De verschillende Gemeenten van God
Laatst gewijzigd: 12.05.2001
. . . . zodat wij zelf over u roemen bij de gemeenten
Gods . . . . (2Thessalonicenzen 1:4).
Inleiding
Over de verschillende gemeenten
van God is heel veel te zeggen. In dit artikel wil ik u laten zien welke
betekenissen ons Nederlandse woord 'gemeente' heeft. Welke betekenissen het in
het Hebreeuws en het Grieks heeft en hoe het in onze vertalingen is gebruikt.
We gaan zien wat de gemeente is in het Oude Testament. Daar zullen we niet zo
lang bij stilstaan. We zullen onze aandacht voornamelijk richten op de gemeenten in de Handelingentijd
en daarna. Voorts staan we stil bij de gemeente die de 'gemeente der
verborgenheid' wordt genoemd en in verband wordt gebracht met de prediking van
de apostel Paulus. Tot slot gaan we zien of een en ander in praktijk te brengen
is.
Korte woordstudie
Alvorens de verschillende
Gemeenten van God aan te duiden en vervolgens de revue laten passeren, is het
zinvol stil te staan bij de betekenis van het woord gemeente. In onze
maatschappij heeft het woord een algemene en een christelijke betekenis.
Volgens het Handwoordenboek der Nederlandse taal van Koenen is een gemeente:
1. De gezamenlijke burgerij, het volk, het grote publiek.
2. Onderdeel van de staat, kleinste eenheid van openbaar
bestuur.
3. Vereniging of gemeenschap van gelovigen van
kerkgenootschappen.
4. De personen waaruit deze gemeenschap bestaat.
Het woord 'gemeente' is een
ingeburgerd begrip onder christenen uit vooral de evangelische hoek. Christenen
met een reformatorische of een rooms-katholieke achtergrond spreken liever van
Kerk, terwijl er ook nog een kleine groep is die het woord 'vergadering', als
speciale aanduiding voor zichzelf, gebruikt.
In onze vertalingen van het Oude
Testament is 'gemeente' de vertaling van het Hebreeuwse woord 'qahal' en
vergadering de vertaling van 'edah'.
'Qahal' is: Vergadering,
gezelschap, maatschappij, gemeente, menigte, groot aantal. Geen onderscheid in
maatschappelijk of religieus gebruik. 'Edah' is een synoniem (woord met gelijke
betekenis) voor 'qahal'.
Nu kan 'vergadering' een andere
betekenis hebben dan het woord 'gemeente'. Een vergadering is immers ook een
term voor het bijeen roepen van mensen om afspraken met elkaar te maken, zaken
te regelen, enz.
Het woord 'qahal' treffen we voor
het eerst aan in Genesis 28:3, waar Jakob door Isaak gezegend wordt en de
wens uitspreekt dat Jakob een menigte van volken mag worden. Het woord 'menigte'
is een vertaling van 'qahal'.
Het woord 'edah' komt voor het eerst
voor in Exodus 12:3 waar God tot Mozes zegt: 'Spreek tot de gehele vergadering
van Israël als volgt . . . ' en dan volgen de richtlijnen voor het vieren
van het Pascha. Hier was Mozes met God als het ware in vergadering bijeen
om godsdienstige zaken met elkaar te bespreken.
In de meeste teksten waar 'qahal'
en 'edah' voorkomen gaat het echter niet om een godsdienstige bijeenkomst.
Dat is wel het geval als er gesproken wordt over de 'qahal van JHWH', de Gemeente
des Heren'. Dan is het woord
Gemeente verbonden aan de naam van God. De eerste 'qahal van JHWH' werd gevormd
bij de Sinaï (Deuteronomium 5:22; 9:10; 10:4; 18:16).
Bij de eerste inwijding van de tempel
worden de bijeengekomen Israëlieten 'gemeente van Israël', genoemd (1Koningen
8:14). Bij het opnieuw inwijden van de tempel onder Ezra worden alle mannen,
vrouwen en kinderen die daar aanwezig zijn 'gemeente' genoemd (Nehemia 8:3,4,18).
Zowel in 1Koningen 8:14 als in Nehemia 8:3, 4 en 18 staat in de Hebreeuwse
tekst het woord 'qahal'.
De Griekse vertaling van het Oude
Testament, de Septuaginta, vertaalt 'qahal' met 'ekklesia' en 'synagoge' en
het woord 'edah' alleen met 'synagoge'.
Ekklesia in maatschappelijke,
politieke betekenis is een vergadering van burgers, uit hun huizen geroepen
naar een openbare plaats (volksvergadering) of een vergadering van mensen,
bijeen geroepen in een openbare raadsvergadering om zaken te overleggen of
iedere (toevallige) bijeenkomst van mensen.
Ekklesia in religieuze zin
is een vergadering van gelovigen, bijeengekomen voor een eredienst, of zij, die
ergens in een stad of dorp een groep van gelovigen vormen en met elkaar
verenigd zijn, of het geheel van gelovigen over de gehele wereld verspreid.
Synagoge is een vergadering van
Joden bijeen gekomen voor godsdienstige doeleinden, of, in beperkte zin, een
bijeenkomst van alleen Joodse mannen, of het gebouw waar de Joodse
godsdienstige bijeenkomsten worden gehouden.
In het Nieuwe Testament wordt het
woord 'ekklesia' gebruikt voor gemeenschappen van christenen en 'synagoge'
voor gemeenschappen van Joden. 'Ekklesia' en 'synagoge' komen tegenover elkaar
te staan.
Zowel het Hebreeuwse 'qahal' als
het Griekse 'ekklesia' hebben de betekenis van: 'bijeen roepen', 'wegroepen',
'mensen ergens uit vandaan roepen'. Het woord 'ekklesia' is verwant met het
woord 'kaleo'. Nu is het opmerkelijk, en daar wordt, ook in onze kringen,
nauwelijks iets over gezegd, dat 'kaleo' ook iets speciaals aanduidt. Iets of
iemand een identiteit geeft.
'Kaleo' betekent: Luid roepen,
met luide stem spreken; uitnodigen; aanroepen, met naam en toenaam roepen. Het
betekent echter ook: Iets of iemand een naam geven; een naam of titel dragen;
iemand met zijn naam begroeten. Mensen worden dus niet alleen weggeroepen en
bijeen geroepen, maar als ze bij elkaar zijn, een gemeenschap vormen, krijgen
ze ook een naam of een titel.
Het volk van God in het Oude Testament
was niet naamloos. Het heette Israël. De qahal van JHWH heet Israël. Als God
Zijn volk gaat verlossen uit Egypte zegt Hij tot Mozes: 'Nu
dan, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte te leiden'
(Exodus 3:10). Egypte had vele volkeren in slavernij, maar het ging speciaal
om de bevrijding van ISRAËL en niet om andere volken.
Is het u wel eens opgevallen dat
het volk Israël een adres had? In Genesis 47:27 lezen we: 'Israël
dan woonde in het land Egypte, in het land Gosen, en zij werden daar ingezetenen'.
Dit brengt mij op de gedachte dat
elke gemeente van God tenminste drie dingen kan hebben:
1. Het is een groep die ergens tussen uit geroepen is;
2. De groep heeft een naam;
3. De groep heeft een adres.
Je kunt aangeven waar die groep is.
Na de Babylonische gevangenschap
ontstaan er onder het volk diverse groeperingen of richtingen. In het Nieuwe
Testament worden enkele daarvan met name genoemd: de Farizeeën, de Sadduceeën,
de Zeloten. Er waren ook andere, niet met name genoemde groeperingen, waarvan
de meest bekende de Essenen zijn. Het waren allemaal 'ekklesias'.
Wanneer we het woord 'ekklesia'
vanuit het Nieuwe Testament bekijken dan vallen er een paar dingen op. Nog steeds
heeft het woord een maatschappelijke en een godsdienstige betekenis en uit het
tekstverband moeten we opmaken of het om een godsdienstige dan wel
maatschappelijke betekenis gaat.
Voorbeeld: in Handelingen 19:32
en 39 heeft 'ekklesia' een maatschappelijk, politieke betekenis. We lezen
daar: 'Nu riep de een dit, de ander dat, want de volksvergadering (Grieks:
'ekklesia') was verward en de meeste wisten niet eens, waartoe zij samengekomen
waren. En indien gij nog iets meer te verlangen hebt, zal dit in de wettige
volksvergadering worden beslist'.
In de evangeliën komt het woord
tweemaal voor bij Mattheüs. Jezus zegt in 16:18: 'En
Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen
en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen'
(zie ook Mattheüs 18:15-17).
Over welke gemeente gaat het hier?
Spreekt Jezus hier een profetie uit die betrekking heeft op de gemeente die
Zijn 'Lichaam' wordt genoemd en die in de hemelse gewesten is geplaatst? Heeft
Jezus het hier reeds over de Gemeente die later door Paulus zal worden onthuld?
Paulus schrijft immers in Efeze 1:3: 'Hij
(God) heeft ons immers in Hem (Christus) uitverkoren vóór de grondlegging
der wereld'
De Gemeente, als 'Lichaam van
Christus' was al bekend vóór de grondlegging van de wereld. Weliswaar was deze
niet bekend bij mensen, maar wèl bij God. Is het dan zo vreemd te
veronderstellen dat Christus, het Hoofd, die óók van vóór de grondlegging der
wereld bij God was, reeds wist dat er een hemelse Gemeente zou zijn, die Zijn
Lichaam zou worden genoemd?
Vooralsnog ga ik er vanuit dat de
gemeente waar Jezus het in Mattheüs
16:18 over heeft en die Hij zijn eigendom noemt de gemeente is die na zijn
hemelvaart is ontstaan in Jeruzalem. We lezen daarover in Handelingen 2:47:
'En de Here voegde dagelijks toe aan de kring (Grieks: 'ekklesia'), die behouden
werden'.
Het gaat hier om Joden die uit het
volk zijn geroepen en christen zijn geworden. Zij vormden de gemeente van
Christus. Paulus bevestigt dit in Galaten 1:22: 'En
ik was aan de gemeenten van Christus in Judea van aanzien onbekend'.
Het zijn christenen uit de Joden.
Ze hadden weliswaar toen nog toegang tot de tempel en de synagoge, maar ze
vormden toch een aparte gemeenschap. Door de prediking ontstonden er Joods-christelijke
gemeenschappen door het gehele land. Zij hadden toen nog niet de naam 'christen',
want pas in Antiochië worden ze voor het eerst christenen genoemd (Handelingen
11:26). Toch had, deze uit de Joden geroepen gemeente van God, een naam, een
identiteit. Ze werd de 'Weg' genoemd (Handelingen 9:2) en haar adres was in
Jeruzalem (Handelingen 8:1). Buiten Israël worden later Joodse christenen
'Nazoreeërs genoemd (Handelingen 24:5, 18).
Na de bekering van Saulus brak er
een betrekkelijke rust voor de christelijke gemeente aan. We lezen in Handelingen
9:31: 'De gemeente dan door geheel Judea, Galilea
en Samaria had vrede; zij werd opgebouwd en wandelde in de vreze des Heren,
en zij nam in aantal toe door de bijstand van de Heilige Geest'.
Deze tekst heeft een andere betekenis
van 'gemeente', van 'ekklesia' in zich. Het gaat hier maar over één gemeente!
We zouden kunnen zeggen: 'Hier is sprake van een landelijke gemeente en niet
van een plaatselijke gemeente'.
De Statenvertaling heeft hier
gemeenten in het meervoud, maar de oudste manuscripten, de codex Sinaïticus uit
de vierde eeuw en de codex Vaticanus, eveneens uit de vierde eeuw, hebben hier
een enkelvoud. Blijkbaar had de gemeente uit Jeruzalem filialen in andere delen
van het land. De gemeente te Jeruzalem kon toen nog een coördinerende rol
vervullen en bleef dat doen tot aan de vervolging door Herodes. Na diens dood bloeide
de gemeente te Jeruzalem enigszins op, maar intussen was Antiochië het
belangrijkste christelijke bolwerk geworden, mede omdat vele Joodse christenen
uit Jeruzalem daar naar toe waren gevlucht. De gemeente te Jeruzalem is,
volgens de overlevering vóór de belegering van de stad door de Romeinen in het
jaar 66, naar Pella gevlucht en is in de tijd ten onder gegaan. Een lot dat
vele Joods-christelijke gemeenten is overkomen.
Door de prediking van vooral Paulus
en Barnabas ontstonden Joods-christelijke gemeenten buiten het land Israël.
Het waren geheel andere gemeenten dan de Joods-christelijke gemeente te Jeruzalem.
Dat kwam omdat de Joden buiten het land in een totaal andere cultuur leefden.
Jakobus, Johannes, Petrus en
Judas schreven aan christenen uit de Joden, niet aan Joden die niets met
Christus van doen wilden hebben. De gemeenten in Openbaring 2 en 3 zijn
gemeenten die bestaan uit christenen uit de Joden. Het zijn geen Joodse
synagogen, geen Joodse gemeenschappen.
Als Paulus op zijn reizen in een
stad komt gaat hij als eerste naar de synagoge om daar het evangelie aan de
Joden te prediken. Hij ging uit van de gedragsregel: eerst de Jood en dan
de Griek. Lukas schrijft bijvoorbeeld in Handelingen 18:4: 'En
hij (Paulus) hield elke sabbat besprekingen in de synagoge en trachtte Joden
en Grieken te overtuigen'.
Nu zijn in het Nieuwe Testament
de woorden 'Jood' en 'Griek' niet automatisch een aanduiding van een volk
of een ras, maar veeleer een aanduiding van een bepaalde manier van leven,
een levensstijl.
Een Jood leefde overeenkomstig
bepaalde voorschriften van de overlevering der ouden. Ze waren ijveraars voor
de wet van Mozes, voor zover dat nog kon. Ze hielden de sabbat en allerlei
voorschriften voor de reiniging.
Een Griek had een levensstijl die
sterk beïnvloed werd door de kunst, de wijsbegeerte, de letterkunde en de
taal van een Griekse beschaving die grote filosofen als Plato, Aristotoles
en geleerden als Pythagoras en Homerus hadden voortgebracht. Deze Griekse
levensstijl wordt ook wel 'Hellenisme' genoemd.
Als Helleen had men een veel prettiger
en gemakkelijker introductie in de wereld dan als Jood en het is dan ook geen
wonder dat een groot deel van de in de verstrooiing levende Israëlieten deze
Griekse stijl van leven overnam.
Doorgaans betekende dat een breuk
met het Jodendom uit Israël en werden ze door deze rechtgeaarde Joden op één
lijn gesteld met de heidenen in de betekenis van godloochenaars. Ze mochten nog
wel in de synagoge komen, iets wat later voor christenen uit de Joden ten
strengste verboden wordt.
In tenminste één geval is het bekend dat Paulus zèlf zo'n breuk met het officiële Jodendom tot stand bracht. Dat gebeurde in Efeze. Zoek Handelingen 19:8, 9 maar eens op! We lezen daar: 'En Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods. Maar toen sommigen verhard en ongehoorzaam bleven en ten aanhoren van de menigte kwaad bleven spreken van de weg, maakte hij zich van hen los en zonderde zijn discipelen af, terwijl hij dagelijks besprekingen hield in de gehoorzaal van Tyranus'.
We zouden hier kunnen zeggen: 'Deze
groep christenen veranderde van synagoge in ekklesia'.
Alle genoemde groepen hadden één
ding met elkaar gemeen: Ze kenden de Joodse Bijbel, het Oude Testament en waren
goed op de hoogte van de geschiedenis van het volk Israël.
De eerste christelijke gemeenten
buiten Israël bestonden uit Joodse en
Griekse christenen, dus christenen met een Joodse cultuur en christenen met een
Griekse cultuur. De gemeente te Korinthe was een gemengde gemeente van Jood en
Griek. In zijn brieven aan deze gemeente treedt Paulus op tegen zowel verkeerde
Joodse gewoonten als tegen Griekse filosofieën.
In de grote steden van de Griekse
wereld woonden niet alleen maar Joden en Grieken. Er woonden ook veel Romeinen
en mensen uit andere streken, die zo hun eigen levensstijl hadden meegebracht.
In het Nieuwe Testament worden zij 'heidenen' genoemd, niet te verwarren met
de hiervoor genoemde Grieken die soms ook heidenen worden genoemd. Het gaat
hier om mensen die noch de Joodse, noch de Griekse manier van leven aanhingen.
Zij hadden ook geen enkele kennis van het Oude Testament of het Joodse volk.
Door de prediking van Paulus stromen
vele van deze heidenen tot de gemeenten toe. Zo ontstaan er gemeenten met
voornamelijk christenen uit de Joden en christenen uit de heidenen en soms
een handjevol christenen uit de Grieken. De op deze manier gemengde gemeenten
vinden we in Galatië en te Rome.
Tenslotte maakt het Nieuwe Testament
in Romeinen 16:4 nog melding van heidengemeenten: 'Niet
alleen ik ben hun (Prisca en Aquila) dankbaar, maar ook alle heidengemeenten'.
Letterlijk staat er: ‘gemeenten van heidenen’. Het waren gemeenten bestaande
uit christenen uit de heidenen.
Ongeacht de samenstelling van de
gemeente, waren het gemeenten van God. Ze waren herkenbaar als zodanig. Ze
waren weggeroepen uit een groter geheel, ze hadden een naam en ze hadden een
adres.
Nu kon het voorkomen dat er in sommige
steden méér dan één gemeente van God was. We hebben al gezien dat Paulus een
gemeente stichtte in Efeze bestaande uit Griekse christenen. Uit Openbaring
2:1-7 weten we dat er in Efeze ook een Joods-christelijke gemeente is geweest.
We weten echter niet of ze ter zelfde tijd ook naast elkaar bestaan hebben.
Maar er is meer.
In Rome bestond een bloeiende gemeente,
maar ook een huisgemeente ten huize van Prisca en Aquila. Toen zij te Korinthe
waren hadden zij ook een gemeente aan huis terwijl er in Korinthe toch een
grote gemeente was. De gemeente te Kolosse was een prachtige gemeente maar
toch had Filemon er een gemeente aan huis. Ook in Laodicea was een christelijke
gemeente, maar ook daar was er een huisgemeente ten huize van Nymfa. Dat er
toen al reeds in dezelfde stad kleine huisgemeenten naast grote gemeenten
bestonden, moeten we goed in onze gedachten vast houden. Dat is niet zonder
betekenis. Ik kom daar op terug.
Ik ben nu aangekomen op een punt
waarvoor ik uw bijzondere aandacht vraag. Er vanuit gaande dat God Zijn volk
Israël niet verworpen heeft en het gegeven uit het Oude Testament in het oog
houdend dat God altijd met een 'overblijfsel' werkt, zou het dan te gewaagd
zijn te veronderstellen dat christenen uit de Joden het overblijfsel van Gods
volk zijn, waarmee Hij ook in onze tijd verder gaat?
Vele Joods-christelijke gemeenten
zijn weliswaar in de geschiedenis ten onder gegaan, maar God heeft er voor
gezorgd dat Zijn volk niet werd uitgeroeid. Het is tot in onze tijd terzijde
gesteld. Door de eeuwen heen zijn er ook dan hier, dan daar, Joods-christelijke
gemeenten geweest, naast de grote christelijke Kerken uit de heidenen en het
formele Jodendom. Steeds was God met een 'overblijfsel', de messias-belijdende
Joden, bezig om uiteindelijk Zijn gehele volk op Zijn tijd en op Zijn wijze
weer tot Zich terug te brengen.
Naast dit bezig zijn van God met
Zijn volk is Hij ook bezig met de wereld en met Zijn gehele schepping. In onze
huidige bedeling van genade is ook de opbouw van de 'ekklesia' van Zijn Zoon in
volle gang. Deze gemeente, deze ekklesia, is bekend gemaakt door de apostel
Paulus en staat in onze kringen bekend als 'de gemeente der verborgenheid'.
Daarmee bedoelen we de gemeente die in de brieven aan de christenen te Efeze en
te Kolosse wordt geopenbaard. Het is de gemeente die de naam draagt van
'Lichaam van Christus'. Haar leden worden geroepen uit alle volken der wereld
en Christus is het Hoofd. Haar plaats of adres is in de overhemelse gewesten.
De naam 'gemeente der verborgenheid'
vinden we echter niet in de Bijbel. Die naam komt wel veelvuldig voor in onze
lectuur om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen die speciale gemeente
en de andere gemeenten die in het Nieuwe Testament worden genoemd. Met die
naam wordt aangegeven dat het om een gemeente gaat die tijdenlang voor de
mensheid verborgen was gebleven. Door de prediking van Paulus werd het verborgen
zijn echter opgeheven. Die bijzondere gemeente was niet meer verborgen. Op
de openbaring ervan door Paulus heeft wel het stof der eeuwen gelegen en het
zijn in Nederland vooral Van Mierlo en Pauptit, maar ook Heeresma sr. geweest,
die dit stof hebben weggeveegd en die gemeente opnieuw in het volle licht
hebben gezet.
Hoewel voor vele christenen deze
gemeente nog steeds een verborgenheid is, is het voor ons zinvol om de juiste
naam aan die gemeente te geven en dus niet meer te spreken van de 'gemeente
der verborgenheid', maar van 'Lichaam van Christus', want het NT spreekt over
een gemeente die 'Lichaam van Christus' wordt genoemd (Efeze 1:22, 23; Kolossenzen
1:18). Het is een gemeente die geen adres op aarde heeft. Haar adres is in
de hemel. De leden daarvan worden door God geroepen uit de christenen op aarde.
Die christenen maken deel uit van diverse gemeenten op aarde.
Het is niet zo dat de hemelse gemeente een optelsom is van alle aardse christelijke gemeenten, zoals soms wel eens wordt beweerd, vooral als het om de eigen Kerk of gemeente gaat. God roept uit alle christelijke Kerken of gemeenten mannen en vrouwen die deel gaan uitmaken van het 'Lichaam van Christus' in de hemelse gewesten. Zij krijgen een speciale taak in de hemel. In de aardse gemeenten worden deze, mag ik zeggen: 'uitverkorenen', voorbereid op hun hemelse taak. Paulus schrijft in de brief waarin hij juist die hemelse gemeente openbaart: 'En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus' (Efeze 4:11, 12).
Die toerusting vindt niet plaats
in de hemel, maar hier op aarde, want aan de aardse gemeenten heeft Christus
apostelen, herders, leraren, evangelisten, enz. gegeven. Je leest dat ook
in Romeinen 12 en 1Korinthe 12.
Daarmee kom ik op de veel
omstreden vraag: Moet een christen lid zijn van een plaatselijke gemeente? Vóór
ik een antwoord op deze vraag geef, wil ik duidelijk stellen dat ik niet
voorschrijf wat u wel of niet moet doen. Ik geef u mijn persoonlijke inzicht
weer, niet om die aan u op te leggen, maar ik geef het u ter overdenking mee.
Laat daar geen misverstand over bestaan.
Ik denk dat het erg moeilijk zal
zijn om in je eentje christen te zijn. Ik ben van mening dat een christen
verbonden moet zijn aan een aardse, plaatselijke gemeente. Niet alleen om er
zelf geestelijk te kunnen groeien, maar, en dat is eigenlijk nog belangrijker,
om eveneens een zegen te zijn voor andere christenen. Aan dát aspect van het
christen-zijn wordt veelal snel voorbij gegaan. Het kan, naar mijn idee, toch
niet zo zijn dat wij die heerlijke waarheden, die wij van God gekregen hebben,
alleen maar voor ons zelf houden?
Nu leert de praktijk dat het niet
zo gemakkelijk is om het evangelie van Paulus aan andere christenen door te
geven. We weten dat het zelfs voor Paulus moeilijk is geweest zijn taak, als
bekend maker van verborgenheden, uit te voeren. Op het einde van zijn leven
moet hij verzuchten dat vele christenen, juist in de streken waarin hij zijn
evangelie over het 'Lichaam van Christus' bracht, zich van hem afkeerden.
Maar niet alle christenen deden dat. Gelukkig niet, want anders hadden wij
zijn brieven nooit kunnen lezen. Slechts een beperkt deel, namelijk de christenen
in de landstreek Asia (niet in het werelddeel Azië, zoals de Statenvertaling
doet vermoeden) lieten hem in de steek (2Timotheüs 1:15). In Rome, in
de gevangenis, is hij ook alleen (2Timotheüs 4:16). Dat was geen wonder,
want de christenen werden op dat moment op een gruwelijke wijze vervolgd.
Ze waren niet in staat hem te bezoeken en te steunen zonder hun eigen leven
in gevaar te brengen.
De verzuchting van Paulus dat
allen in Asia zich van hem hebben afgekeerd en dat hij geen steun kreeg toen
hij in de gevangenis zat, kunnen nooit en te nimmer een argument zijn dat ons
een legitieme reden geeft om maar geen gemeenschap te hebben met andere
christenen en ons terug te trekken.
Het is heel goed mogelijk dat wij
ons niet thuis voelen in een christelijke gemeente in onze woonplaats. Daar
kunnen vele redenen voor zijn. Het kan ook zijn dat onze aanwezigheid niet op
prijs wordt gesteld en sommigen van ons is dat ook overkomen.
Ik kom nu even terug op het
gegeven dat in de Handelingentijd in verschillende plaatsen naast de gemeente
ook nog huisgemeenten hebben bestaan. De reden voor die situatie is ons niet
bekend, maar het is heel goed mogelijk dat er toen reeds christenen waren die,
zich, om welke reden dan ook, niet thuis voelden in de plaatselijke gemeente.
Ze hadden in ieder geval het inzicht dat omgang met andere christenen van groot
belang was en namen het initiatief om andere christenen rondom zich te
verzamelen in een gemeente aan huis. Mogelijk zijn dat christenen geweest zijn
die zich niet thuis voelden in een grote gemeente.
Dat voorbeeld kunnen wij ook
volgen. Het is van groot belang voor onze eigen geestelijke groei, maar ook
voor de geestelijke groei van andere christenen dat wij gemeenschap hebben met
andere christenen. Als het niet goed mogelijk is in een plaatselijke gemeente,
start dan een huisgemeente. Zoek andere christenen op, blijf niet op je eentje.
Ik ben ervan overtuigd dat je geestelijke groei zal stagneren als er geen
gemeenschap is met anderen.
Er is over de gemeenten van God
in het algemeen en de gemeente die 'Lichaam van Christus' wordt genoemd in het
bijzonder, nog veel te zeggen.
Belangrijke zaken als: 'Hoe kan
ik weten tot het 'Lichaam van Christus' te behoren' en onze geestelijke gemeenschap
met Christus, het Hoofd van die gemeente, kunnen nu niet aan de orde komen. Dat
zijn zaken die een diepgaande studie vereisen en niet in een algemene lezing
kunnen worden behandeld.
Ik wil u aansporen, samen met
anderen, die diepgaande studie op te pakken en er de komende tijd mee bezig te
zijn. Op die manier draagt u bij aan de geestelijke ontwikkeling en groei van
medechristenen en wordt het 'Lichaam van Christus' opgebouwd tot eer en glorie
van de Schepper van hemel en aarde en Zijn Zoon Jezus Christus.
Jan van de Westelaken