Goed en kwaad door Jan van de Westelaken

terug naar Theologie


Laatst gewijzigd: 06.04.2002

 

In het Oude Testament zien we twee gedachten over de oorsprong van het kwaad naar voren komen. De eerste gedachte is dat het kwade, net als het goede, van God afkomstig is. In wezen horen goed en kwaad bij elkaar. Voordat Adam in de hof van Eden zijn intrede deed, had God daar de boom van kennis van goed én kwaad geplant (Genesis 2:9). In Klaagliederen 3:38 vinden we de gedachte dat zowel het goede als het kwade uit de mond van de Allerhoogste komt. God zei tot de profeet Jesaja: 'Ik ben de HERE; en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, de HERE, doe dit alles' (Jesaja 45:7). En in de mens, die toch geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis, vinden we de voortdurende strijd tussen goed en kwaad (Romeinen 7:19). Zo kan het gebeuren dat goddeloze mensen goede dingen doen en godvrezenden slechte.
Bij de gedachte dat goed en kwaad bij elkaar en bij God horen past ook de geschiedenis van David toen hij werd aangezet om Israël te tellen. In 2Samuël 24:1 is het God die David aanzet tot een volkstelling, terwijl in 1Kronieken 21:1 Satan genoemd wordt als de aanstichter. Onze vertalingen laten de Kroniek-schrijver zeggen dat een wezen, Satan genaamd, de aansteker is. Vanuit het Hebreeuws is er echter geen aanleiding hier een wezen met de naam Satan in te voeren. Er staat gewoon: 'Een tegenstander keerde zich tegen Israël'. Wie dat was, wordt daar niet gezegd, maar uit 2Samuël 24:1 kunnen we opmaken dat het de HERE Zelf is geweest, die als tegenstander optrad.

De tweede gedachte over goed en kwaad is die welke goed tegenover kwaad zet. Goed en kwaad zijn elkaars tegenhangers. Het kwade is dan niet van God afkomstig, maar van iemand anders, bijvoorbeeld van een geestelijk wezen. In het boek Job zien we dat één van de zonen van God als kwade genius optreedt. Aan deze passage ontlenen we de naam van de kwade genius: Satan. Het woord 'satan' betekent tegenstander. Het is afgeleid van het Hebreeuwse woord 'sitnah', dat tegenwerking betekent, zoals in Genesis 26:17. Hadad en Rezon worden tegenstanders (satan) van Salomo genoemd (1Koningen 11: 14,23).

Het woord 'satan' wordt het eerst gebruikt voor de engel, die Bileam tegemoet trad. We lezen in Numeri 22:22: 'En de Engel des HEREN stelde zich op de weg als zijn tegenstander'. Zoals we hierboven gezien hebben kan ook God Zelf een tegenstander worden.
In 1Koningen 19-23 is de tegenstander, die Achab in het verderf wil storten een geest. Of dat hetzelfde geestelijke wezen is als in Job, is niet bekend, hoewel dat wel vaak verondersteld wordt.
In het Oude Testament vinden we ook voorbeelden waarin de kwade macht tegenover een goede macht komt te staan. In Zacharia 3 staat Satan tegenover een niet bij name genoemde engel des HEREN. Daniël vertelt ons dat Michaël, in de Bijbel een goede engel, een andere engel te hulp komt als die tegenover de vorst van de Perzen komt te staan (Daniël 10:4-14).

In Joodse en christelijke geschriften komt het menigmaal voor dat een abstract begrip als een persoon gezien wordt. Bijvoorbeeld in Spreuken 8, waar de wijsheid als een persoon wordt voorgesteld. Zo ging dat ook met het kwaad, dat gepersonifieerd wordt als Satan. Daarover zegt het boek Alle Bijbelse personen: 'Zo rond het begin van het christelijke tijdperk komt in de Joodse geschriften een heel andere Satan naar voren: een duivels persoon met een eigennaam. In die geschriften (1) zijn uitvoerige verhalen te vinden over hele oorlogen tussen hemelse wezens, samenzweringen tegen God, en gevallen engelen onder aanvoering van Satan. De Regel voor de Gemeenschap, één van de geschriften, die gevonden zijn in Qumran bij de Dode Zee, beschrijft heel duidelijk hoe het zit met het kwaad: 'De Engel van de Duisternis brengt alle kinderen van de rechtvaardigheid van het rechte pad af, en zo lang hij er is, zijn al hun zonden, ongerechtigheden en verdorvenheid te wijten aan de macht die hij volgens het goddelijke mysterie kan uitoefenen' (einde citaat). Deze buitenbijbelse gedachte wordt door vele miljoenen christenen aanvaard als een verklaring voor het kwaad in de wereld.

In het Nieuwe Testament zien we Satan als een leugenaar van den beginne (dat wil zeggen vanaf het begin dat hij tegenstander werd), als overste (Grieks: 'archoon') der wereld (Johannes 14:30) en overste der demonen (Mattheüs 10:25; 12:24). Hij bedient zich ook van andere al of niet persoonlijke machten, zoals genoemd in Efeze 2:12 en 6:12,

Op de vraag of de veroorzaken van het kwaad een gevallen engel is bestaan diverse meningen, onder andere die van de oud-eindredacteur van het blad 'Bijbels Denken', K.A. den Breejen. Hij schreef in 'Bijbels Denken', 13e jaargang (1976), nummer 3, bladzijde 70-79 onder andere het volgende:
'Hoewel de val van Satan niet rechtstreeks in de Bijbel wordt beschreven, zien we daarvoor toch duidelijke aanwijzingen in Ezechiël 28. Joodse geschriften (2) uit de tijd tussen Oude Testament en Nieuwe Testament spreken veel over Genesis 6:1-4 als over de val der engelen. Het Nieuwe Testament sluit hierbij aan: 2Petrus 2:4 spreekt van engelen, die gezondigd hebben en Judas, vers 9, over engelen die hun beginsel niet bewaard hebben.
De val van Satan is echter ouder dan de gebeurtenissen uit Genesis 6. De zonde van de engelen in Genesis 6 verklaart niet de verleiding door Satan als engel des lichts in Genesis 3. Het laat wel zien, dat er hoe dan ook een zondeval bij de engelen is voorgekomen. De veronderstelling dat ook Satan zelf een zondeval heeft beleefd, is dan ook niet al te gewaagd. Daarom willen we wat uitvoerig stil staan bij Ezechiël 28. Het gaat in dit hoofdstuk over de vorst van Tyrus, daarna over de koning van Tyrus. Een koning is hoger dan een vorst (Hebreeuws: 'nagied'), bijvoorbeeld 1Kronieken 13:1 (David en zijn vorsten) en 1Samuël 9:16, ook de Messias in Daniël 9:25 is een 'nagied'.

Om het onderscheid aan te geven, noemt Ezechiël de koning van Tyrus slechts vorst, omdat de werkelijke heerser over Tyrus een hogere, onzichtbare macht is, achter hem. Terwijl van die vorst uitdrukkelijk gezegd wordt, dat hij niet meer is dan een gewoon sterfelijk mens, worden van die koning dingen gezegd die daar ver bovenuit gaan.
Hij is de 'choteem takhnid' (voltooiing van het model; Statenvertaling: verzegelaar der som) dat wil zeggen degene in wie de samenvatting of het patroon is vastgelegd. Duidelijker: het kroonstuk van de schepping. Hij is geschapen (vers 13), niet gewoon geboren; zelfs volmaakt geschapen (vers 15).
Hij was in Eden, Gods hof (vers 13), een plaats die uitgaat boven het Eden uit Genesis 2, vanwege de overdaad aan blinkende edelstenen. Hierbij moet bedacht worden dat 'Eden' in het Joodse geloof ongeveer hetzelfde is als de nieuwe aarde, de tijd die komt ná het Messiaanse rijk. Die plaats wordt ook genoemd 'Gods heilige berg' (vers 14,16), dat is de Horeb, de berg van Gods tegenwoordigheid, hetgeen met de menselijke vorst van Tyrus niets van doen heeft en wijst naar een voorwereldlijke of bovenaardse plaats, niet te verwarren met de berg des HEREN, Tsion.
Hij wordt genoemd: een 'gezalfde' (Hebreeuws: 'mimsjách), overdekkende cherub. Cherubs zijn zeer hoog geplaatste hemelingen. Ze waren wachters (Genesis 3:24) en troondragers Gods (2Koningen 19:15; Psalm 80:2; 99:1). Het verzoendeksel op de ark ging over in cherub-beelden (Exodus 25:20; 37:9).Waarschijnlijk zijn de cherubim uit Ezechiël 10:5,14 dezelfde als de levende wezens in Ezechiël 1:5-10 en in Openbaring 4:6-9.

Zo was deze koning volkomen, voor zijn doel geheel geschikt, in zijn wegen, 'totdat er ongerechtigheid in hem gevonden werd' (vers 15). Hoe die ongerechtigheid, het krom trekken, van rechte verhoudingen) is ontstaan, staat er niet bij, wel hoe dit tot uiting kwam. Door koophandel ontstond geweld. Wat die koophandel (Hebreeuws: 'regoelláh', zoals in vers 5) was, is niet duidelijk. Volgens sommigen kan er ook gelezen worden 'laster' (Hebreeuws: 'rágál', zoals in 2Samuël 19:27). Koophandel en laster liggen wel eens dicht bij elkaar (Spreuken 20:14). Door zijn handelwijze werd hij vervuld met geweld (Hebreeuws: 'chámás') en het is goed er op te letten dat ook de 2e aioon wegens geweld ten onder ging (Genesis 6:1 l), zoals ook de 3e en 4e aioon wegens geweld ten onder zullen gaan.
'Chámás' is ook het 'gewelddadig' getuigen om iemand aan te klagen (Deuteronomium 19:16), precies wat Satan doet tot aan Openbaring 12:10 toe. Daardoor had hij heiligdommen) ontheiligd. Daarom zal hij worden ontheiligd van Gods berg, weggedaan uit de hemelse hof der edelstenen en ter aarde geworpen. Hij wordt een schrik onder de volken (vers 19) om uiteindelijk door vuur te worden verteerd (vers 18, vergelijk Openbaring 20:10). Zo ligt het uiteindelijk verslagen worden van Satan (einde 4e aioon) reeds opgesloten in zijn val (einde 1e aioon).

Ook als we rekening houden met de verspreide bijbelse gegevens van de val van Satan, dan weten we nog niet de oorzaak van de zonde en het kwaad op zichzelf. Waarom Satan opeens hoogmoedig werd en op Gods plaats wilde gaan zitten, weten we niet. Het is ons niet geopenbaard. Het bijbelse denken beperkt zich tot hetgeen God ons heeft geopenbaard; alle overige denken, zelfs het dóórdenken van die openbaring) is filosofie of speculatie. Hetgeen niet verboden is, maar beslist niet, gezaghebbend.

We kunnen wel stellen, dat als God iets schept, dit minder volkomen moet zijn, dan Hij Zelf is. We kunnen ook zeggen, dat als Hij, de enige Lichtbron, iets schept, dat wil zeggen een zekere zelfstandigheid geeft naast Hem, dit geschapene Zijn licht ergens onderbreekt, en dus een schaduwzijde heeft. In deze zin mag men zeggen dat God het kwaad schept.

Dat God het kwaad schept moeten we ook wel zeggen, omdat als het kwaad ergens anders vandaan kwam, er een schepper naast God was. Dit is ongeveer de Perzische leer van het dualisme. Jesaja 45:7 wil in de eerste plaats deze mogelijkheid afwijzen. Uit het verband van deze tekst blijkt dat er niets is dat buiten Gods schepping valt, dus per definitie het kwaad ook niet. Dit is een geruststellende gedachte. Als God EEN is en de Schepper van hemel en aarde, is Hij ook de Voleinder.

Daarmee zijn we er nog niet. Er staat wel dat God het kwaad heeft geschapen maar niet dat Hij de zonde heeft geschapen. Kwaad (Hebreeuws 'ra') is onheil, ongeluk, lot, toeval ijdelheid, rampspoed, nood, moeite, onvruchtbaarheid, gebrekkigheid, beperktheid, natuurgeweld, ziekte en zelfs dood. Dit alles kán een gevolg zijn van de zonde, soms van de zonde van anderen, maar dat hoeft niet. Er is ook schuldeloos kwaad. Dat zou er zonder Satan misschien ook kunnen zijn, maar dat weten we nu eenmaal niet.

Zonde (Hebreeuws :'cháttáh'), doelmissing, is verzet tegen de wil van God en altijd schuld, zij het niet altijd in gelijke mate. Daar is, in volgorde van belangrijkheid, de traagheid (iets nalaten), het lijdelijk verzet, de ongehoorzaamheid, de hoogmoed, de wetteloosheid de leugen, de openlijke opstand. Dit is met Satan begonnen. Waarom bij Satan zulke gedachten opkwamen, wordt niet vermeld. Het bestaan van de grote tegenstander, aanklager en verleider, ouder dan de mens, is voor ons een feit. Alleen vanuit onze onderworpenheid aan kwaad en zonde kunnen we denken over een wereld zonder kwaad en zonder zonde, omdat de schepping voor ons een feit is. Het is de wil van God, dat de weg van God áf naar het verderf voert. Hij gaat daarmee voort tot het einde, zover dat er soms geen gelegenheid overblijft om niet te zondigen. Dan verhard God het hart van Farao en later dat van een deel van Israël (Romeinen 9:17,18; Mattheüs 13:15; Handelingen 28:27).

Omdat voor ons de schepping is zoals ze is, kon de profeet zeggen: 'Jahweh schept het kwaad (Jesaja 45:7;31:2). Het is voor ons een verborgenheid, dat Gods heilsplan en het kwaad met elkaar samenhangen.

Gods openbaring leert hier mee rekening te houden en er het beste van te maken. Zonder die openbaring zouden we wel weten van kwaad, niet van zonde. Gods woord geeft hierin helder inzicht en daardoor krijgen we, indirect, door de kennis der zonde beter inzicht in Gods liefde.

Het kwaad is niet een abstract bovennatuurlijk beginsel (zoals bij de Grieken) evenmin als het recht. Er zijn alleen maar dingen of verhoudingen die kwaad zijn. De zonde is evenmin een onpersoonlijke hogere macht. Er zijn alleen maar Satan en zij die hem volgen en veel kwaad stichten. Vandaar dat de bijbel nauwelijks het onderscheid maakt tussen de zonde en de zondaar. Wie willens en wetens, of uit niet te verontschuldigen achteloosheid of onverschilligheid voortgaat met zondigen, plaatst zich buiten de mogelijkheid dat Gods liefde hem kan bereiken. Wie zondigt uit traagheid en zwakheid, verhindert God om ten volle Zijn medewerker te worden. Zonde en zondaar horen bijeen.
Als we het verschil tussen kwaad en zonde voor ogen houden, kunnen we ook inzien waarom God soms berouw heeft over het kwaad dat Hij gezegd heeft te zullen doen (bijvoorbeeld Exodus 32:12-14; 1Koningen 21:29; Jona 3:10). Daarmee wordt de zonde niet vergoelijkt misschien niet eens vergeven; alleen het kwaad, als een gevolg van de zonde, blijft uit. Uiteindelijk denkt God gedachten des vredes en niet des kwaads (Jeremia 29:11)'
. Einde citaat.

Het tegenover elkaar zetten van goed en kwaad als twee zelfstandige grootheden leidt tot de conclusie dat er altijd een gebied zal zijn waarover God géén macht heeft. Als we geloven in een hel (3) waar de zielen van mensen altoosdurend gepijnigd worden en waar Satan de scepter zwaait, geloven we ook dat het kwaad altoos zal blijven bestaan en dat God daar niets aan kan doen. Het kwaad zit immers in de hel, die ook voor God onbereikbaar is, omdat Hij een heilig God is. Dat deze gedachte niet zo vreemd is, moge blijken uit een boekje van ds. W.C. van Dam, 'God regeert'. Ik geef de inhoudsopgave weer:

1. God regeert de engelenwereld
2. God regeert de dierenwereld
3. God regeert de materie
4. God regeert de natuurkrachten
5. God regeert de mensenwereld

Over de wereld van de demonen wordt niet gezegd: God regeert de wereld van de demonen. Blijkbaar is er in de ogen van Van Dam een gebied waar God niet regeert.

(1) Te denken valt onder andere aan Het boek Henoch, dat al vanaf de eerste eeuwen bekend was in het Jodendom en de christelijke Kerk en waarvan in 1947 bij Nag Hamadi restanten zijn gevonden. Ook sommige geschriften die bij Qumran zijn gevonden maken melding van de strijd tussen goed en kwaad en tussen goede en kwade geesten of engelen. terug naar de tekst

(2) We kunnen onder andere denken aan Het boek der reuzen en Het boek van Noach, waarvan fragmenten zijn gevonden bij Qumran aan de Dode Zee. terug naar de tekst

(3) Onder 'hel' moeten we dan verstaan het traditionele beeld in de christenheid van een plaats, waar zielen van de kwaaddoeners voor altijd gepijnigd worden en waar Satan, met zijn engelen, de heerschappij voeren. Dit beeld is ontleend aan Dante's Inferno, het eerste deel van zijn driedelige werk De Goddelijke Comedie, waarin hij zijn bezoek aan de hel beschrijft. Dante leefde van 1265-1321. In onze tijd is er een boekje verschenen van de hand van Betty Baxter, Goddelijke openbaring over de hel, waarin zij zegt dat Christus haar een rondleiding door de hel heeft gegeven om de mensheid te waarschuwen voor de verschrikkingen van de eeuwig brandende hel. terug naar de tekst

terug naar de top