Laatst gewijzigd: 12.05.2001
De geschriften van de
Bijbel, 'boek' is eigenlijk een verkeerde benaming, zijn grotendeels geschreven
door en voor Joden in een Joodse cultuur. Dat christenen het in de Griekse taal
geschreven deel tot hun eigen culturele erfgoed rekenen doet daaraan niets af.
Evenmin als het feit dat de Joden alléén de Hebreeuwse geschriften tot hùn
'Bijbel' rekenen en met de geschriften in het Grieks vrijwel niets van doen
willen hebben. Dat geldt uiteraard niet voor de christenen uit de Joden.
Waar het in dit artikel
om gaat is de wijze waarop Joden met hun geschriften omgaan. Zij kennen niet
alleen de Tenach, de Hebreeuwse geschriften, maar hebben daarnaast o.a. de
Talmoed*), een van oorsprong mondelinge uitleg van de Tora, de vijf boeken van
Mozes.
Naast de schriftelijke
Tenach trad de mondelinge Talmoed in werking, die uit twee componenten bestaat:
de Misjna en de Gemara. Sámen vormen zij de Talmoed. Binnen het jodendom
bestaan twee omvangrijke geschriften die ieder voor zich een Talmoed zijn. Het
zijn de Palestijnse en de Babylonische Talmoed. Sommige geschriften hebben zij
gemeenschappelijk, maar ze hebben ook geschriften die wel bij de een, maar niet
bij de ander voorkomen.
Om een beetje zicht te
krijgen op wat de Misjna en de Gemara in wezen zijn, moeten we terug naar de
Hebreeuwse taal en de manier waarop het Joodse volk werd onderwezen. We moeten
op zoek naar 'Tora', naar onderwijzing, zoals die binnen het jodendom gestalte
werd gegeven.
Het Hebreeuws is een
taal van 'werkwoorden'. Wil je de betekenis van een woord leren kennen, dan
moet je op zoek naar een 'gebeurtenis', een 'handeling', waaruit dat woord is
ontstaan.
We lezen in Deuteronomium
17:10, 11: 'En gij zult handelen naar de uitspraak,
die zij u aanzeggen, . . . gij zult nauwgezet doen naar alles, waarvan zij
u onderrichten. Naar het onderricht dat zij u geven en naar de beslissing,
die zij u bekend maken, zult gij handelen'. De hier genoemde 'zij'
zijn de priesters die tot taak hadden het volk te onderwijzen (2Kronieken
17:7-10; Nehemia 8:8; Deuteronomium 24:8).
In de tekst van Deuteronomium
17:10,11 vinden we het woord 'tora', onderricht, en het daarachter liggende werkwoord 'onderrichten'.
De priesters onderwijzen uit de 'Tora', de vijf boeken van Mozes. Dat was
niet het lezen uit de Tora, maar het verklaren, het uitleggen van de Tora.
Hoe moest de Tora in praktijk worden gebracht? Het was ook een proces wat
zich afspeelde tussen leraar en leerling. Mozes was veertig dagen lang de
leerling van God geweest op de Sinaï (Exodus 24:18). Het onderwijs van God
bleef niet beperkt tot die veertig dagen, want ook later praat God met Mozes
'zoals iemand spreekt met zijn vriend' (Exodus 33:7-11). Het is niet alleen
Mozes die 'onderricht' krijgt, ook Jozua, de latere opvolger van Mozes, wordt
bij het onderricht betrokken (Exodus 33:11b; Deuteronomium 31:14). Op het
einde van zijn leven draagt Jozua zijn kennis over aan de oudsten van Israël
(Jozua 24:2, 6). Zo ontstond de mondelinge traditie, de Misjna, die vele honderden
jaren achtereen mondeling werd doorgegeven van geslacht op geslacht, van priester
op priester.
Naarmate de eredienst
voor God en het maatschappelijke leven ingewikkelder werden, ontstond de
noodzaak de Misjna op te schrijven, opdat niets uit de overlevering verloren
zou gaan. Tussen 150 vóór Chr. en 200 nà Chr. hebben de Tannaïm de Misjna
opgeschreven. Misjna komt van het werkwoord 'sjana' wat repeteren, herhalen,
betekent. De Tannaïm waren leraren die hun leerlingen de mondelinge en
schriftelijke leer door herhaling inprentten.
Het kon niet uitblijven
dat de leerlingen vragen gingen stellen over de uitleg van hun leraren. In de
synagogen en de akademies ontstonden discussies en verkorte weergaven daarvan
werden opgetekend en 'Gemara' genoemd, die uit het hoofd werd geleerd. Wie een
Talmoed openslaat vindt op een bladzijde een stukje van de Tora, een stukje
Misjna en het commentaar daarop, de Gemara.
Wanneer we nu het woord
'Talmoed' bekijken, dan zien we dat het dezelfde medeklinkers heeft als het
woord voor 'leerling'. Beide woorden stammen af van het werkwoord 'lamad', dat
leren betekent.
Het unieke in dit gehele
proces is dat het gekenmerkt wordt door de afwezigheid van het moeten
maken van een keuze in de zin van: goed of niet goed, waar of niet waar. Er
wordt getracht om tegenstellingen bij elkaar te brengen, maar als dat niet
lukt, en dat is meestal het geval, blijven de verschillende meningen gewoon
naast elkaar bestaan. De waarheid is complex en vaak zijn er meerdere
interpretaties mogelijk.
Hoe binnen het jodendom
hiermee wordt omgegaan is treffend weergegeven door W. Witlau in zijn boek
'Niet in de hemel. Verkenningen in de wereld van de Joodse traditie',
uitgave Ten Have, Baarn, 1985, bladzijde 44: 'Dat een bijbeltekst één 'juiste'
uitleg zou hebben - in het christelijke denken haast een vanzelfsprekendheid
- komt in de Joodse traditie nauwelijks op. Een 16de eeuwse midrasj wil dat de Tora 600.000 interpretaties toelaat: Één
voor elk van de 600.000 die volgens Exodus met de Uittocht wegtrekken uit
Egypte. Iedere Jood benadert de Tora langs een weg die hij alleen kan volgen,
en die samenhangt met de unieke opdracht die elk mens in de wereld moet vervullen.
Joodse waarheid wordt niet door een systeem, maar door de opdracht bepaald.
Centraal staat niet de vraag; 'Wat kan ik weten?', want hoe zou de mens ooit
Gods denken kunnen peilen. Centraal staan de vragen: 'Wat moet ik doen?' en
'Wat kan ik hopen'? Het zijn vragen rond de menselijke opdracht en de menselijke
toekomst. Daarover gaat de Tora dan ook in hoofdzaak. De Joodse traditie maakt
er veel werk van dat het 'begrijpen' van God's bedoelingen de mens niet gegeven
is. Interpretaties van Tora in die zin, kunnen dan ook nooit de volle waarheid
behelzen. Wij mensen komen nooit verder dan het ontdekken van deelinterpretaties
en dan vooral rond onze opdracht en toekomst. Ogenschijnlijke strijdige interpretaties
van een tekst ziet men dan ook niet als tegenspraken, maar als even zovele
facetten van die ene onvatbare waarheid' (Einde citaat).
Het gaat vooral om de opdracht
om Gods medewerker te zijn, zoals Paulus dat schrijft in 1Korinthe 3:9: 'Want
Gods medearbeiders zijn wij'. Om Gods medewerkers te kunnen zijn
moeten we leren. Niet alleen een theoretisch leren, zoals het uit het hoofd
leren van (bijbel)teksten, citaten, en dergelijke, maar ook een leren vanuit
de ondervinding, vanuit de ervaring. Een heel beroemde uitspraak van Rabbi
Hillel de Oude is: 'Ga, leer!'.
De mens heeft de keuze:
Een medewerker van God te zijn of een tegenwerker van Hem te zijn in Zijn
schepping.
Het Joodse denken en
doen kan ook ons uitgangspunt, onze handelwijze, zijn of worden. Verschillend
denken over diverse onderwerpen dient ook onder onze lezers mogelijk te zijn en
te blijven, zonder dat het wrijving, irritatie of verwijdering teweeg brengt.
Dit flexibele Hebreeuwse
denken is niet gemakkelijk aan te leren. Daarvoor zijn wij al te lang beïnvloed
door het statische, juridisch, Grieks-Romeinse denken. De vrijheid die het
Hebreeuwse denken geeft, zal in eerste instantie een schok veroorzaken in de
zin van: wat moet ik nu! We zijn niet zo gewend om met geestelijke vrijheid,
want denken is immers een geestelijke activiteit, om te gaan. Al te vaak werd
voor ons gedacht, zeker op het terrein van het geloof en de Bijbel. Allerlei
geloofsbelijdenissen uit lang vervlogen eeuwen getuigen daar nog van. Nu zullen
wij wel niet zo gauw teruggrijpen naar zulke geloofsbelijdenissen, maar hoe zit
het met hetgeen onze 'leermeesters' hebben achtergelaten in hun geschriften?
Zijn dat voor ons geloofsbelijdenissen of dogma's geworden? Hebben wij de
geestelijke moed hetgeen zij leerden ter discussie te stellen? Niet om te
'bewijzen' dat zij 'goed of fout' zaten, maar om verder te gaan op de weg die
zij ons gewezen hebben. Is ons leren uit de Bijbel alleen gericht op: 'Wat kan
ik weten?', of durven we ons ook af te vragen: 'Wat moet ik doen' en 'Wat kan
ik hopen'?
Proberend Hebreeuws te
denken, waar denken en doen aan elkaar zijn gekoppeld, kunnen we al wat 'doen'.
We kunnen accepteren dat er ook andere meningen bestaan dan de onze en ons op
de hoogte gaan stellen van die meningen, zonder ons te verbeelden dat alleen
wij degenen zijn die het bij het rechte eind hebben.
Beter nog is het, denk
ik, om ons op de hoogte te gaan stellen van hetgeen zich afspeelt buiten de
eigen kring en dan in het bijzonder van wat er allemaal gebeurt met Israël
als het volk van God en hoe de over dit volk uitgesproken profetieën in vervulling
gaan. Het is niet alleen van belang dat wij weten welk plan God heeft met
de Gemeente die 'Lichaam van Christus' wordt genoemd. Van even groot belang
is dat wij weten wat Gods plan is met Zijn volk in deze tijd, waarbij we ons
de vraag moeten stellen: Staan die plannen geheel los van elkaar of heeft
de Gemeente nog een rol in het 'tot naijver opwekken van Israël', zoals Paulus
die had (Romeinen 11:13, 14)? Zo ja, wat is dan 'Israël'? Is dat het volk
dat nu geleid wordt door een a-religieuze regering, zijn het de orthodoxe
Joden of zijn het de Messias-belijdende Joden? Geeft Gods Woord aan wat de
Gemeente voor Gods volk kan doen? Zo ja, wat dan?
Zitten we met deze vragen
op een verkeerd spoor? Heeft de Gemeente alleen een taak in de hemelse gewesten
(Efeze 3:10) en speelt ze geen rol in Gods plan met Zijn volk hier op aarde?
Allemaal vragen die we
serieus dienen te overwegen omdat wij, net als Paulus, Gods medearbeiders zijn.
Dat betekent dat we een verantwoordelijkheid hebben ten opzichte van God en hoe
kunnen we elkaar dan helpen die verantwoordelijkheid te dragen? We vormen
immers één Lichaam, waarbij de leden elkaar steunen om als Lichaam, als
totaliteit, te kunnen functioneren.
Geen rustig afwachten
tot God ons tot Zich roept in de hemelse gewesten, maar nu al bezig zijn als
Gods medearbeider in Gods plan met de Gemeente en met Israël.
Jan van de Westelaken
*) In dit artikel kan slechts in grote lijnen op
het ontstaan en de ontwikkeling van de Talmoed worden ingegaan. De materie
is ingewikkelder dan hier wordt weergegeven. Een nauwkeuriger en gedetailleerder
beschrijving is te vinden in het boek 'Inleiding in de Talmoed'. Het is geschreven door J.L. Palache en in 1980
uitgegeven door Amphora Books in Amstelveen.