De rol van de 'leer' in ons leven
En allen waren zeer verbaasd, zodat
zij elkander vroegen, zeggende: Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag!
(Markus 1:27).
Als wij het woord 'leer' gebruiken denken we vaak aan leerstellingen
of aan dogma's die door de eeuwen heen door christenen werden geleerd. Dat
is op zich niet zo vreemd, want het Griekse woord ‘didachè’ betekent
naast ‘onderwijs’, óók ‘leer’. De Studiebijbel zegt hierover in deel 12, bladzijde.
95, nr.1184: ‘Meestal gaat het om het min of meer samenhangend geheel van
het geleerde, de leer, een leerstelsel (bijvoorbeeld Markus 1:27). Het meervoud
in Hebreeën 13:9 kan men opvatten als ‘leerstelsels’, waarbij te denken
valt aan theorieën van verschillende inhoud of herkomst’.
Een ander Griekse woord dat vaak met ‘leer’ wordt vertaald
is ‘didaskalia’. Daarvan zegt de Studiebijbel op bladzijde 89, nr. 1181: ‘Soms
heeft het betrekking op de inhoud van iemands onderwijs, zijn lering of leer,
maar dan niet zozeer als een samenhangend geheel gedacht (bijvoorbeeld Titus
2:10).
Onze Nederlandse vertalingen van het Griekse deel van de
Bijbel zijn echter niet consequent in het vertalen van deze woorden. De ene
keer worden ze vertaald met ‘onderwijs’ en een andere keer met ‘leer’. Hoe
ze ook vertaald worden: nergens geeft het Nieuwe Testament ‘een samenhangend
geheel van leringen’ of een ‘leerstelsel’, zoals wij dat kennen in onze christelijke
belijdenisgeschriften.
Alleen Hebreeën 6:1-4 noemt enkele dingen op, die tot
de fundamenten van het christelijk geloof gerekend worden. Maar deze zaken
worden niet uitgewerkt.
In tegenstelling tot de christenen hebben de Joden wel een
‘leerstelsel’, namelijk de Torah (Romeinen 9:4). Deze was alléén aan de Joden
gegeven, niet aan de heidenen en dus ook niet aan christenen uit de heidenen.
Ook delen ervan, zoals de Tien Geboden, zijn alléén voor de Joden, ondanks
het gegeven dat vele christenen menen dat zij de Tien Geboden moeten onderhouden,
waarbij het vierde gebod overigens veelal genegeerd wordt.
In Zijn prediking legde Jezus de Torah uit. Hij veroordeelde
de verkeerde exegesen van de religieuze leiders en zei: ‘Maar Ik zeg u. .
.’. We lezen in Mattheüs 7:28,29 dat de scharen versteld stonden over
zijn leer want Hij leerde als gezaghebbende en niet
als hun schriftgeleerden (Markus 1:22).
In de Bergrede, die christenen zo graag citeren, doet Jezus
niets anders dan het onderwijzen vanuit de Tenach (Zie Mattheüs 5:1-48
en Lukas 6:20-42). Hij had geen lijstje met leerstellingen. Het ‘samenhangend
geheel’ was de Tenach. Jezus kwam niet met een nieuwe (= andere) leer, maar
Hij bracht de leer van God. Hij zei in Johannes 7:16:
‘Mijn leer is niet van Mij, maar van
Hem, die mij gezonden heeft’
Al vanouds, vanaf de tijd van Mozes, was de leer van God
de Torah, zoals die gegeven was op de Sinai, na de uittocht uit Egypte (Exodus
20; Deuteronomium 5).
Sommige schriftgeleerden verzamelden leerlingen rondom zich
en onderwezen hen in de Wet van Mozes en de Profeten. Soms gingen mensen zelf
op zoek naar een leermeester en sloten zich een tijdlang bij hem aan. Ook
Jezus verzamelde leerlingen rondom Zich. De vaste kern daarvan waren twaalf
apostelen, maar het zijn niet altijd dezelfde apostelen geweest, zoals een
vergelijking van de apostellijsten ons laat zien1. Regelmatig sloten
zich ook anderen bij Hem aan. In Lukas
10 lezen we bijv. dat er zeventig leerlingen door Jezus werden uitgezonden.
We mogen er vanuit gaan dat Jezus al zijn discipelen, of zij nu een apostel
waren of niet, onderricht heeft gegeven uit de Torah of hen onderwees over
het Koninkrijk Gods, zoals in Mattheüs 13. Maar ook hier geen dogmatiek
of een lijstje met dingen, die men moest geloven. Wel onderricht, géén dogmatiek.
Van Paulus weten we dat hij aan de voeten van de grote schriftgeleerde
Gamaliël te Jeruzalem zijn godsdienstonderricht uit de Wet van Mozes heeft
ontvangen (Handelingen 22:3). Later zien we dat Paulus zelf onderricht geeft
aan jonge christenen zoals Timotheüs en Titus.
Over het algemeen was dit onderricht helemaal mondeling.
Zij hadden toen niet het gemak van de boekdrukkunst die pas vele eeuwen later
werd uitgevonden. Het op schriftrollen, en later op papier, zetten van bijv.
de geschriften van het Oude Testament of de Evangelieën was een kostbare en
bijzonder tijdrovende bezigheid.
De ‘leer’ zat voornamelijk in de hoofden van Paulus en zijn
hoorders. Zolang de kring van hoorders beperkt was, was dit geen probleem.
Maar naarmate de prediking van het evangelie zich uitbreidde rondom de Middellandse
Zee was mondelinge communicatie alleen niet meer mogelijk en moest Paulus
brieven gaan schrijven die onderdelen van de ‘leer’ moesten verduidelijken
en bouwde hij voort op datgene wat de christenen al door de mondelinge communicatie
wisten. In de brieven van Paulus vindt men, net zo min als in de evangeliën,
dan ook geen uitgewerkt model van wat de christelijke leer nu precies was.
Trouwens, de brieven van Paulus waren niet bedoeld als leerstellige onderwijzingen,
maar waren adviezen voor problemen, die in sommige gemeenten voorkwamen of,
zoals in zijn brieven aan Timotheüs en Titus, persoonlijke richtlijnen voor
het leidinggeven in de gemeente.
Na de tijd van de apostelen gaan er langzamerhand leerstellingen
en dogma's ontstaan die worden vastgelegd in geloofsbelijdenissen. De meest
bekende zijn de Twaalf Artikelen van het Geloof en de Geloofsbelijdenis van
Nicea, genoemd naar de plaats waar ze door de Katholieke Kerk werd vastgesteld.
Deze, en andere geloofsbelijdenissen zijn uitgewerkte leringen
die iemand, op straffe van de dood, voor waar moest aannemen. Het ging dan
om zaken als het wezen van God, wie Christus was en wat Hij gedaan heeft,
de schepping en de zondeval, de satan en de gevallen engelen, de wederkomst
van Christus, dood en opstanding, enz., enz. Allemaal zaken die met het verstand
moesten worden begrepen. Hoe christenen moesten leven kwam er helaas niet
in voor.
Nog steeds was schriftelijke communicatie een probleem,
want ook in die tijd was de boekdrukkunst nog niet uitgevonden. Vele monnikken
werden op pad gestuurd om de christenen mondeling op de hoogte te stellen
van de leer van de Kerk. Wie niet wilde luisteren en de leerstellingen niet
aanvaardde werd, letterlijk, een kopje kleiner gemaakt.
Na de Middeleeuwen werd de boekdrukkunst uitgevonden en
het eerste wat gedrukt werd, was de Bijbel, maar ook de kerkelijke leerstellingen
werden zeer snel op papier vastgelegd. Bijna gelijktijdig met de uitvinding
van de boekdrukkunst vond de Reformatie plaats. Binnen de protestantse wereld
ontstonden allerlei stromingen die ieder voor zich eigen leringen ontwierpen
waaraan een ieder van de geloofsgemeenschap zich diende te houden. Ook daar
was tegenstand niet gewenst en zorgde wapengeweld voor eenduidigheid in de
‘ware leer’ die ieder groepering voor zichzelf opeiste.
Men zou toch verwachten dat in de twintigste eeuw, waarin
de kennis van en het inzicht in de Bijbel enorm is toegenomen de strijd om
de 'ware leer' uitgedoofd is. Niets is minder waar! Ook nu moeten christenen
zich onderwerpen aan de leer die in hun Kerk gangbaar is. Er komen weliswaar
geen wapens meer aan te pas om andersdenkenden van hun ongelijk te overtuigen,
maar er worden nog steeds tuchtmaatregelen tegen hen genomen. Het is blijkbaar
nog steeds gevaarlijk iets anders te denken of te leren dan wat door je gemeenschap
wordt voorgeschreven. Het gevolg is dat velen hun Kerk of gemeente verlaten.
Zich aansluiten bij een andere christelijke gemeenschap is geen goed alternatief,
want ook dáár maken geloofsbelijdenissen, dogma’s en kerkelijke regelingen
de dienst uit en komt men van de regen in de drup en het maakt in het geheel
niet uit of het een grote gemeenschap betreft, zoals de Hervormde of de Gereformeerde
Kerk of een kleine, zoals een gemeente uit de Evangelische hoek.
Er zijn christelijke gemeenten, die claimen géén belijdenissen
of dogma’s te hebben, maar al gauw blijkt dat niet geheel in overeenstemming
te zijn met de waarheid. We zullen er geen belijdenissen op papier aantreffen,
want die zitten in hoofden van degenen, die de leiding hebben in die gemeenschappen.
Zij maken uit wat de leden van de gemeente al of niet moeten geloven, op straffe
van tuchtmaatregelen.
De christelijke wereld is doordrenkt van geloofsbelijdenissen
en dogma’s uit de vroegere eeuwen, die veelal klakkeloos werden overgenomen
en nog steeds een grote rol spelen.
Regelmatig verschijnen in allerlei christelijke bladen artikelen,
die zich menen te moeten verweren tegen wat men de ‘valse leer’ noemt. Ook
komt het voor dat pamfletten worden uitgedeeld waarin een zogenaamde ‘valse
leer’ aan de kaak wordt gesteld. De vraag is dan natuurlijk: ‘Waar haalt iemand
het recht vandaan iets een ‘valse leer’ te noemen? Heeft zo iemand dan de
‘ware leer’ tot zijn beschikking? Hoe weten de anderen dat dan? Is die ‘ware
leer’ dan toch ergens vastgelegd of zweeft ze in hoofden van mensen?
De Bijbel geeft geen lijst van leerstellingen, die elke
christen zou moeten geloven. Het is de exegese, de uitleg van bijbelse
teksten die ten grondslag ligt aan de geloofsbelijdenissen en de kerkelijke
dogma’s. Theologen hebben deze door de eeuwen heen opgesteld en aangepast
en de wereldlijke autoriteiten hebben ze er bij de mensen zo ongeveer letterlijk
ingehamerd. Denk maar eens aan de Inquisitie van Rooms Katholieke zijde. Maar
ook de Protestanten hebben bloed aan hun handen, zoals de geschiedenis, van
onder andere Michel Servette laat zien. Ik zie een overeenkomst met de veroordeling
van Jezus, waarbij religieuze en wereldlijke leiders ook nauw samenwerkten.
Zijn geloofsbelijdenissen en dogma’s nodig voor een christen?
Ongetwijfeld zullen vele christenen deze vraag positief
beantwoorden, want, laten we eerlijk zijn, geloofsbelijdenissen en dogma’s
bieden houvast en geven zekerheid, terwijl kerkelijke regelingen voorkomen
dat er een chaos ontstaat. De kerkelijke zaken worden er ordelijk door geregeld,
want in de gemeente van Christus moet orde heersen. Iemand, die lid is van
een Kerk of gemeente dient zich aan de gangbare leer en regels te onderwerpen
en kan of wil hij/zij dat niet, dan is het beter dat zo iemand vrijwillig
vertrekt en desnoods onvrijwillig uit de gemeente verwijderd wordt.
In grote lijnen liggen zo de zaken in de meeste christelijke
gemeenschappen en velen voelen zich er wel bij. Toch lezen we in de brief
van Paulus aan de Romeinen over ‘de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen
Gods, die door de Geest Gods geleid worden en die geen geest van slavernij
hebben ontvangen om opnieuw te vrezen, maar de Geest van het zoonschap’ (Romeinen
8:14-17,21). Deze ‘vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods’ is niet
iets wat pas in het toekomstige leven van toepassing is, maar is reeds in
werking gesteld toen de ‘geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt,
in ons kwam wonen’ (Romeinen 8:11). De vraag is: Geloven we dit en durven
we daarnaar te handelen?
Géén geloofsbelijdenissen, geen dogma’s, geen kerkordeningen,
geen ge- en verboden, maar vrijheid in geestelijk opzicht. Nu is vrijheid
natuurlijk géén vrijbrief voor allerlei losbandigheid en zullen er altijd
zaken zijn en blijven, ook op het geloofsgebied, die geregeld moeten worden,
als was het maar zoiets gewoons als het huren van een zaaltje om bijeenkomsten
te houden, om nog maar niet te spreken van aktiviteiten en voorzieningen,
die bijvoorbeeld het pastorale werk met zich meebrengt. Een, tot in details
uitgewerkte geloofsleer is echter geheel overbodig en meer een last dan een
lust.
In de brieven aan Timoteüs en Titus is de ‘leer’, wat dat
ook moge zijn, gekoppeld aan het ‘doen’. Het gaat niet om de ‘leer’, maar
om hoe christenen, als een christen, moeten leven in de maatschappij en zich
gedragen in de christelijke gemeente, want christen-zijn is een levenswijze.
Jezus zal ons vragen: ‘Wat heb je gedaan?’ Niet:
Noem alle artikelen van de Twaalf artikelen van het Geloof'. Hij zal ons ook
geen test afnemen of wij wel weten wat de Drieeënheid nu precies is? Of hoe
we denken over de hel of de hemel. Hij zal ons ook niet afwijzen omdat we
niet precies kunnen uitleggen wat Hij met het evangelie van het Koninkrijk
Gods bedoelde.
Wij mensen doen dat wel! Wij wijzen iemand af omdat hij
of zij niet precies dezelfde ‘leer’ heeft dan wij. Wij vergeten daarbij dat
de ‘veelkleurige wijsheid van God’ door één mens niet te bevatten is. Mensen
hebben elkaar nodig om enigszins iets te begrijpen van Gods wijsheid. Daarom
heeft God de mens verschillend geschapen, zodat ze elkaar aan kunnen vullen.
Paulus zegt tot zowel Timoteüs als tot Titus dat zij anderen
moeten leren, moeten onderwijzen. Dat betekende niet dat iedereen precies
hetzelfde inzicht kreeg in de dingen die hen verteld werden. Omdat mensen
niet hetzelfde zijn gaan zij anders om met de dingen die hen geleerd worden
of begrijpen zij de dingen anders dan de ander. Dat heeft God zo bepaald door
de mensen verschillend te maken. Moeten wij dan Gods schepping, Gods maaksel,
anders maken dan Hij gewild heeft door iedereen te dwingen hetzelfde te geloven
en te leren? Moeten wij van ‘Gods veelkleurige wijsheid’ een kleurloos iets
maken omdat we bang zijn dat de ‘ware leer’ wordt aangetast?
Het feit dat de Bijbel geen uitgewerkte geloofsleer biedt,
geeft mensen, met van God ontvangen gaven, de gelegenheid zelf in de Bijbel
op zoek te gaan naar de heerlijke waarheden van God. De een zal dit ontdekken
en een ander zal iets heel anders ontdekken. Het kan zelfs voorkomen dat dingen
worden ontdekt die schijnbaar met elkaar in tegenspraak zijn. Dan moeten we
niet krampachtig proberen de verschillen door spitsvondige redeneringen weg
te werken. We moeten gewoon accepteren dat wij op dat moment iets menen te
zien dat volgens ons inzicht niet klopt. Dat ligt niet aan de Bijbel en uiteraard
zeker niet aan God. Het ligt aan ons omdat ons kennen nog onvolkomen is. Dat
geldt voor ons allemaal. Als iemand ons leringen voorhoudt die volgens ons
niet kloppen, dienen we niet te gaan proberen de ander te overtuigen dat hij
‘fout’ zit. Uiteraard mogen we de ander gerust laten zien hoe we zelf tegen
dingen aankijken, maar een ‘strijd om het gelijk’ moet vermeden worden. Hier
past verdraagzaamheid, zoals Paulus ons dat in Kolossenzen 3:12-17 voorhoudt:
‘Doet dan aan, als door God uitverkoren
heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid
em geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de
ander een grief heeft, gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo.
En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. En de vrede
van Christus, tot welke gij immers in één lichaam geroepen zijt, regere in
uw harten; en weest dankbaar. Het woord van Christus wone rijkelijk in u,
zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen,
lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten.
En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren
Jezus, God, de Vader, dankende door Hem’.
Ook hier gaat het niet om een ‘leer’, maar om het doen,
want het ‘elkander leren en terechtwijzen’ heeft betrekking op ons gedrag,
zoals moge blijken uit vers 17: ‘En al wat gij doet met woord of werk, doet
het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader, dankende door Hem’. Het
geloof van een christen is geen leer-geloof, maar een doe-geloof.
1 Mattheüs 10:2-4; Markus 3:16-19; Lukas
6:14-16; Handelingen 1:13. Uiteraard hebben christenen geprobeerd deze lijsten met
elkaar in overeenstemming te brengen, maar het is beter gewoon te aanvaarden
wat er staat en te accepteren dat er blijkbaar wisselingen plaatsgevonden
hebben bij de twaalf apostelen.
Jan van de Westelaken