De verschillende Gemeenten van God

terug naar Christendom

Laatst gewijzigd: 12.05.2001

 

 

. . . . zodat wij zelf over u roemen bij de gemeenten Gods . . . . (2Thessalonicenzen 1:4).

 

Inleiding

Over de verschillende gemeenten van God is heel veel te zeggen. In dit artikel wil ik u laten zien welke betekenissen ons Nederlandse woord 'gemeente' heeft. Welke betekenissen het in het Hebreeuws en het Grieks heeft en hoe het in onze vertalingen is gebruikt. We gaan zien wat de gemeente is in het Oude Testament. Daar zullen we niet zo lang bij stilstaan. We zullen onze aandacht voornamelijk  richten op de gemeenten in de Handelingentijd en daarna. Voorts staan we stil bij de gemeente die de 'gemeente der verborgenheid' wordt genoemd en in verband wordt gebracht met de prediking van de apostel Paulus. Tot slot gaan we zien of een en ander in praktijk te brengen is.

 

Korte woordstudie

Alvorens de verschillende Gemeenten van God aan te duiden en vervolgens de revue laten passeren, is het zinvol stil te staan bij de betekenis van het woord gemeente. In onze maatschappij heeft het woord een algemene en een christelijke betekenis. Volgens het Handwoordenboek der Nederlandse taal van Koenen is een gemeente:

 

1.        De gezamenlijke burgerij, het volk, het grote publiek.

2.        Onderdeel van de staat, kleinste eenheid van openbaar bestuur.

3.        Vereniging of gemeenschap van gelovigen van kerkgenootschappen.

4.        De personen waaruit deze gemeenschap bestaat.

 

Het woord 'gemeente' is een ingeburgerd begrip onder christenen uit vooral de evangelische hoek. Christenen met een reformatorische of een rooms-katholieke achtergrond spreken liever van Kerk, terwijl er ook nog een kleine groep is die het woord 'vergadering', als speciale aanduiding voor zichzelf, gebruikt.

In onze vertalingen van het Oude Testament is 'gemeente' de vertaling van het Hebreeuwse woord 'qahal' en vergadering de vertaling van 'edah'.

'Qahal' is: Vergadering, gezelschap, maatschappij, gemeente, menigte, groot aantal. Geen onderscheid in maatschappelijk of religieus gebruik. 'Edah' is een synoniem (woord met gelijke betekenis) voor 'qahal'.

Nu kan 'vergadering' een andere betekenis hebben dan het woord 'gemeente'. Een vergadering is immers ook een term voor het bijeen roepen van mensen om afspraken met elkaar te maken, zaken te regelen, enz.

Het woord 'qahal' treffen we voor het eerst aan in Genesis 28:3, waar Jakob door Isaak gezegend wordt en de wens uitspreekt dat Jakob een menigte van volken mag worden. Het woord 'menigte' is een vertaling van 'qahal'.

Het woord 'edah' komt voor het eerst voor in Exodus 12:3 waar God tot Mozes zegt: 'Spreek tot de gehele vergadering van Israël als volgt . . . ' en dan volgen de richtlijnen voor het vieren van het Pascha. Hier was Mozes met God als het ware in vergadering bijeen om godsdienstige zaken met elkaar te bespreken.

In de meeste teksten waar 'qahal' en 'edah' voorkomen gaat het echter niet om een godsdienstige bijeenkomst. Dat is wel het geval als er gesproken wordt over de 'qahal van JHWH', de Gemeente des Heren'. Dan is het woord Gemeente verbonden aan de naam van God. De eerste 'qahal van JHWH' werd gevormd bij de Sinaï (Deuteronomium 5:22; 9:10; 10:4; 18:16).

Bij de eerste inwijding van de tempel worden de bijeengekomen Israëlieten 'gemeente van Israël', genoemd (1Koningen 8:14). Bij het opnieuw inwijden van de tempel onder Ezra worden alle mannen, vrouwen en kinderen die daar aanwezig zijn 'gemeente' genoemd (Nehemia 8:3,4,18). Zowel in 1Koningen 8:14 als in Nehemia 8:3, 4 en 18 staat in de Hebreeuwse tekst het woord 'qahal'.

 

De Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta, vertaalt 'qahal' met 'ekklesia' en 'synagoge' en het woord 'edah' alleen met 'synagoge'.

Ekklesia in maatschappelijke, politieke betekenis is een vergadering van burgers, uit hun huizen geroepen naar een openbare plaats (volksvergadering) of een vergadering van mensen, bijeen geroepen in een openbare raadsvergadering om zaken te overleggen of iedere (toevallige) bijeenkomst van mensen.

Ekklesia in religieuze zin is een vergadering van gelovigen, bijeengekomen voor een eredienst, of zij, die ergens in een stad of dorp een groep van gelovigen vormen en met elkaar verenigd zijn, of het geheel van gelovigen over de gehele wereld verspreid.

Synagoge is een vergadering van Joden bijeen gekomen voor godsdienstige doeleinden, of, in beperkte zin, een bijeenkomst van alleen Joodse mannen, of het gebouw waar de Joodse godsdienstige bijeenkomsten worden gehouden.

In het Nieuwe Testament wordt het woord 'ekklesia' gebruikt voor gemeenschappen van christenen en 'synagoge' voor gemeenschappen van Joden. 'Ekklesia' en 'synagoge' komen tegenover elkaar te staan.

 

Zowel het Hebreeuwse 'qahal' als het Griekse 'ekklesia' hebben de betekenis van: 'bijeen roepen', 'wegroepen', 'mensen ergens uit vandaan roepen'. Het woord 'ekklesia' is verwant met het woord 'kaleo'. Nu is het opmerkelijk, en daar wordt, ook in onze kringen, nauwelijks iets over gezegd, dat 'kaleo' ook iets speciaals aanduidt. Iets of iemand een identiteit geeft.

'Kaleo' betekent: Luid roepen, met luide stem spreken; uitnodigen; aanroepen, met naam en toenaam roepen. Het betekent echter ook: Iets of iemand een naam geven; een naam of titel dragen; iemand met zijn naam begroeten. Mensen worden dus niet alleen weggeroepen en bijeen geroepen, maar als ze bij elkaar zijn, een gemeenschap vormen, krijgen ze ook een naam of een titel.

Het volk van God in het Oude Testament was niet naamloos. Het heette Israël. De qahal van JHWH heet Israël. Als God Zijn volk gaat verlossen uit Egypte zegt Hij tot Mozes: 'Nu dan, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte te leiden' (Exodus 3:10). Egypte had vele volkeren in slavernij, maar het ging speciaal om de bevrijding van ISRAËL en niet om andere volken.

Is het u wel eens opgevallen dat het volk Israël een adres had? In Genesis 47:27 lezen we: 'Israël dan woonde in het land Egypte, in het land Gosen, en zij werden daar ingezetenen'.

Dit brengt mij op de gedachte dat elke gemeente van God tenminste drie dingen kan hebben:

 

1.        Het is een groep die ergens tussen uit geroepen is;

2.        De groep heeft een naam;

3.        De groep heeft een adres.  Je kunt aangeven waar die groep is.

 

Na de Babylonische gevangenschap ontstaan er onder het volk diverse groeperingen of richtingen. In het Nieuwe Testament worden enkele daarvan met name genoemd: de Farizeeën, de Sadduceeën, de Zeloten. Er waren ook andere, niet met name genoemde groeperingen, waarvan de meest bekende de Essenen zijn. Het waren allemaal 'ekklesias'.

Wanneer we het woord 'ekklesia' vanuit het Nieuwe Testament bekijken dan vallen er een paar dingen op. Nog steeds heeft het woord een maatschappelijke en een godsdienstige betekenis en uit het tekstverband moeten we opmaken of het om een godsdienstige dan wel maatschappelijke betekenis gaat.

Voorbeeld: in Handelingen 19:32 en 39 heeft 'ekklesia' een maatschappelijk, politieke betekenis. We lezen daar: 'Nu riep de een dit, de ander dat, want de volksvergadering (Grieks: 'ekklesia') was verward en de meeste wisten niet eens, waartoe zij samengekomen waren. En indien gij nog iets meer te verlangen hebt, zal dit in de wettige volksvergadering worden beslist'.

In de evangeliën komt het woord tweemaal voor bij Mattheüs. Jezus zegt in 16:18: 'En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen' (zie ook Mattheüs 18:15-17).

Over welke gemeente gaat het hier? Spreekt Jezus hier een profetie uit die betrekking heeft op de gemeente die Zijn 'Lichaam' wordt genoemd en die in de hemelse gewesten is geplaatst? Heeft Jezus het hier reeds over de Gemeente die later door Paulus zal worden onthuld?  Paulus schrijft immers in Efeze 1:3: 'Hij (God) heeft ons immers in Hem (Christus) uitverkoren vóór de grondlegging der wereld'

De Gemeente, als 'Lichaam van Christus' was al bekend vóór de grondlegging van de wereld. Weliswaar was deze niet bekend bij mensen, maar wèl bij God. Is het dan zo vreemd te veronderstellen dat Christus, het Hoofd, die óók van vóór de grondlegging der wereld bij God was, reeds wist dat er een hemelse Gemeente zou zijn, die Zijn Lichaam zou worden genoemd?

Vooralsnog ga ik er vanuit dat de gemeente waar Jezus het  in Mattheüs 16:18 over heeft en die Hij zijn eigendom noemt de gemeente is die na zijn hemelvaart is ontstaan in Jeruzalem. We lezen daarover in Handelingen 2:47: 'En de Here voegde dagelijks toe aan de kring (Grieks: 'ekklesia'), die behouden werden'.

Het gaat hier om Joden die uit het volk zijn geroepen en christen zijn geworden. Zij vormden de gemeente van Christus. Paulus bevestigt dit in Galaten 1:22: 'En ik was aan de gemeenten van Christus in Judea van aanzien onbekend'.

Het zijn christenen uit de Joden. Ze hadden weliswaar toen nog toegang tot de tempel en de synagoge, maar ze vormden toch een aparte gemeenschap. Door de prediking ontstonden er Joods-christelijke gemeenschappen door het gehele land. Zij hadden toen nog niet de naam 'christen', want pas in Antiochië worden ze voor het eerst christenen genoemd (Handelingen 11:26). Toch had, deze uit de Joden geroepen gemeente van God, een naam, een identiteit. Ze werd de 'Weg' genoemd (Handelingen 9:2) en haar adres was in Jeruzalem (Handelingen 8:1). Buiten Israël worden later Joodse christenen 'Nazoreeërs genoemd (Handelingen 24:5, 18).

 

Na de bekering van Saulus brak er een betrekkelijke rust voor de christelijke gemeente aan. We lezen in Handelingen 9:31: 'De gemeente dan door geheel Judea, Galilea en Samaria had vrede; zij werd opgebouwd en wandelde in de vreze des Heren, en zij nam in aantal toe door de bijstand van de Heilige Geest'.

Deze tekst heeft een andere betekenis van 'gemeente', van 'ekklesia' in zich. Het gaat hier maar over één gemeente! We zouden kunnen zeggen: 'Hier is sprake van een landelijke gemeente en niet van een plaatselijke gemeente'.

De Statenvertaling heeft hier gemeenten in het meervoud, maar de oudste manuscripten, de codex Sinaïticus uit de vierde eeuw en de codex Vaticanus, eveneens uit de vierde eeuw, hebben hier een enkelvoud. Blijkbaar had de gemeente uit Jeruzalem filialen in andere delen van het land. De gemeente te Jeruzalem kon toen nog een coördinerende rol vervullen en bleef dat doen tot aan de vervolging door Herodes. Na diens dood bloeide de gemeente te Jeruzalem enigszins op, maar intussen was Antiochië het belangrijkste christelijke bolwerk geworden, mede omdat vele Joodse christenen uit Jeruzalem daar naar toe waren gevlucht. De gemeente te Jeruzalem is, volgens de overlevering vóór de belegering van de stad door de Romeinen in het jaar 66, naar Pella gevlucht en is in de tijd ten onder gegaan. Een lot dat vele Joods-christelijke gemeenten is overkomen.

 

Door de prediking van vooral Paulus en Barnabas ontstonden Joods-christelijke gemeenten buiten het land Israël. Het waren geheel andere gemeenten dan de Joods-christelijke gemeente te Jeruzalem. Dat kwam omdat de Joden buiten het land in een totaal andere cultuur leefden.

 

Jakobus, Johannes, Petrus en Judas schreven aan christenen uit de Joden, niet aan Joden die niets met Christus van doen wilden hebben. De gemeenten in Openbaring 2 en 3 zijn gemeenten die bestaan uit christenen uit de Joden. Het zijn geen Joodse synagogen, geen Joodse gemeenschappen.

 

Als Paulus op zijn reizen in een stad komt gaat hij als eerste naar de synagoge om daar het evangelie aan de Joden te prediken. Hij ging uit van de gedragsregel: eerst de Jood en dan de Griek. Lukas schrijft bijvoorbeeld in Handelingen 18:4: 'En hij (Paulus) hield elke sabbat besprekingen in de synagoge en trachtte Joden en Grieken te overtuigen'.

Nu zijn in het Nieuwe Testament de woorden 'Jood' en 'Griek' niet automatisch een aanduiding van een volk of een ras, maar veeleer een aanduiding van een bepaalde manier van leven, een levensstijl. 

Een Jood leefde overeenkomstig bepaalde voorschriften van de overlevering der ouden. Ze waren ijveraars voor de wet van Mozes, voor zover dat nog kon. Ze hielden de sabbat en allerlei voorschriften voor de reiniging.

Een Griek had een levensstijl die sterk beïnvloed werd door de kunst, de wijsbegeerte, de letterkunde en de taal van een Griekse beschaving die grote filosofen als Plato, Aristotoles en geleerden als Pythagoras en Homerus hadden voortgebracht. Deze Griekse levensstijl wordt ook wel 'Hellenisme' genoemd.

Als Helleen had men een veel prettiger en gemakkelijker introductie in de wereld dan als Jood en het is dan ook geen wonder dat een groot deel van de in de verstrooiing levende Israëlieten deze Griekse stijl van leven overnam.

Doorgaans betekende dat een breuk met het Jodendom uit Israël en werden ze door deze rechtgeaarde Joden op één lijn gesteld met de heidenen in de betekenis van godloochenaars. Ze mochten nog wel in de synagoge komen, iets wat later voor christenen uit de Joden ten strengste verboden wordt.

In tenminste één geval is het bekend dat Paulus zèlf zo'n breuk met het officiële Jodendom tot stand bracht. Dat gebeurde in Efeze. Zoek Handelingen 19:8, 9 maar eens op! We lezen daar: 'En Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods. Maar toen sommigen verhard en ongehoorzaam bleven en ten aanhoren van de menigte kwaad bleven spreken van de weg, maakte hij zich van hen los en zonderde zijn discipelen af, terwijl hij dagelijks besprekingen hield in de gehoorzaal van Tyranus'.

We zouden hier kunnen zeggen: 'Deze groep christenen veranderde van synagoge in ekklesia'. In Handelingen komen we ook nog mensen tegen die de God van Israël vereerden, maar niet tot het Joodse volk behoorden. Cornelius was bijvoorbeeld zo iemand en Paulus ontmoet op zijn reizen een aantal van hen in Athene en Korinthe. Zij hadden toegang tot de synagoge. Sommigen van hen werden ook christen.

Alle genoemde groepen hadden één ding met elkaar gemeen: Ze kenden de Joodse Bijbel, het Oude Testament en waren goed op de hoogte van de geschiedenis van het volk Israël.

 

De eerste christelijke gemeenten buiten Israël bestonden uit  Joodse en Griekse christenen, dus christenen met een Joodse cultuur en christenen met een Griekse cultuur. De gemeente te Korinthe was een gemengde gemeente van Jood en Griek. In zijn brieven aan deze gemeente treedt Paulus op tegen zowel verkeerde Joodse gewoonten als tegen Griekse filosofieën.

In de grote steden van de Griekse wereld woonden niet alleen maar Joden en Grieken. Er woonden ook veel Romeinen en mensen uit andere streken, die zo hun eigen levensstijl hadden meegebracht. In het Nieuwe Testament worden zij 'heidenen' genoemd, niet te verwarren met de hiervoor genoemde Grieken die soms ook heidenen worden genoemd. Het gaat hier om mensen die noch de Joodse, noch de Griekse manier van leven aanhingen. Zij hadden ook geen enkele kennis van het Oude Testament of het Joodse volk.

Door de prediking van Paulus stromen vele van deze heidenen tot de gemeenten toe. Zo ontstaan er gemeenten met voornamelijk christenen uit de Joden en christenen uit de heidenen en soms een handjevol christenen uit de Grieken. De op deze manier gemengde gemeenten vinden we in Galatië en te Rome.

Tenslotte maakt het Nieuwe Testament in Romeinen 16:4 nog melding van heidengemeenten: 'Niet alleen ik ben hun (Prisca en Aquila) dankbaar, maar ook alle heidengemeenten'. Letterlijk staat er: ‘gemeenten van heidenen’. Het waren gemeenten bestaande uit christenen uit de heidenen.

Ongeacht de samenstelling van de gemeente, waren het gemeenten van God. Ze waren herkenbaar als zodanig. Ze waren weggeroepen uit een groter geheel, ze hadden een naam en ze hadden een adres.

Nu kon het voorkomen dat er in sommige steden méér dan één gemeente van God was. We hebben al gezien dat Paulus een gemeente stichtte in Efeze bestaande uit Griekse christenen. Uit Openbaring 2:1-7 weten we dat er in Efeze ook een Joods-christelijke gemeente is geweest. We weten echter niet of ze ter zelfde tijd ook naast elkaar bestaan hebben. Maar er is meer.

 

In Rome bestond een bloeiende gemeente, maar ook een huisgemeente ten huize van Prisca en Aquila. Toen zij te Korinthe waren hadden zij ook een gemeente aan huis terwijl er in Korinthe toch een grote gemeente was. De gemeente te Kolosse was een prachtige gemeente maar toch had Filemon er een gemeente aan huis. Ook in Laodicea was een christelijke gemeente, maar ook daar was er een huisgemeente ten huize van Nymfa. Dat er toen al reeds in dezelfde stad kleine huisgemeenten naast grote gemeenten bestonden, moeten we goed in onze gedachten vast houden. Dat is niet zonder betekenis. Ik kom daar op terug. 

Ik ben nu aangekomen op een punt waarvoor ik uw bijzondere aandacht vraag. Er vanuit gaande dat God Zijn volk Israël niet verworpen heeft en het gegeven uit het Oude Testament in het oog houdend dat God altijd met een 'overblijfsel' werkt, zou het dan te gewaagd zijn te veronderstellen dat christenen uit de Joden het overblijfsel van Gods volk zijn, waarmee Hij ook in onze tijd verder gaat? 

Vele Joods-christelijke gemeenten zijn weliswaar in de geschiedenis ten onder gegaan, maar God heeft er voor gezorgd dat Zijn volk niet werd uitgeroeid. Het is tot in onze tijd terzijde gesteld. Door de eeuwen heen zijn er ook dan hier, dan daar, Joods-christelijke gemeenten geweest, naast de grote christelijke Kerken uit de heidenen en het formele Jodendom. Steeds was God met een 'overblijfsel', de messias-belijdende Joden, bezig om uiteindelijk Zijn gehele volk op Zijn tijd en op Zijn wijze weer tot Zich terug te brengen.

 

Naast dit bezig zijn van God met Zijn volk is Hij ook bezig met de wereld en met Zijn gehele schepping. In onze huidige bedeling van genade is ook de opbouw van de 'ekklesia' van Zijn Zoon in volle gang. Deze gemeente, deze ekklesia, is bekend gemaakt door de apostel Paulus en staat in onze kringen bekend als 'de gemeente der verborgenheid'. Daarmee bedoelen we de gemeente die in de brieven aan de christenen te Efeze en te Kolosse wordt geopenbaard. Het is de gemeente die de naam draagt van 'Lichaam van Christus'. Haar leden worden geroepen uit alle volken der wereld en Christus is het Hoofd. Haar plaats of adres is in de overhemelse gewesten.

De naam 'gemeente der verborgenheid' vinden we echter niet in de Bijbel. Die naam komt wel veelvuldig voor in onze lectuur om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen die speciale gemeente en de andere gemeenten die in het Nieuwe Testament worden genoemd. Met die naam wordt aangegeven dat het om een gemeente gaat die tijdenlang voor de mensheid verborgen was gebleven. Door de prediking van Paulus werd het verborgen zijn echter opgeheven. Die bijzondere gemeente was niet meer verborgen. Op de openbaring ervan door Paulus heeft wel het stof der eeuwen gelegen en het zijn in Nederland vooral Van Mierlo en Pauptit, maar ook Heeresma sr. geweest, die dit stof hebben weggeveegd en die gemeente opnieuw in het volle licht hebben gezet.

Hoewel voor vele christenen deze gemeente nog steeds een verborgenheid is, is het voor ons zinvol om de juiste naam aan die gemeente te geven en dus niet meer te spreken van de 'gemeente der verborgenheid', maar van 'Lichaam van Christus', want het NT spreekt over een gemeente die 'Lichaam van Christus' wordt genoemd (Efeze 1:22, 23; Kolossenzen 1:18). Het is een gemeente die geen adres op aarde heeft. Haar adres is in de hemel. De leden daarvan worden door God geroepen uit de christenen op aarde. Die christenen maken deel uit van diverse gemeenten op aarde.

Het is niet zo dat de hemelse gemeente een optelsom is van alle aardse christelijke gemeenten, zoals soms wel eens wordt beweerd, vooral als het om de eigen Kerk of gemeente gaat. God roept uit alle christelijke Kerken of gemeenten mannen en vrouwen die deel gaan uitmaken van het 'Lichaam van Christus' in de hemelse gewesten. Zij krijgen een speciale taak in de hemel. In de aardse gemeenten worden deze, mag ik zeggen: 'uitverkorenen', voorbereid op hun hemelse taak. Paulus schrijft in de brief waarin hij juist die hemelse gemeente openbaart: 'En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus'  (Efeze 4:11, 12).

Die toerusting vindt niet plaats in de hemel, maar hier op aarde, want aan de aardse gemeenten heeft Christus apostelen, herders, leraren, evangelisten, enz. gegeven. Je leest dat ook in Romeinen 12 en 1Korinthe 12.

Daarmee kom ik op de veel omstreden vraag: Moet een christen lid zijn van een plaatselijke gemeente? Vóór ik een antwoord op deze vraag geef, wil ik duidelijk stellen dat ik niet voorschrijf wat u wel of niet moet doen. Ik geef u mijn persoonlijke inzicht weer, niet om die aan u op te leggen, maar ik geef het u ter overdenking mee. Laat daar geen misverstand over bestaan.

 

Ik denk dat het erg moeilijk zal zijn om in je eentje christen te zijn. Ik ben van mening dat een christen verbonden moet zijn aan een aardse, plaatselijke gemeente. Niet alleen om er zelf geestelijk te kunnen groeien, maar, en dat is eigenlijk nog belangrijker, om eveneens een zegen te zijn voor andere christenen. Aan dát aspect van het christen-zijn wordt veelal snel voorbij gegaan. Het kan, naar mijn idee, toch niet zo zijn dat wij die heerlijke waarheden, die wij van God gekregen hebben, alleen maar voor ons zelf houden?

Nu leert de praktijk dat het niet zo gemakkelijk is om het evangelie van Paulus aan andere christenen door te geven. We weten dat het zelfs voor Paulus moeilijk is geweest zijn taak, als bekend maker van verborgenheden, uit te voeren. Op het einde van zijn leven moet hij verzuchten dat vele christenen, juist in de streken waarin hij zijn evangelie over het 'Lichaam van Christus' bracht, zich van hem afkeerden. Maar niet alle christenen deden dat. Gelukkig niet, want anders hadden wij zijn brieven nooit kunnen lezen. Slechts een beperkt deel, namelijk de christenen in de landstreek Asia (niet in het werelddeel Azië, zoals de Statenvertaling doet vermoeden) lieten hem in de steek (2Timotheüs 1:15). In Rome, in de gevangenis, is hij ook alleen (2Timotheüs 4:16). Dat was geen wonder, want de christenen werden op dat moment op een gruwelijke wijze vervolgd. Ze waren niet in staat hem te bezoeken en te steunen zonder hun eigen leven in gevaar te brengen.

De verzuchting van Paulus dat allen in Asia zich van hem hebben afgekeerd en dat hij geen steun kreeg toen hij in de gevangenis zat, kunnen nooit en te nimmer een argument zijn dat ons een legitieme reden geeft om maar geen gemeenschap te hebben met andere christenen en ons terug te trekken.

Het is heel goed mogelijk dat wij ons niet thuis voelen in een christelijke gemeente in onze woonplaats. Daar kunnen vele redenen voor zijn. Het kan ook zijn dat onze aanwezigheid niet op prijs wordt gesteld en sommigen van ons is dat ook overkomen.

 

Ik kom nu even terug op het gegeven dat in de Handelingentijd in verschillende plaatsen naast de gemeente ook nog huisgemeenten hebben bestaan. De reden voor die situatie is ons niet bekend, maar het is heel goed mogelijk dat er toen reeds christenen waren die, zich, om welke reden dan ook, niet thuis voelden in de plaatselijke gemeente. Ze hadden in ieder geval het inzicht dat omgang met andere christenen van groot belang was en namen het initiatief om andere christenen rondom zich te verzamelen in een gemeente aan huis. Mogelijk zijn dat christenen geweest zijn die zich niet thuis voelden in een grote gemeente.

 

Dat voorbeeld kunnen wij ook volgen. Het is van groot belang voor onze eigen geestelijke groei, maar ook voor de geestelijke groei van andere christenen dat wij gemeenschap hebben met andere christenen. Als het niet goed mogelijk is in een plaatselijke gemeente, start dan een huisgemeente. Zoek andere christenen op, blijf niet op je eentje. Ik ben ervan overtuigd dat je geestelijke groei zal stagneren als er geen gemeenschap is met anderen.

 

Er is over de gemeenten van God in het algemeen en de gemeente die 'Lichaam van Christus' wordt genoemd in het bijzonder, nog veel te zeggen.

Belangrijke zaken als: 'Hoe kan ik weten tot het 'Lichaam van Christus' te behoren' en onze geestelijke gemeenschap met Christus, het Hoofd van die gemeente, kunnen nu niet aan de orde komen. Dat zijn zaken die een diepgaande studie vereisen en niet in een algemene lezing kunnen worden behandeld.

 

Ik wil u aansporen, samen met anderen, die diepgaande studie op te pakken en er de komende tijd mee bezig te zijn. Op die manier draagt u bij aan de geestelijke ontwikkeling en groei van medechristenen en wordt het 'Lichaam van Christus' opgebouwd tot eer en glorie van de Schepper van hemel en aarde en Zijn Zoon Jezus Christus. 

 

                                         Jan van de Westelaken

 

Terug naar de top