Woordstudie: epifaneia (epiphaneia)
terug naar Griekse geschriften
Laatst gewijzigd: 11.08.2002
Verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus (Titus 2:13).
In de Griekse grondtekst staat voor ons woord 'verschijning' het woord 'epiphaneia'. Dit woord heeft een nauwe verbintenis met de 'parousia' of de wederkomst van Jezus Christus in koninklijke waardigheid en met het woord 'apocalupsis', wat 'openbaring' betekent.
Wellicht heeft de gangbare wijze van vertalen het erg gemakkelijk gemaakt voor oppervlakkige uitleggers van het Woord van God, zodat men in Titus 2:13 is gaan denken aan de wederkomst van Christus. Er zijn er ook veel die zeggen dat dit 'de opname' is, een plotselinge verwijdering van alle op aarde levende gelovigen. Een gebeurtenis die, naar ze menen, zeven jaar vóór Zijn terugkeer zal plaats vinden. Het zijn willekeurige opvattingen die niet op de Schrift zijn gebaseerd. Als we werkelijk zouden leven in de verwachting 'van de aarde weggenomen te worden', krijgt het leven iets onwezenlijks. Bovendien spreekt uit dit soort opvattingen een pessimisme ten aanzien van de wereld en God en Gods schepping dat moeilijk gezien kan worden als een eren van de grote God die we beweren te dienen. We moeten ontdekken en weten wat deze 'verschijning van Christus Jezus', de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, is.
Over het woord 'epiphaneia', bestaan
veel opvattingen. Het zal voor de zorgvuldige onderzoeker duidelijk zijn dat
deze aangelegenheid alleen afdoende beslist kan worden door een juist begrijpen
van het Griekse woord dat in Titus 2:13 met 'verschijning' of 'openbaring' is
vertaald. 'Epiphaneioo' heeft een interessante geschiedenis die niet moeilijk
na te speuren is. De oorsprong ervan ligt in het werkwoord 'phainoo', dat oorspronkelijk
'licht maken', 'voor licht zorgen', betekent. Door een gemakkelijke overgang
werd dit woord toegepast op het verschijnen, zich laten zien aan mensen en dingen
en zo betekent dit woord, wanneer het in het Nieuwe Testament voorkomt, als
regel 'verschijnen'. Dat valt te constateren uit Mattheüs 1:20; 2:7 en
13:26. Maar dan dient er wel op gelet te worden dat het woord zijn eerdere betekenis
niet verloren heeft. Dit blijkt uit de vele plaatsen waar 'phainoo' 'schijnen'
betekent, zoals in Mattheüs 24:27; Johannes 1:5; 5:35; Filippenzen 2:15
en Openbaring 1:16.
Door toevoeging van het voorzetsel 'epi' ontstaat er een woord met een versterkte
betekenis. We kunnen denken aan een betekenis als 'manifesteren' 1).
Dit is véél meer dan het 'zich laten zien' aan mensen. Manifesteren
is een zodanig optreden in het openbaar dat het een zeer speciale gebeurtenis
wordt, die niemand kan ontgaan.
1) In het Engels wordt 'epiphaneia' vertaalt met 'manifestation'.
'Epiphaneioo' komt vier maal in het Nieuwe
Testament voor, waar het zwak vertaald is en behandeld alsof het niet meer is
dan 'phainoo':
Lukas 1:79: Om hen te beschijnen, die gezeten
zijn in duisternis
Handelingen 27:20: Zich verscheiden dagen zon noch
sterren vertoonden.
Titus 2:11: Want de genade Gods is verschenen.
Titus 3:4: En mensenliefde van onze Heiland en God
verscheen.
Uit deze teksten kan men zien dat een of andere vorm van 'manifesteren' beter
op zijn plaats is.
Van het werkwoord 'epiphainoo' is het
zelfstandig naamwoord 'epiphaneia' gevormd. Dit komt zes maal in de Schrift
voor:
2Thessalonicenzen 2:8: En machteloos zal maken door
Zijn verschijning als Hij komt.
1Timotheüs 6:14: Dat gij dit gebod onbevlekt en
onberispelijk handhaaft tot de verschijning van onze Here Jezus Christus.
2Timotheüs 1:10: Nu geopenbaard door de verschijning
van onze Heiland.
2Timotheüs 4:1: Met beroep zowel op Zijn verschijning
als op Zijn koningschap.
2Timotheüs 4:8: Maar ook allen die Zijn verschijning
hebben liefgehad.
Titus 2:13: Verwachtende de zalige hoop en de verschijning
der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus.
De eerste maal dat het woord 'epiphaneia'
voorkomt is in 2Thessalonicenzen 2:3. Het wordt daar samen met 'parousia' gebruikt,
maar we moeten daar nu niet uit concluderen dat de 'epiphaneia' in dit vers
dezelfde is als die van Titus 2:13. In 2Thessalonicenzen 2:3 wordt gesproken
over de mens der zonde, de wetteloze, die vernietigd zal worden door de manifestatie
van Zijn 'parousia'. Het is onlogisch te denken dat deze twee woorden hetzelfde
zijn alleen maar omdat ze in dezelfde zin gebruikt worden. De 'parousia' van
Christus is een 'epiphaneia', een zéér duidelijke gebeurtenis.
Zodoende is er niets verborgens aan Zijn 'parousia'. Deze is als 'een weerlichten'
als beschreven in Mattheüs 24:27.
Voor de gelovige van deze tijd is de belangrijkste plaats waar 'epiphaneia'
voorkomt, te vinden in Titus 2:13, waar we lezen: 'Verwachtende de zalige hoop
en de verschijning van onze grote God en Heiland, Christus Jezus'.
Alvorens verder te gaan met de betekenis van 'epiphaneia' moeten we ons goed realiseren wat er in deze tekst staat. Vele christenen zien hier een schriftuurlijke ondersteuning van de kerkelijke leer dat Jezus God is. We laten hier in het midden op dat wel of niet zo is, want deze tekst zegt daar niets over. De tekst zegt dat Jezus Christus de 'heerlijkheid van onze grote God en Heiland' is. Korter gezegd: Christus is de 'heerlijkheid van God'. De tekst zegt niet: 'Jezus is God', maar: 'Christus is de heerlijkheid van God'. In Hebreeën 1:3 wordt over de Zoon gesproken als 'de afstraling zijner (= Gods, zie vers 1) heerlijkheid'. Ook Petrus zegt dat Jezus de heerlijkheid van God is (1Petrus 4:11) en Jakobus noemt Christus de 'Here der heerlijkheid' (Jakobus 2:1).
Het woord heerlijkheid is een
bekend woord, vooral in godsdienstige kringen. Weinig mensen begrijpen wat het
werkelijk betekent of zouden het kunnen omschrijven als ze daar naar gevraagd
worden.
Het Koenen Handwoordenboek der Nederlandse Taal geeft als betekenis van
'heerlijkheid': 'pracht', wat onder andere 'luister, glans en schitterende schoonheid'
betekent. 'Heerlijkheid' is echter ook 'gelukzaligheid', wat 'allerhoogste trap
van geluk' betekent. Al deze betekenissen maken het onmogelijk 'heerlijkheid'
precies en volkomen te beschrijven en dat geldt zeker als wij de 'heerlijkheid
van God', de Christus', willen beschrijven. Onze woordenschat schiet te kort.
In het Oude Testament wordt veel over de 'heerlijkheid van JHWH' gesproken, maar wordt daar niet in verband gebracht met de Messias of Christus. Wel schijnt de 'heerlijkheid van JHWH' als een persoon te worden voorgesteld (Ezechiël 3:23), naast de voorstellingen van geest, sfeer en invloed (Ezechiël 10:4; 2Kronieken 5:14, en andere). De 'heerlijkheid van JHWH' moet iets fascinerend en een buitengewoon schouwspel zijn. Mozes omschreef het zo: 'De verschijning van de heerlijkheid des HEREN was als verterend vuur. . . .' (Exodus 24:17). En de Psalmist schreef: 'De heerlijkheid des HEREN is groot' (Psalm 138:5). Ook hij kwam woorden tekort om de heerlijkheid Gods te beschrijven.
Bij de 'parousia' van Christus zullen
wij Hem niet als een gewoon mens zien, zoals bij Zijn eerste komst op aarde,
maar als de 'verschijning van Gods heerlijkheid'. Hoe die verschijning er precies
uitziet weten we niet, maar een tipje van de sluier wordt opgelicht als we ons
realiseren dat een drietal discipelen van Jezus Hem al gezien hebben als de
'heerlijkheid Gods'. In het begin van het evangelie van Johannes lezen we: 'Het
Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid
aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade
en waarheid' (Johannes 1:14). Deze schriftplaats doet denken aan de verheerlijking
op de berg, die op drie plaatsen in het Nieuwe Testament wordt beschreven (Mattheüs
17:1-8; Markus 9:2:13; Lukas 9:28-36) en door Petrus wordt vermeld in een brief
(2Petrus 1:17,18).
Na zijn terugkeer in de hemel is Jezus met heerlijkheid en eer gekroond om 'vele
zonen tot heerlijkheid te brengen' (Hebreeën 2:8b-10). Dat is een prachtige
belofte voor hen, die tot het 'Lichaam van Christus' de hemelse Gemeente, behoren.
Zij zien daarom niet uit naar de 'parousia' van Christus, maar zien uit naar
Zijn 'epiphaneia', Zijn verschijning als de 'heerlijkheid Gods'.
Jan van de Westelaken