De literaire wereld van het Nieuwe Testament
Inleiding
Schrijven over geschriften, die niet in onze Bijbel voorkomen is voor vele
christenen verloren tijd en jammer van de daaraan bestede moeite. Toch is
het uitermate noodzakelijk, want onze Bijbel is ons niet vanuit de hemel aangereikt
maar is een selectie uit vele geschriften.
Wanneer wij de Bijbel goed willen begrijpen en uitleggen aan anderen, is het
gewoon een noodzaak er rekening mee te houden dat de Bijbel niet op zichzelf
staat en op zijn plaats gehouden moet worden in de context van de literatuur
uit de tijd waarin de geschriften van de Bijbel geschreven zijn.
In mijn opinie begaat een exegeet, predikant, evangelist of bijbelleraar een
grote fout als hij bijbelteksten plompverloren overzet naar onze tijd zonder
rekening te houden met de literaire omgeving waaruit de Bijbel voortkomt.
Waar we altijd goed rekening mee dienen te houden als we spreken over gebeurtenissen
uit de Bijbeltijd is, dat er geen communicatiemiddelen waren zoals wij die
kennen. Vrijwel alles ging mondeling en kontakten met de buitenwereld gingen
per schip en per kameel of ezel. Geen telefoon, radio of tv, maar ook geen
journalisten, reisverslagen, kranten en geen opnameapparatuur, zoals video
en cassette. Daar komt nog bij dat er over het algemeen nauwelijks of geen
kontakten waren tussen de in de eerste eeuw ontstane geloofsgemeenschappen.
Ze waren verspreid over het gebied rondom de Middellandse Zee en Klein Azië,
vaak gescheiden door woestijnen.
Het gevolg was dan ook dat vele jonge christelijke gemeenten een eigen ontwikkeling
doormaakten los van de andere, waardoor er grote verschillen in het christendom
konden ontstaan. Het christendom in Zuid-Europa, waaruit ons christendom is
ontsproten, zag er heel anders uit dan het christendom in Egypte of in de
streken rond de stad Edessa of nog verder naar het oosten.
Ook ten aanzien van de evangeliën zijn er verschillen aan te wijzen. Al vrij
vroeg werd de vraag gesteld wat Jezus nu eigenlijk wel of niet gezegd had.
Er waren nog maar weinig ooggetuigen in leven en wanneer zij zouden sterven
wist niemand meer wat Jezus gezegd en geboden had. De mondelinge overlevering
werd, naar mate de tijd voortschreed, hoe langer hoe minder betrouwbaar. De
noodzaak ontstond een en ander op schrift te zetten. De evangeliën werden
geschreven. Over het algemeen meent men dat het evangelie van Markus het oudste
is.Tussen de werkelijke gebeurtenissen en het op schrift stellen daarvan lagen
tientallen jaren, waarin alleen mondeling over de gebeurtenissen werd gerept.
Waartoe dat kan leiden laat een vergelijk tussen Mattheüs 12:30 en Markus
9:40 zien. Wat heeft Jezus nu precies gezegd?
Evangeliën
Evangeliën zijn op diverse plaatsen en op verschillende manieren ontstaan.
Dat geldt voor zowel de canonieke als de niet-canonieke evangeliën. Vanuit
de Bijbel hebben we een voorbeeld hoe een evangelie tot stand is gekomen.
Het evangelie van Lukas laat ons zien hoe de schrijver te werk is gegaan:
‘Aangezien velen getracht hebben een verhaal op te stellen
over de zaken, die onder ons hun beslag hebben gekregen, gelijk ons hebben
overgeleverd degenen, die van het begin aan ooggetuigen en dienaren van het
woord geweest zijn, ben ook ik tot het besluit gekomen, na alles van meet
aan nauwkeurig te hebben nagegaan, dit in geregelde orde voor u te boek te
stellen, hoogedele Theofilus, opdat gij de betrouwbaarheid zoudt erkennen
der zaken, waarvan gij onderricht zijt’ (Lukas 1:1-4).
Uit dit citaat blijkt dat er velen getracht hebben aan de hand van het getuigenis
van ooggetuigen en dienaren van het woord vanaf het begin, een verhaal op
te stellen over het leven van Jezus en de boodschap, die Hij bracht. Er zijn
dan ook vele buiten-bijbelse evangeliën bekend.
Vanuit de geschriften van de Kerkvaders en vanuit de archeologie kennen we
nogal wat buiten-bijbelse evangeliën.De meest bekende zijn: Het evangelie
van de Nazorenen, de Ebionieten, de Hebreeën, Petrus, Nicodemus, Jacobus,
of: de geboorte van Maria,Thomas en het evangelie van de Heiligen Twaalven.
De eerst drie van de genoemde evangeliën zijn van Joods-christelijke afkomst.
Van die evangeliën hebben we geen tastbare bewijzen in de vorm van papyrus-fragmenten.
Ze worden genoemd in geschriften van de Kerkvaders Clemens en Origines. Kenmerk
van deze evangeliën is dat Jezus een gewoon mens was, die bij Zijn doop in
de Jordaan ‘Zoon van God’ werd. Een vóór-menselijk bestaan van Jezus in de
hemel, als Christus, kenden zij niet. Het evangelie van Mattheüs was zeer
geliefd in hun kringen.
Het evangelie van Petrus is het oudste apocriefe evangelie en wordt reeds
geciteerd in een brief van Serapion, die van 190 tot 211 bisschop van Antiochië
in Syrië was. In 1887 werd in Akhmim, een plaats in Boven-Egypte, in een graf
van een monnik een perkamenten handschrift gevonden met de Griekse tekst van
een paar apocriefe, waaronder een deel van het evangelie van Petrus.
Het evangelie van Thomas is het meest bekende evangelie en het genoot ook
grote bekendheid in Nederland en België tijdens de Middeleeuwen. Het is eigenlijk
nooit ‘uit beeld’ geweest en vooral de laatste tien jaren bestaat er opnieuw
een grote belangstelling voor dit evangelie. Dat wordt mede veroorzaakt door
de hernieuwde belangstelling voor de gnostiek in de vorm van New Age. Het
evangelie van Thomas is altijd tot de gnostiek gerekend. Dat werd nog eens
versterkt door de vondst bij Nag Hammadi in 1945 van een gnostische bibliotheek.
Het evangelie van Thomas was daar één van de meest opzienbarende vondsten.
Het bevat 114 uitspraken van Jezus (logion), die voor een deel ook terug te
vinden zijn in de canonieke evangeliën.
Het evangelie van De Heilige Twaalven is een vrij onbekend evangelie. Ik heb
het hier genoemd omdat het uit een bijzondere hoek schijnt te komen. Als datering
wordt de tweede eeuw nà Chr. genoemd en na op schrift gesteld te zijn is het
door christenen van Esseense afkomst verborgen in een klooster in Tibet, waar
het tot de negentiende eeuw bewaard is gebleven. De theosofische orde van
de Rozenkruisers heeft het in de publiciteit gebracht en mogelijk heeft het
tot de, tot voor kort geheime, literatuur van dit genootschap behoord.
Buiten de bekende canonieke en niet-canonieke evangeliën en de Kerkvaders
vinden we een groot aantal ‘agraphon’1 in papyrusfragmenten. Ik
noem:
Papyrus Oxyrhynchus 840 en 1224 (Oxyrhynchus is een stad in Egypte).
Papyrus Cairensis (=Caïro in Egypte) 10735
Papyrus Eggerton 2
Papyrusfragment uit Straatsburg
Papyrus Berolensis 11710
Het Fayyum fragment (Egypte)
Papyrus Merton
Met uitzondering van het Papyrus Merton wordt er rekening mee gehouden dat
deze fragmenten afkomstig zijn uit nog onbekende evangeliën.
Andere buiten-bijbelse christelijke geschriften
Niet alleen zijn er in de eerste twee eeuwen evangeliën geschreven, maar ook
andere geschriften zagen toen het daglicht. Dan moeten we denken aan (ver)handelingen,
brieven en openbaringen, zoals die ook in de canon van het Nieuwe Testament
voorkomen. Min of meer bekende geschriften zijn: De handelingen van Petrus,
van Paulus, van Johannes, van Thomas en van Andreas. De openbaring van Petrus
en de openbaring van Paulus. De brief aan de Laodicenzen en de briefwisseling
tussen Paulus en Seneca.
Door de meeste theologen wordt de brief van Paulus aan de Laodicenzen toegeschreven
aan een leerling van Marcion, een ketter die in 144 uit de Kerk werd gezet.
Reeds de canon van Muratori, een lijst van bijbelboeken uit +200, die
in Rome gevonden is, maakt melding van een brief aan de Laodicenzen. Ook latere
schrijvers maken melding van een brief van Paulus aan de Laodicenzen.
Méér dan één canon
Door toedoen van Marcion, die niets van Joodse invloeden in het christendom
moest hebben, ontstond al zeer snel de vraag: Welke geschriften zijn voor
christenen gezaghebbend? Marcion had op deze vraag een duidelijk antwoord.
Hij verwierp het Oude Testament en aanvaardde alleen het evangelie van Lukas
en de brieven van Paulus, die hij hier en daar ‘zuiverde’.
De kerkgeschiedenis en de archeologie laten ons zien dat er in de eerste eeuwen
nogal wat lijsten van gezaghebbende geschriften, canons, van het Nieuwe Testament,
op diverse plaatsen circuleerden. Ik noem er een paar:
De canon Muratori (+ 200)
De canon van Eusebius (+325)
De canon van Cyril van Jeruzalem (+350)
De canon van Cheltenham (+360)
De canon in de Paasbrief van Athanasius (+367)
Voorts zijn er ‘codexen’ gevonden, die een aantal geschriften bevatten, die
niet in onze canon van het Nieuwe Testament voorkomen. Een ‘codex’ is een
met de hand, vaak op papyrus, geschreven boek. De codex Claromontanus, uit
de vierde eeuw, is zo’n handschrift en er zijn niet-canonieke geschriften
in aangetroffen. Het veel meer bekende handschrift, dat nog niet zo lang geleden
in een klooster in de Sinaï is aangetroffen, de codex Sinaïticus uit de vierde
eeuw, heeft ook een aantal geschriften, die niet in onze canon voorkomen.
Het zijn geschriften die tot de ‘Apostolische Vaders’ worden gerekend.
De canon van het Nieuwe Testament, die door Athanasius is opgelegd in zijn
Paasbrief, is uiteindelijk door de Rooms-Katholieke Kerk aanvaard en overgenomen
door de Reformatie. In tegenstelling tot het Oude Testament, waaruit wel een
zestal geschriften werden geschrapt, durfden de Reformatoren het toch niet
aan om de canon van het Nieuwe Testament te wijzigen, ondanks de bezwaren
die bijvoorbeeld Luther had tegen de brief van Jacobus, die hij een ‘strooien
brief’ noemde. Het vraagstuk van de canon heeft nooit veel aandacht gekregen
in de later ontstane Evangelische Beweging, die zonder meer de Reformatorische
Bijbel overnam.
De Apostolische Vaders
Dit is een groep geschriften, die allemaal geschreven zijn in de eerste helft
van de tweede eeuw, (in de jaren 90 tot + 160). Zij bouwen voort op
de apostolische prediking. De naam ‘Apostolische Vaders’ dateert uit 1672
toen J.B. Cotelier een boek uitgaf met de geschriften van Barnabas, Hermas,
Clemens, Ignatius en Polycarpus. Daaraan was toegevoegd het verslag van de
marteldood van Clemens, Ignatius en Polycarpus.
In 1699 publiceerde Th. Ittig, ook onder de naam ‘Apostolische Vaders’, de
geschriften van I en II Clemens, Ignatius (met een aantal onechte brieven)
en het verslag van de marteldood van Ignatius en Polycarpus.
Door voortgezet onderzoek naar de ouderdom van deze geschriften en de vondst
van nieuwe handschriften vielen sommige af en werden andere toegevoegd. Het
verslag van de marteldood van Ignatius en Clemens en de onechte brieven van
Ignatius vielen af omdat ze komen uit een tijd ver na de tweede eeuw.
In de 18e eeuw werden de Brief van Diognetus en de fragmenten van Papias en
Quadratus aan de groep toegevoegd. Als in 1883 de Leer van de Twaalf Apostelen,
ook wel de Didachè genoemd, wordt gevonden, dan wordt dit geschrift als laatste
tot de Apostolische Vaders gerekend.
De inhoud van deze geschriften is sterk uiteenlopend. De meeste belangrijke
geschriften, 1Clemens en de brieven van Ignatius en Polycarpus en de Didachè
geven aanwijzingen voor het geloof en het leven van de christenen in die tijd.
Deze brieven zijn gericht tot gemeenten bestaande uit christenen uit de heidenen
nà Handelingen 28:28. Sommige christenen zijn de mening toegedaan dat de waterdoop
en het avondmaal niet meer voor ons zijn, omdat wij leven in een bedeling,
die nà Handelingen 28:28 is begonnen en nog steeds voortduurt. Als wij met
onze indeling in bedelingen met de daaraan verbonden consequenties, zoals
het niet meer nodig zijn van de waterdoop en de viering van het avondmaal,
het bij het rechte eind hebben, moet daar ook iets van te merken zijn in de
Apostolische Vaders.
Niets is minder waar! In de Apostolische Vaders vinden we allerlei voorschriften
ten aanzien van doop en avondmaal. Met andere woorden: in de eerste eeuwen
na Christus en dus ook ver nà Hand.28:28 worden in de christelijke gemeenten
doop en avondmaal nog steeds in ere gehouden. Blijkbaar wisten de christenen
toen niet dat het niet meer nodig was, omdat ze in een andere bedeling leefden.
Of zitten wij er naast, omdat wij niet op de hoogte zijn van het christen-zijn
in de eerste eeuwen? Houden wij rekening met de Apostolische Vaders als wij
onze ideeën over doop en avondmaal naar voren brengen?
Ik denk dat dit een duidelijk voorbeeld is wat er kan gebeuren als je onderwerpen
uit de Schrift overplaatst naar onze tijd, zonder rekening te houden met wat
er over die onderwerpen geschreven is in de literaire wereld, waaruit ook
de Bijbel komt. Een duidelijke reden om bij onze studie van het Nieuwe Testament
ook de literaire wereld van die tijd te betrekken.
1 Het woord ‘agraphon’ is
afgeleid van het Griekse werkwoord ‘agrapha’ hetgeen ‘niet opgeschreven’ betekent.
Het zijn uitspraken van Jezus, die niet in de canonieke evangeliën voorkomen.
Jan van de Westelaken