Was Judas een verrader?

Terug naar Griekse geschriften


Laatste wijziging: 11.05.2001

 

Inleiding

In de dagen van Jezus was er de gedachte aan twéé Messiassen [1] . Aan de ene kant de Messias uit Aäron, de priester-Messias en aan de andere kant de Messias uit Israël, de konings- of oorlogs-Messias, die oorlog zou voeren tegen Gog en Magog. In die oorlog zou hij sterven op het slagveld.

Men kan begrijpen dat mensen daarover gingen nadenken tijdens de Romeinse overheersing, die steeds zwaarder werd. Een vreemde mogendheid in het land, men leeft in bezet gebied, men is niet vrij en veilig. 

Daarnaast zijn er binnen Israël allerlei partijschappen, die met elkaar in vijandschap leven. De Saduceeën, de bovenlaag, de overpriesters, de leidslieden, waren de baas. Zij waren wat meer georiënteerd op het buitenland, met zijn Hellenistische invloeden. De hogepriesters behoorden in de regel ook tot deze stroming. Zij vonden het goed dat het Joodse volk die invloeden vanuit het buitenland meemaakten en ondergingen. Zij waren de elite, de aristocratie, de bezittende klasse. Een conservatief bolwerk.

Aan de andere kant stonden de Farizeeën, die de dorpen ingingen om het volk te onderwijzen. Ze stonden veel dichter bij de mensen. Er waren ook  groeperingen die het niet eens waren met de hogepriesters met hun Griekse invloed. Zij splitsten zich af en gingen naar Qumran en stichtten daar hun aparte sekte. Zij zeiden:’Er gaat iets anders komen’. Dan ook nog de Zeloten, de vrijheidstrijders, die de Romeinen er uit wilden gooien: ‘Weg met die Romeinse tirannie’! Een volk met zoveel scheuren en pijn, innerlijk verdeeld, breuklijnen hier en daar. Zoeken, hopen, (ver)twijfelen en te midden van hen allen die Ene: Jezus van Nazareth.

 

Hoe past Judas in dat plaatje?

Nu zijn er rondom Judas een heel aantal vooroordelen.Daardoor zitten wij met een sterke beeldvorming. Kleys Kroon2 schreef in 1950 een boekje waarin hij zich oprecht kwaad maakt om de valse verontwaardiging over de persoon van Judas. Mensen zijn dan vaak zo verontwaardigd over wat Judas gedaan heeft. Hij zegt: ‘Dat is een valse verontwaardiging’ en wijst er op dat deze valse verontwaardiging ook terug te vinden is in de Mattheüs Passion. Want daar wordt Judas helemaal apart gezet. Dat is vaak wat gebeurd: Judas is de grote boosdoener, de verrader. Judas tegenover Jezus. Een bepaalde beeldvorming, een christelijke woede-uitbarsting over de valse verrader en het moordzieke gebroed. In de lijdenstijd komt dat weer heel sterk naar voren. Op die manier worden mensen onnadenkend meegesleept tot een antisemitische woedegeroep. Want Judas heeft het gedaan en in het verlengde ervan: de Joden hebben het gedaan. Kleys Kroon schrijft daarover onder de titel:‘Verwerp de oudwijfsche fabelen’ (1Timotheüs 4:7,Statenvertaling).

 

Waar denkt men dan aan bij Judas? Hij is de taal ingegaan in een aantal typerende uitdrukkingen zoals de ‘Judaskus’, hetgeen een zegswijze geworden is voor een verraderlijke bedoeling. Negatief daglicht. Een rode baard werd in het verleden een ‘Judasbaard’ genoemd. Verradersgeld heet ‘Judasgeld’. Een groet met bijbedoelingen heet een ‘Judasgroet’. Valse, onverwachte kiespijn of jicht heet een ‘Judaskneep’ en een valse lach heet een ‘Judaslach’. Wie verradersgeld verdient krijgt zijn ‘Judasloon’ en een ‘Judasrol’ heeft de betekenis van de rol van een verrader.

Als de beeldvorming zich zo als een deken over de verhalen gaat uitspreiden, wie kan dan nog horen wat er in het verhaal zelf, in de vier Evangeliën, gezegd wordt? Hoe wordt daar verteld? Daarom is het goed te proberen opnieuw te lezen en die vooroordelen er af te laten. Ook dat heeft te maken met het in beeld krijgen van de Messiaanse verwachtingen in die dagen en ook nu.

 

Welke betekenis heeft Judas in de Evangeliën? 

Als sleuteltekst nemen we Mattheüs 10:1:

‘Hij riep zijn twaalf discipelen tot Zich en gaf hun macht over onreine geesten om die uit te drijven en om alle ziekte en alle kwaal te genezen’.

Twaalf leerlingen worden geroepen en Hij gaf hun macht, letterlijk ‘autoriteit’. Hij gaf hun gezag over onreine geesten om die uit te drijven en  alle kwaal en ziekte te genezen. De twaalf worden met name genoemd in vers 2-4: 

‘En dit zijn de namen van de twaalf apostelen: vooreerst Simon, genaamd Petrus, en Andreas, zijn broeder en Jakobus, de zoon van Zebedeüs en Johannes, zijn broeder, Filippus en Bartolomeüs, Thomas en Mattheüs, de tollenaar, Jakobus, de zoon van Alfeüs en Taddeüs; Simon de Zeloot en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft’.

 

In vers twee worden ze tevens apostelen (gezondenen, gezanten) genoemd. Eerst leerlingen, nu gezondenen. Het eerste kernpunt aangaande het verhaal van Judas is dat hij consequent, op één uitzondering na, aangeduid wordt als één van de twaalven. Dat geeft te denken. Er moesten er natuurlijk ook twaalf zijn, want dat is het getal van Israël, twaalf stammen. Zij vertegenwoordigen gans Israël. Met andere woorden: als Judas een rol speelt is hij meer dan alleen zomaar een individu. In de beeldvonning is Judas vaak veel te veel geïndividualiseerd. Dan is het die ene mens als boosdoener, dan heeft men weer een zondebok. René Girard heeft er in zijn boek ‘Le bouc émissaire’ (De zondebok) juist op gewezen dat het een van de fundamentele punten in de Bijbel is dat men van dat zondebok-idee wordt verlost. In alle culturen vindt men vaak dat er één moet zijn die wordt gedoodverfd, die heeft het gedaan. Daar kan men al zijn gram op kwijt. Dat is altijd het idee van de zondebok. Zo zijn in de loop van de eeuwen altijd zondebokken gezocht. In de Middeleeuwen waren de Joden de zondebok. 

René Girard begint zijn boek met een Middeleeuws gedicht over problemen met het drinkwater, waarvan wordt gezegd dat de Joden het water vergiftigd hebben waardoor pestepidemieën zijn gekomen. De Joden waren altijd de schuldigen, dan kon men tenminste iemand aanwijzen. Girard zegt dan:’Maar wat is nu het unieke van de Bijbel? Daar wordt de zondebok juist onschuldig verklaard. Het slachtoffer is onschuldig. Kijk maar naar Abel. Hij is het slachtoffer, maar hij is onschuldig’.

 

Men kan niet zeggen dat het slachtoffer het wel gedaan zal hebben. Dat is de populaire gedachte. Altijd een slachtoffer zoeken en desnoods een slachtoffer maken. Want er moet toch iemand het gedaan hebben. Net als de meester die op school in de klas vraagt: ‘Jantje, wie liet de muren van Jericho vallen’? Waarop Jantje geschrokken opkijkt en zegt: ‘Ik niet, meester’. Hij was al zo gewend dat als iemand vraagt wie dat gedaan heeft, hij er wel weer op aangekeken zou worden. Altijd een zondebok zoeken en op het laatst kan men leven met het syndroom dat ‘jij het wel weer zult zijn’. 

 

Dat is punt één: Judas is één van de twaalven en zo wordt hij ook voortdurend weer genoemd. Om aan te geven dat hij niet los van het geheel staat.

Opvallend is dat de namenlijst in vers 2 begint met Simon, genaamd Petrus. Hij wordt als eerste genoemd en als laatste Judas Iskariot. De hele lijst loopt van Petrus tot Judas. Ook frappant is dat in de discipelkring een (ex)tollenaar rondloopt en aan de andere kant een Zeloot, Simon. Dat is eigenlijk water en vuur. Want de Zeloten wilden, als ze de kans hadden, de Romeinen uit het land  gooien. Het waren eigenlijk vrijheidsstrijders, terwijl de tollenaars juist met de Romeinen samenwerkten. Als men dat even bedenkt is het op zich al een wonder te noemen, dat men in één discipelkring deze uitersten bij elkaar vindt. Je zou zeggen Mattheüs, de tollenaar, de NSB-er en Simon, de Zeloot, de man uit de ondergrondse, de verzetsstrijder. Ik geef het te doen daar een eenheid van te maken. Jezus durft het aan om ze uit te kiezen en ze in één kring te zetten. Je zou zeggen dat is vragen om conflicten. Maar daar zitten ze: de NSB-er en de KP-er, de man van de knokploeg en samen worden ze leerlingen, apostelen van het Messiaanse rijk. Hoe zal dit uitpakken? Hoe goed en hoe liefelijk is het als broeders te samen wonen (Psalm 133:1). Zou het lukken?

De laatste aan het einde van vers 4 is Judas Iskariot en dan staat er bij: ‘die Hem ook verraden heeft’. Dat is het begin van het probleem.

In de eerste plaats iets over de naam. Misschien moet men die naam een klein beetje inkorten. In het Grieks heet hij Judas. Maar de ’s’ is er bij gekomen, want in het Hebreeuws heet hij gewoon Judah. Hij heette dus eigenlijk Judah, of Jehudah, met een ‘h’ aan het einde. Als men dat hoort ‘Judah’, dan kan het zijn dat er opeens hier en daar een lampje gaat branden. Die ene discipel, één van de twaalven, heette Judah. Toevallig? Wat is toevallig?  Judah is ook één van de twaalf stammen van Israël. Uit welke stam kwam Jezus? Uit Judah. Men zou kunnen zeggen dat, qua afstamming, deze ene discipel dichterbij Jezus stond dan de anderen. Hij kwam uit dezelfde stam, van dezelfde tak: ‘Judah’. Zo dichtbij! Ik denk even aan de tekst waar Johannes mee begint en wat tegelijk de toonzetting wordt voor zijn hele evangelie:

‘Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen’ (1:1).

 

Wie zijn ‘de zijnen’? Zij zijn degenen, die het meest nabij zijn, het eigene, die helemaal met Hem verbonden zijn. Als dit verstaan mag worden in het kader van het gehele Johannes-evangelie dan zijn het de mensen van Juda. Althans de mensen van Juda staan model voor ‘de zijnen’.  En ‘de zijnen’ moeten Hem niet.  Men zou kunnen zeggen de ‘binnenste cirkel’, moet Hem niet. Randfiguren, daar praten we niet over. Daar heeft God nooit zoveel problemen mee. Hij haalt ze van de uitersten der aarde. Maar, de zijnen, de vromen. Hoe dichter bij het vuur, hoe slechter ze zich warmen. Het bekende spreekwoord blijkt niet te kloppen! ‘Wie het dichtst bij het vuur zit, warmt zich het slechtst’, zegt Johannes. Ze zijn zo dichtbij en toch, misschien juist omdat ze zo dichtbij zijn, zien ze zo weinig. Hoe dichterbij, hoe meer met blindheid geslagen. ‘De zijnen hebben Hem niet ontvangen’, zo kan men deze tekst ook vertalen. Ze hebben Hem niet ontvangen in hun huis. Ze deden de deur dicht: wij ontvangen niemand.

 

Hij kwam tot het zijne: Juda. In recente commentaren wordt gezegd dat het evangelie van Johannes vaak spreekt over ‘de Joden’, maar dat het beter is te vertalen met ‘de Judeeërs’. Het gaat bij Johannes niet tegen de Joden in zijn algemeenheid. Als er staat dat Jezus gesprekken voert met de Joden wordt daar niet het hele volk mee bedoeld, maar de Judeeërs, de mensen van Juda. Men moet niet (in)lezen dat ‘de Joden’ stenen opnamen en Hem probeerden te stenigen; dat ‘de Joden’ met Hem in discussie traden en dat Hij tot ‘de Joden’ zei: ‘Gij beroept u altijd op Abraham’. Nee, het zijn Judeeërs, inwoners van Juda. Er blijkt dat Jezus veel meer gehoor had in Galilea, in het randgebied,waar men de Torah niet kent en van toeten nog blazen weet. Waar men het verschil niet weet tussen voor en achter en links en rechts. Het barre Noorden.

De Judeeërs, die het allemaal zo goed weten, gaan Jezus wegen op de weegschaal van de orthodoxie en zeggen: ‘Te licht bevonden’!

Judas staat in de Evangeliën als vertegenwoordiger van de Judeeërs. Het is ook frappant dat hij de enige discipel is uit Judea. De anderen kwamen allemaal uit Galilea. Ook dat geeft te denken, want blijkbaar had Judas toch de moed gehad om zich aan te sluiten bij een kring, die louter bestond uit Gallileeërs. Stel je even voor. Er is wel enige moed voor nodig om bijvoorbeeld als enige Zeeuw te gaan zitten in een kring van louter Groningers en andersom. Men zou zeggen: ‘Een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker. Wat moet U hier? U spreekt de taal niet eens. Het kan je slecht bekomen’. 

Judas durft het aan. Hij wordt geroepen en neemt plaats in een kring van Galileeërs als één Judeeër. Daar zit hij dan. Let er op dat Judas volledig meegedaan heeft. Ook van hem wordt in Mattheüs 10 gezegd dat hij rondging om zieken te genezen en demonen uit te drijven. Hij was géén randfiguur. Hij heeft het koninkrijk dwars door zich heen voelen gaan. Hij heeft het aan den lijve mee beleefd. Hij was geen toeschouwer, hij was ook geen verstekeling aan boord van het schip, maar hij was er helemaal bij betrokken. 

Bedenk ook dat als men in Johannes 1:11 leest ‘dat Hij tot het zijne kwam’ - dat is in een wereld, zegt vers 10, die Hem niet gekend heeft. ‘De wereld’ is bij Johannes de mensheid in ballingschap. Dat zijn de mensen, die vervreemd zijn van zichzelf. Maar van ‘de zijnen’, wordt in Johannes 13:1 gezegd:

‘En vóór het Paasfeest, toen Jezus wist, dat zijn ure gekomen was om uit deze wereld over te gaan tot de Vader, heeft Hij de zijnen, die Hij in de wereld liefhad, liefgehad tot het einde’.

 

Dat zijn dezelfde ‘zijnen’ als in 1:11. Ze hebben Hem niet ontvangen en wat heeft Hij gedaan?  Hij heeft ze liefgehad tot het einde. Hij heeft niet met gelijke munt terugbetaald, Hij heeft hen niet tot zondebok gemaakt. Nee, Hij heeft de zijnen, en letterlijk iets nauwkeuriger vertaald: ‘de zijnen, die in de wereld waren’  liefgehad tot het einde. Een iets ander accent. Dat ‘in de wereld’ hoort bij ‘de zijnen’. Hij heeft de zijnen die in de wereld, in de ‘kosmos’, die in de ballingschap, waren, liefgehad tot het einde. Hij is blijven liefhebben, dwars tegen alles in. Te midden van de wereld, te midden van alle ballingschap, te midden van alle vervreemding is Hij blijven beminnen. Liefde overwint. Er is geen grens. Wie kan de liefde een grens stellen?

De ‘zijnen’ spitsen zich toe in die ene, in Judas. Maar dan krijgen we nog een aantal problemen of ontdekkingen. Het is maar hoe men het bekijkt. Een probleem kan ook opeens een venster worden.                                   

 

De naam Iskariot

De bijnaam ‘Iskariot’ kan op verschillende manieren verklaard worden. Het kan Hebreeuws zijn met de betekenis ‘man uit Kerioth’. Dit was een klein dorp in Judea (Jozua 15:25). Judas is, naast Jezus, de enige Judeeër geweest. Niet alléén zijn naam duidt daarop (zie het eerste deel van dit artikel), maar ook zijn herkomst. Hij komt blijkbaar uit het Judese dorp Kerioth, waar ook zijn vader Simon vandaan kwam (Johannes 6:71).

‘Iskariot’ kan ook afgeleid worden van het Griekse woord ‘sicarius’, wat letterlijk ‘dolkmens’ betekent. De bijnaam wil dan aangeven dat Judas een lid was van de meest fanatieke Joodse partij, die van de Sicariërs, die tot de Zeloten behoorden. In Handelingen 21:38 denkt een Romeinse officier dat Paulus tot deze gevreesde groepering behoorde. De N.B.G.-vert. vertaalt ‘sikarion’ met ‘bandieten’ en de Statenvertaling met ‘moordenaars’. Het waren mannen, die zich tijdens grote feesten met een dolk onder hun kleding onder het volk begaven en iedereen doodden waarvan ze meenden dat hij met de vijand, de Romeinen, heulde.

Als laatste kan ‘Iskariot’ afgeleid worden van het Aramese ‘sjeqar’ en dat betekent ‘de gemene’. Vele commentaren menen dat vooral deze laatste betekenis door de evangelisten wordt benadrukt. Dat wordt in de hand gewerkt door het slot van Mattheüs 10:4. De vertaling van het N.B.G. heeft hier: ‘Die Hem ook verraden heeft’. Prompt denken vele Bijbellezers, als ze dit vers opslaan: ‘Kijk daar wordt meteen al aangeduid wat voor een gemene kerel Judas was’. De beeldvorming ligt al klaar. Maar wat staat er eigenlijk in de Griekse tekst?

 

Woordstudie

Het Griekse woord dat in onze bijbelvertalingen met ‘verraden’ is vertaald, is ‘paradous’. Het is een vorm van het werkwoord ‘para-didomi’. Volgens de Studiebijbel, deel 14, blz.290, nr. 3338, heeft dit werkwoord verschillende betekenisnuances:

 

1.  Overhandigen, overdragen;

2.  Overleveren, uitleveren;

3.  Overleveren, overbrengen;

4.  Overlaten, toelaten.

 

Voor ons is nu de tweede betekenis van belang. De Studiebijbel zegt daarover: ‘Bij de tweede betekenis gaat het bijvoorbeeld om ‘uitleveren’ aan de (rechterlijke) overheid (Lukas 20:20; Mattheüs 5:25,v.v.; Markus 13:9,v.v.), voor gevangenschap (Handelingen 8:3; 22:4) of een ander oordeel (Mattheüs 18:34; 26:2). Maar ook kan iemand uitgeleverd worden aan een menigte (Markus 9:31,v.v.; Lukas 23:25). In het bijzonder treffen we het woord in deze betekenis aan op de plaatsen waar van Judas Iskariot wordt gezegd dat hij Jezus aan zijn vijanden ‘uit- of overleverde’. In Mattheüs 26:15-48 komt het werkwoord ‘para-didomi’ in verschillende vormen voor. Ook Jezus gebruikt het. In onze vertalingen wordt, vooral in dit tekstgedeelte, dit Griekse woord de ene keer met ‘verraden’ en de andere keer met ‘overleveren’ vertaald.

Het Griekse woord voor ‘verraden’ is ‘pro-didomi’, maar dit werkwoord komt niet in het Nieuwe Testament voor. Wèl het daarvan afgeleide ‘prodotes’, dat ‘verrader’ betekent. Een verrader is iemand, die voor geld bereid is mensen of een zaak, aan een vijand of tegenstander over te leveren.

In Handelingen 7:52 beschuldigt Stefanus de Hoge Raad te Jeruzalem ervan dat zij Jezus aan de vijand had overgeleverd. Hij noemt de leden van de Raad ‘verraders en moordenaars’. De vijand is ongetwijfeld de bezettingsmacht van de Romeinen in Israël. De Romeinen hebben Jezus daadwerkelijk gedood. Judas heeft Jezus niet overgeleverd aan de vijand, de Romeinen, maar aan de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten van Zijn eigen volk, aan de Hoge Raad. Dat deze Hem aan de Romeinen zou uitleveren kon Judas niet weten en in feite heeft deze Raad verraad gepleegd, niet alleen ten opzichte van Jezus, maar ook ten opzichte van Judas.

 

We lezen in Mattheüs 27:3 dat Judas berouw kreeg, daar hij zag dat dat Hij (Jezus) veroordeeld was en aan de Romeinen zou worden overgeleverd. Dat was niet de bedoeling van Judas. Een openbare berisping of een ernstige waarschuwing lag meer in de lijn van zijn verwachtingen. Een misleide Judas kreeg spijt over hetgeen hij gedaan had en ging verhaal halen bij de overpriesters, maar die lachten hem uit.

Judas is de geschiedenis ingegaan als de verrader. Maar, hij heeft iets anders gedaan dan verraden, hij heeft Jezus overgeleverd. Het woord ‘overleveren’ heeft een dubbele betekenis. Het kan ‘overleveren’ betekenen en ‘prijsgeven’: men geeft over in handen van de vijand. Maar overleveren kan ook,  en dat heeft het in het Nieuwe Testament, een hele positieve betekenis hebben. In 1Korinthe 11:23 schrijft Paulus:

‘Want zelf heb ik bij overlevering van de Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb, . . . .’.

Hier gebruikt Paulus tweemaal een vorm van hetzelfde woord ‘para-didomi’. In het Latijn wordt dit woord vertaald met ‘tradere’, waar ons woord traditie vandaan komt.

Wat gaat Judas doen? Hij gaat Jezus overdragen! Jezus zelf zegt: 

‘De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen’ (Mattheüs 17:22).


Hij wordt overgeleverd in de handen van de mensen. Dat is juist tegelijk, men zou haast zeggen, het hart van het Evangelie. En op het gevaar af misverstaan te worden zou men zeggen: maar dat is toch juist de bedoeling. Want als Hij overgeleverd wordt in de handen van de mensen dan krijgen de mensen Hem in handen en daarmee krijgen ze het heil in handen. Jezus wil toch juist naar de mensen toe? Men zou haast kunnen zeggen: Jezus staat er helemaal achter, lever Mij maar over. Net zoals de graankorrel in de aarde moet vallen zo moet Jezus in de handen van de mensen komen en dan mogen ze inderdaad met Hem doen wat ze willen. Daarvoor was Hij er juist. Jezus zegt: hier ben Ik, kom maar. Je mag met me doen wat je wilt. Kwetsbaar in ons midden. Hij verdedigt Zich niet. Neen, Hij zegt hier ben Ik. Neem Mij maar, doe maar wat je met Mij wilt en Hij blijft liefliebben.

‘Overleveren’ moet je niet vertalen met verraden, want dat was het niet. Hetzelfde woord ‘overleveren’ komt onder andere in de volgende twee teksten voor namelijk in Romeinen 8:32 en Galaten 2:20.  Eerst Romeinen 8:32:

‘Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?’ (Romeinen 8:31,32).

Niemand komt op het idee te vertalen dat God Zijn eigen zoon verraden heeft.

‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu (nog) in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven’ (Galaten 2:20). 

Hier wordt van Jezus gezegd dat Hij zich overgegeven, overgeleverd, heeft voor de mensen. Ook hier zal niemand op het idee komen om te zeggen dat Jezus Zichzelf verraden heeft.

 

De intocht in Jeruzalem

Rondom het Pesach waren de verwachtingen hoog gespannen. Er waren oude tradities die zeiden dat de Messias rondom Pesach zou komen om het volk te bevrijden. Net zoals Mozes het volk bevrijdde uit Egypte, zo zal de Messias het volk bevrijden uit de handen van de Romeinen.

Als Jezus Zijn intocht gaat houden in Jeruzalem zijn daar heel veel mensen die denken: ‘Nu gaat het gebeuren. Nu gaat Hij de Romeinen eruit gooien. Dat gaan we nu beleven.’ De roep om de Messiaanse verlossing klinkt in het ‘Hosanna, hosanna’. De mensen staan op hun tenen van verwachting.  Men kan zich indenken dat Judas de belichaming van deze verwachting is geweest.  Judah, de man van de stad, nu komen ze in zijn Jeruzalem. Hij heeft er naar uitgezien en gedacht: ‘Jezus gaat het nu maken. Nu gaat het gebeuren, want in Mattheüs 16:15,16 heeft het hoge woord geklonken:

‘Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’.

Christus, Messias. Dat heeft Judas ook gehoord en op grond daarvan heeft hij de conclusie getrokken dat de Messiaanse verwachting concreet is in de persoon van Jezus en Hij gaat optrekken naar Jeruzalem. Hij zal de structuren doorbreken en Hij zal de Torah leggen in de oren van het volk. Het volk zal weerbaar worden en de bezetters zullen van binnenuit worden verslagen. Het einde van het Romeinse rijk is nabij. De verwachting wordt werkelijkheid.  Judas heeft met de andere discipelen meegedaan. Hij heeft het allemaal beleefd en gedacht: daar gaan we naar toe.

Ze komen Jeruzalem binnen en de spanning stijgt. De scharen lopen voor Hem uit, het wordt een intocht. De profeet uit Galilea wordt door de menigte bejubeld. Direct hierna gaat Jezus de tempel reinigen. Dat werd beschouwd als een teken van de Messias. Dat de tempel in de oude glorie hersteld zou worden net als bij de Maccabeeën. De tempel wordt gereinigd, Hij gooit de kopers en de verkopers er uit. Hij keert de tafels om. Het zal wel een ravage veroorzaakt hebben en toch leest men nergens dat Jezus wordt aangeklaagd wegens oproer. Men zou verwachten, dat de tempelpolitie zou ingrijpen, maar er grijpt niemand in. Blijkbaar had Jezus zoveel aanhang onder het volk dat de tempelpolitie Hem laat begaan. De intocht eindigt in een deceptie:

En Hij verliet hen en ging buiten de, stad, naar Betanië, en overnachtte daar’ (Mattheüs 21:17).

In plaats van een climax, eindigt de intocht met een aftocht. Hij gaat de stad uit naar een dorpje daar in de buurt om daar te overnachten. De verwachte ingreep blijft uit. Geen daden, er gebeurt niets. Wat moet dat voor Judas betekent hebben.  Die nacht moet hij het gevoel gehad hebben: het wordt niets.  Er is over Hem uitgesproken: Gij zijt de Messias, maar Hij blijft steken. Er komen geen daden. De Romeinen blijven zitten, structuren blijven onaangeroerd. Judas heeft de pijn in zijn hart gevoeld: hoe lang nog? Waarom gebeurd er niets?

 

Waar het op aan komt

In Zijn laatste onderricht spreekt Jezus over de schapen en de bokken en Hij vraagt: ‘Weet je waar het op aan komt? Op de minsten der mensen!  Ik heb honger gehad en je hebt Mij te eten gegeven, Ik heb dorst gehad en je gaf Mij te drinken, Ik was in de gevangenis en je hebt Mij opgezocht. Dat is het Koninkrijk. Wat je doet aan de minste van mijn broeders, dat doe je aan Mij’.  In die laatste woorden van Jezus staat in het middelpunt de aandacht voor de geringe. Eén woord springt daar heel speciaal uit. Want er staat in Mattheüs 25:32:

‘En al de volken zullen voor Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de bokken’.

Alle volken zullen verzameld worden. Daar staat het woord ‘sunago’, bijeenbrengen, waar ook het woord synagoge vandaan komt. Alle volkeren worden bijeen gezameld. 

Dan vers 35:

‘Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest’.

Voor ‘huisvesten’ staat hetzelfde woord ‘sunago’. Daar ziet men de gestalte van de eenzame, de vreemdeling, de verworpene, de mens die geen huis heeft.

 

De overlevering

Jezus heeft alles gezegd wat Hij wilde zeggen. Het onderricht is voorbij. Nu komt de toepassing.  Mattheüs 26:2,3:

‘Gij weet, dat het over twee dagen Paasfeest is, en alsdan wordt de Zoon des mensen overgeleverd om gekruisigd te worden.Toen kwamen de overpriesters en de oudsten des volks bijeen in het paleis van de hogepriester, genaamd Kajqfas’. 

‘Toen’ is bij Mattheüs een heel beladen woord. Als hij dat zegt bedoeld hij met nadruk ‘op dat moment’. Toen kwamen de overpriesters en het volk bijeen.  En daar staat hetzelfde woord ‘sunago’. Toen verzamelden zich de overpriesters en de oudsten om een plan te maken, want ze willen Jezus liquideren, uit de weg ruimen. Nu komt Judas in beeld:

'Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters en hij zeide: wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem u overleveren. En zij stelden hem dertig zilverlingen ter hand. En van toen af zocht hij een goede gelegenheid om Hem over te leveren’ (Mattheüs 26:14-16).

Let ook hier weer op het ‘toen’ en ‘overleveren’.

Dan komt de laatste maaltijd. Jezus zit rondom de tafel met de twaalven, alle twaalven. Judas was er ook bij, bij dat laatste maal. Het brood en de beker gaan rond en Jezus zegt:

‘Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij verraden zal’ (vers 21).

Ook hier staat ‘overleveren’, maar de vertaling kiest weer voor ‘verraden’.

‘En zeer bedroefd, begonnen ze, één voor één, tot Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Here?’ (vers 22).

 Ook dat geeft te denken. Er is niemand, die zegt: ‘O, Jezus bedoelt natuurlijk Judas’. Ze zeggen allemaal: ‘Ben ik het?’.

‘Hij antwoordde hun en zeide: Die zijn hand met wij in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij verraden. De Zoon des mensen gaat wel heen gelijk van Hem geschreven staat, doch wee die mens, door wie de Zoon des mensen verraden wordt. Het ware voor die mens goed geweest, als hij niet geboren was.’Judas, zijn verrader, antwoordde en zeide: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd’. 

Lees ook hier weer ‘overleveren’ in plaats van ‘verraden’. Ook het woord ‘verrader’ in deze tekst, moet letterlijk worden vertaald met ‘overleverende’. Ook hier staat in het Grieks ‘para-didous’ en niet ‘prodotes'.  

Nu komt één van de meest geladen momenten in de hof van Getsemane:

‘Daar was Judas, één van de twaalven, en met hem een grote schare met zwaarden en stokken, gezonden vanwege de overpriesters en oudsten des volks. En die Hem overleverde had hun een teken gegeven, zeggende: Die ik zal kussen, die is het; grijpt Hem. En terstond trad hij op Jezus toe en zeide: Wees gegroet, Rabbi, en hij kuste Hem (vers 47-49).

 

Twee punten zijn hier zeer opvallend. Ten eerste die kus en ten tweede die begroeting. Als het hier ging om verraad dan waren die twee punten volkomen overbodig en hadden in het kader van ‘verraden’ ten enen male geen functie.  Verraders blijven altijd in het donker. Iemand die verraad pleegt zal zich altijd verbergen. Als Judas een verrader geweest was dan was hij daar in het donker van de hof achter een boom gebleven. Hij had tegen de soldaten kunnen zeggen: ‘Die daar is Jezus’. Zelfs dat zou geheel overbodig zijn geweest, want het is zeer onwaarschijnlijk dat ze niet wisten wie Jezus was, na Zijn intocht in Jeruzalem en de reiniging van de tempel.

Om aan te wijzen wie ze moesten hebben was er beslist geen noodzaak om dat via een kus en een begroeting te doen. Die kus en die begroeting zijn geen verraad, maar moeten een andere betekenis hebben. Judas onderneemt een laatste poging om nog iets te bereiken. Hij heeft telkens gezien dat er niets gebeurde, niet bij de erkentenis: Gij zijt de Messias, niet bij de intocht in Jeruzalem, niet bij die zalving in Bethanië. Nu denkt hij: ik zal het nog één keer proberen, het is er op of er onder. Ik zal Hem kussen als teken van vriendschap, van bij elkaar horen. Ik zal Hem begroeten. Wat zegt Judas in die begroeting? Wees gegroet, Rabbi! Als een laatste poging om Jezus uit de tent te lokken. Maak nu eindelijk Uw pretenties waar! Wees nu eindelijk waar U voor mijn gevoel onderuit probeert te kruipen, wees dan Messias!

Wees gegroet, Rabbi. Zou Judas ook niet daarom die hele ploeg soldaten hebben meegenomen? Was dat nu echt nodig om Jezus te kunnen arresteren.  Natuurlijk niet. Was het überhaupt nodig om Jezus op die manier te pakken?  Jezus zegt zelf dat Hij de hele dag in de tempel was.Ze hadden Hem zo kunnen arresteren. Bovendien verdedigde Hij Zichzelf toch niet. Dus waarom zoveel manschappen? Ook daar moet Judas een bedoeling mee gehad hebben, namelijk hij heeft ongetwijfeld gedacht dat als Jezus nu al die Romeinse soldaten ziet zou het dan niet kunnen dat, net als in de dagen van vanouds, de 'ruach', de geest van God, over Hem komt en dat Hij verbolgen wordt in de geest en dat Hij gaat roepen: ‘Vader, geef Mij nu twaalf legioenen engelen’. Judas was zó overtuigd dat er iets gebeuren moest dat hij gedacht heeft: nu gaat het er op of er onder. Nu zet ik Jezus gewoon voor het blok.  Ik zet een stel soldaten voor Hem neer en dan moet Hij wel.

 

Eén van de discipelen pakt een zwaard, misschien heeft Judas gedacht daar begint er één, dat is de eerste. Dan dat rampzalige moment, althans in de ogen van Judas, dat Jezus dat oor weer gaat genezen en zegt: doe dat zwaard maar weer terug. Op dat moment moet er iets in het hart van Judas geknapt zijn.  Toen moet Judas gedacht hebben dat al zijn Messiaanse verwachting was vervlogen, de grond in geslagen.  Hij besefte ook: Nu kan ik niet meer terug.

Dan verdwijnt Judas een tijdlang uit beeld. In Mattheüs 27:2 wordt Jezus overgeleverd aan Pilatus, de stadhouder. Dat was niet de bedoeling en Judas kreeg  berouw:

Toen kreeg Judas, die Hem verraden had, berouw, daar hij zag, dat Hij veroordeeld was, en hij bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en oudsten terug, en hij sprak: Ik heb gezondigd, onschuldig bloed verraden!’ (27:3,4). 

Judas belijdt zijn zonden: ‘Ik heb gezondigd’. Waarom wordt deze uitspraak nooit serieus genomen? Als Petrus Jezus verloochend en het erkent neemt men het wel serieus. Bij Judas niet, daar zegt men dan: het berouw kwam te laat.  Maar berouw komt toch altijd nà de zonde?! Anders is het geen berouw.  Natuurlijk komt het te laat, maar in die zin komen mensen altijd te laat, want dan heeft men het al gedaan. Petrus had ook niet van te voren berouw. Hij zei ook niet van te voren: ‘Heer wilt U mij vergeven als ik U straks ga verloochenen’. Dat zou trouwens een vreemde schuldbelijdenis zijn.

Judas belijdt schuld en werpt het ontvangen geld voor de voeten van de overpriesters neer. Daar was het hem dus ook niet om te doen. Het verhaal zegt verder in vers 4 en 5:

Maar zij zeiden: Wat gaat ons dit aan? Gij moet zelf maar zien wat ervan komt! En de zilverlingen in de tempel werpende, verwijderde hij zich; daarop ging hij heen en verhing zich’.

 

Toen Petrus berouw kreeg, keek hij in de ogen van Jezus, in de ogen van de ontferming. Voor Judas waren die ogen op dat moment niet in de buurt.  Hij kijkt in de ogen van de leiders van het volk en in die ogen is geen ontferming.  Die zijn bikkelhard en zeggen: je bekijkt het maar, het is jouw zaak. Daar hebben wij verder geen boodschap aan. Die ogen dreven hem de nacht in.

Als men hier een schuldige wil aanwijzen, dan ligt de schuld niet bij Judas, maar bij de leiders. Zij hebben hem pastoraal het donker in gejaagd. Daar was geen enkele nazorg, geen ontferming. Daar was alleen maar een meedogenloze reactie: kook maar gaar in je eigen sop. Wij zijn niet verantwoordelijk voor jou, je dopt je eigen boontjes maar.

Dat moet men niet op de rekening van Judas zetten. En als Judas dan totaal wanhopig is en nog maar één laatste daad kan bedenken, voor zover men dan nog kan denken, en uit het leven stapt, als een mens zover komt dat het leven geen enkele mogelijkheid meer biedt, zou God dan niet het hele verhaal aanzien? God kijkt verder. Hij doet niet zoals wij zo vaak doen: verkeerd beoordelen om wat een mens met een zieke geest soms kan doen. We hebben te maken met een liefde, die de handen van een mens kan pakken, ook in die duisternis. Welke vader zou dat niet doen? God is méér dan een vader. Welke vader zou een kind verstoten omdat dat kind wanhopig is en zeggen: ‘Omdat je nu wanhopig bent, moet ik je niet meer’. Ook Jezus is wanhopig, wanneer Hij aan het kruis hangt en in doodsangst uitroept: ‘Mijn God, Mijn God waarom hebt Gij mij verlaten’. Jezus is niet door God verlaten, maar ook Judas niet!

 

Judas en Psalm 41:10

Zowel in de synoptische evangeliën als in het evangelie van Johannes staat geschreven dat Jezus wist dat één van de twaalven Hem zou overleveren. Alleen Johannes zegt dat een schriftwoord moest worden vervuld:

Ik spreek niet van u allen; Ik weet, wie Ik heb uitgekozen; maar het schriftwoord moet vervuld worden: Hij die mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven.Thans reeds zeg Ik het u, eer het geschiedt, opdat gij, wanneer het geschiedt, gelooft, dat Ik het ben. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie ontvangt, die Ik zend, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft. Na deze woorden werd Jezus ontroerd in de geest en Hij getuigde en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: één van u zal Mij verraden

Het gaat om Psalm 41:10:

‘Zelfs mijn vriend, op wie ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij opgeheven’ 

Het merkwaardige bij Johannes is dat Jezus wist wie Hij had uitgekozen om apostel te zijn. Hij heeft ook bewust Judas gekozen. Wist Jezus toen dat deze Hem zou overleveren als een vervulling van Psalm 41:10? Zoals door Joel Carmichael onder woorden gebracht, zijn vele christenen die mening toegedaan: ‘Van meet af aan heeft het de christenheid in verlegenheid gebracht: hoe had de Heer, die immers alles van te voren wist, in de kring van zijn vertrouwden, een verrader kunnen toelaten?’3.

 

Ik denk dat de zaak eenvoudiger is. De schrijver van het Johannes-evangelie of een latere redacteur, zag in het drama tussen Jezus en Judas een parallel in de Psalmen en heeft dat in het verhaal ingeweven. Dat is niets bijzonders, dat zien we wel vaker in het evangelie van Johannes (Johannes 1:52; 3:14; 7:19-24; 15:25).

De discipelen wisten niet dat het Judas zou zijn, die Jezus zou uitleveren aan de Joden. Jezus noemt geen naam, maar geeft een teken Hij zegt:

‘Die is het, voor wie Ik het stuk brood indoop en wie Ik het geef. Hij doopte dan [het] stuk brood in en nam het en gaf het aan Juds, de zoon van Simon Iskariot’.

Niemand van de aanwezigen begreep dit teken. Je zou toch zeggen dat iedereen  in opperste verbolgenheid zich tegen Judas zou keren. Maar er gebeurt niets! Blijkbaar wisten zij niet waar het over ging en kenden zij de schriftplaats niet die Jezus blijkbaar citeerde, want nadat Jezus tot Judas had gezegd: ‘Wat gij doen wilt, doet het met spoed’, vertelt de evangelist:

‘Maar niemand van de aanliggenden begreep, waartoe Hij hem dit zeide’ (vers 28).

Het lijkt erop alsof de schrijver de indruk wil wekken dat Judas Jezus moest overleveren, alsof het zijn taak was, want anders zou de Schrift (Oude Testament) niet vervuld kunnen worden. Judas deed gewoon het werk waartoe hij geroepen was. Hij deed dat in samenspraak met Jeuzs, de andere discipelen wisten er niets vanaf. Jezus en Judas werkten samen om de Messiaanse profetieën een vervulling te geven. Deze visie steekt af en toe zijn kop op in de theologie en past in de theorie dat Jezus door de Romeinen gekruisigd is omdat Hij een rebel, een opstandeling, tegen het Romeinse gezag zou zijn geweest.

 

Tot besluit

Ik denk dat S.G.F. Brandon ons inzicht in het drama tussen Judas en Jezus goed weergeeft: ‘Wij kunnen echter slechts gissen naar de reden waarom een van Jezus’ discipelen hem aan zijn vijanden heeft verraden. Hebzucht lijkt een ontoereikend motief voor dit misdrijf. Uit onze reconstructie van Jezus’ laatste dagen in Jeruzalem komen verscheidene meer aanvaardbare motieven naar voren: teleurstelling om de mislukking van Jezus’ Messiaanse staatsgreep; vrees voor de aanstaande bestraffing van allen die erbij betrokken waren; misschien zelfs een poging Jezus te dwingen zijn bovennatuurlijke kracht te gebruiken door hem in een wanhopige positie te brengen’4. Dit laatste standpunt werd overigens al door Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832), de schrijver van o.a. Faust, ingenomen.

 

 

1 Gerben S. Oegema, De Messiaanse verwachtingen ten tijde van Jezus,blz. 85 ,vv. Ten Have, Baarn, 1991.


2      Ooit begonnen als predikant in het Hersteld Verband, onder andere in Andijk in Noord-Holland. Later was Kleys Kroon predikant voor Kerk en Israël in Amsterdam. Hij kwam vaak met originele uitspraken.

3      Joel Carmichael, De dood van Jezus, Amsterdam 1967, blz.23.

4    S.G.F. Brandon, Het proces tegen Jezus van Nazareth, Amsterdam 1969

 

Cor Lewis

Terug naar de top