes staat geschreven dat God hem als Zijn vriend beschouwde (Exodus 33:11).
In Christus zijn we echter geen vrienden, maar kinderen van God (Romeinen
8:15-17; 1Johannes 3:1,2). Dat is een nóg intiemere relatie dan vriend zijn
met God. Als vrienden van God vrijuit met Hem konden spreken hoeveel te meer
geldt dat dan voor Zijn kinderen.
In onze gebeden klinkt echter nog het slaaf-zijn door. Wij prijzen, smeken
en vragen op een wijze zoals slaven dat deden tegenover hun meesters. Dat
wil niet zeggen dat we oneerbiedig kunnen zijn. Een kind heeft eerbied voor
zijn vader. Zo hebben wij eerbied
voor God, onze Vader. Het is echter een geheel andere eerbied dan de eerbied
van een slaaf voor zijn meester. De basis van onze eerbied is niet vrees,
maar liefde, dankbaarheid en vreugde omdat God ons tot Zijn kinderen heeft
gemaakt in Jezus Christus.
Onze liefde, dankbaarheid en vreugde zijn bij onze hemelse Vader bekend, net
zoals een menselijke vader dat weet van zijn kinderen, hoewel dat niet altijd
en overal zichtbaar is. Wij hoeven God met onze woorden niet te overtuigen
dat wij van Hem houden. Hij kent immers onze harten. Dankbaarheid en vreugde
zal te zien zijn uit hetgeen we doen in gehoorzaamheid aan zijn opdracht aan
de Gemeente waarvan wij deel uitmaken. Voor geestelijke mensen is het gebed
een gesprek, een dialoog. God luistert naar hen en spreekt tot hen en andersom
luistert de geestelijke mens en spreekt tot God.
Het grote probleem dat zich hier voor doet is dat de mens slecht luistert.
Dat zie en hoor je in de gesprekken tussen mensen onderling. Dikwijls proberen
we tegelijk te praten of haken we niet in op wat de ander heeft gezegd om
de doodeenvoudige reden dat het niet tot ons is doorgedrongen wat de ander
zei.
Dat merk je ook in de gebeden. God krijgt de kans niet om te antwoorden, we
'ratelen' maar door. We zijn hele slechte luisteraars en beseffen niet dat
God ons in de stilte kan antwoorden. Wij veroorzaken heel veel 'ruis' die
ons Gods antwoord niet doet verstaan. Een geestelijke mens communiceert met
God op een ander niveau. Hij kan met God praten wanneer en waar hij
maar wil. In de stilte van een bos, maar ook in een drukke winkelstraat. In
de binnenkamer, maar ook in een overvolle tram of bus.
Niet zijn tong staat in verbinding met God, maar zijn geest, die formuleert
woorden en zinnen en doet gedachten ontstaan. Omdat de menselijke geest en
de Goddelijke Geest door de wedergeboorte één zijn geworden verstaat de Geest,
en dus God Zelf, wat de geest van de mens zegt. God geeft de mens ook antwoord,
niet alleen door middel van Zijn Geest, maar zelfs door andere christenen.
De mens is dierbaar voor God, want Hij heeft hem bijna Goddelijk gemaakt (Psalm
8:5,6). Dat is niet alleen van toepassing op Jezus (Hebreeën 2:5-9),
maar op iedereen, die Jezus Zijn broeders en kinderen van God noemt (Hebreeën
2:10-15).
Jan van de Westelaken