Laatst gewijzigd: 17.06.2001
2Korinthe 5:18-20:
18 En dit alles is uit God, die door Christus ons
met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft,
19 welke immers hierin bestaat, dat God in Christus
de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe
te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd.
20 Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God
door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met
God verzoenen.
Als Paulus in deze brief begint te vertellen over verzoening
dan begint hij met te zeggen: dit alles is uit God.
Dit is meteen al een heel belangrijke gedachte. Waar komt verzoening vandaan?
Uit God! Het is niet alleen iets wat God doet, maar het gaat veel dieper.
Het is iets wat God is. Er staat ook in vers 19: dat
God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was. Het heeft
dus te maken met het wezen van God zelf, met zijn karakter.
Bij Jezus vindt men dat heel duidelijk terug. Hij kwam ook om te verzoenen.
Hierin kan men eigenlijk ook nog een stapje verder gaan: Hij kwam om verzoening
te zijn. Zo staat er ook van Hem in 1Johannes 2:2:
en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet
alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld.
Dat is toch eigenlijk wel een fundamenteel principe. Het principe van de verzoening
is een basisprincipe in het Koninkrijk van God. Bij God werkt alles door verzoening.
Zonder dat komt er ook niets tot stand. Dan ziet men dat er twee principes
tegenover elkaar staan. Aan de ene kant is daar het karakter van God als grondbeginsel,
de verzoening.
Een mens zegt soms heel gemakkelijk dat hij groeit naar Gods beeld en dat
hij als kroon zijn eigen goddelijke beeld ontvangt. Maar dan is het ook enorm
belangrijk, dat men daar verder op doorgaat en zich afvraagt wat dat beeld
van God dan eigenlijk is. En dan ziet men dit als één van de
meest fundamentele dingen: waar God is, daar is verzoening.
En dan ziet men aan de andere kant het principe dat daar tegenover
staat. Wat is er eigenlijk waar God niet is?
In het boek Openbaring staat dat de duivel op een gegeven moment uit de hemel
geworpen wordt.
En de grote draak werd op de aarde geworpen, de oude
slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt;
hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. (Openbaring
12:9).
en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel
en de satan, en hij bond hem duizend jaren, (Openbaring 20:2)
Als men dit leest denkt men: wat wordt er nu uit de hemel geworpen?
Er wordt dan heel uitvoerig verteld wat zijn naam is. En als in de Bijbel
gesproken wordt van iemands naam, dan weet men vaak al heel wat van hem of
haar. De naam van iemand spreekt vaak boekdelen. Dat geldt ook voor God. Als
men zijn naam weet, dan weet men wie Hij is. Als men de naam van de tegenstander
weet, dan weet men ook wie hij is.
Duivel, het Griekse woord diabolov (diabolos),
meestal vertaald met "aanklager" of "lasteraar". En dat
is wat hij ook doet, fulltime: dag en nacht staat er zelfs.
En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu
is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de
macht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag
en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen. (Openbaring
12:10)
En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden,
en zij hebben geen rust, dag en nacht , die het beest en zijn beeld
aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt.(Openbaring
14:11)
Hij is dus fulltime bezig met de broeders aan te tasten. Het grote
geheim van de eindtijd is, dat eindelijk die grote lasteraar er een keer uitgegooid
wordt. Dan is er eindelijk rust en kunnen die broeders daar staan als één
getuigenis in de hemel.
Diabolos (diabolov) betekent letterlijk: "uiteenwerper".
Hij is degene die er op uit is om alles uiteen te gooien, om uit elkaar te
slaan. Eigenlijk ziet men dat principe van het lasteren en uiteenwerpen reeds
in het begin van Genesis in werking treden.
Maar hoe kijkt en spreekt God? En dat moet de mens ook leren. God spreekt
altijd vanuit de verzoening, dat is zijn wezen. Daarmee hangt samen dat God
ook altijd vanuit de verwachting spreekt. Men zou zelfs kunnen zeggen, net
als bij de verzoening: God is verwachting. Dat staat ook driemaal in
Jeremia: U bent de verwachting van Israël.
Wij moeten ons gaan realiseren, hoe we eigenlijk over onszelf spreken. Kijkt
men ook naar zichzelf met verwachting? En ook: hoe kijkt men naar de ander,
kijkt men ook met verwachting naar die ander?
De verloren zoon kwam naar huis, omdat de vader hem verwachtte. Daar zit een
diep geheim in. Wat heeft die jongen uiteindelijk weer thuisgebracht? Dat
was de vader die op de uitkijk stond. De vader was er dagelijks mee bezig
en zei diep in zijn hart: die jongen komt weer thuis. Deze gelijkenis van
de verloren zoon heeft veel meer inhoud dan alleen als evangelisatie-verhaal.
Het is meer een gelijkenis voor de gemeente. In deze gelijkenis zitten geweldige
geheimenissen. Zij gaat eigenlijk niet zozeer over die zoon als wel over de
vader.
Het is eigenlijk de gelijkenis van het vaderhart. Dan gaat men ontdekken wie
die vader is. De vader uit deze gelijkenis heeft eigenlijk niets anders gedaan
dan voor de deur staan en uitkijken naar die jongen die weg was. Daar ziet
men het wezen van God. Hij is de God die verwacht. Hij verwacht de mens terug.
Die jongen kon gewoon niet wegblijven. Het kon lang of kort duren,
maar hij moest thuiskomen. Hij werd als het ware met de koorden van
de verwachting naar huis getrokken.
De meeste moeite heeft de vader met de oudste zoon gehad. Dat was die godsdienstige
zoon, die zo heel vroom bezig was daar op het land. Ja broeder, er moet gewerkt
worden. het werk wacht, treedt dan aan.
God had ook veel meer moeite met Jona dan met Ninevé. Het is een christelijk
werk om heidenen te bekeren, maar het is een heidens werk om christenen te
bekeren. God heeft vaak de meeste pijn en nood met die oudste jongens. Die
jongens die allemaal zo keurig voor pa aan het werk zijn. 'Er moet nog zoveel
broeder, de tijd is kort'.
Het probleem van die oudste zoon was een onverzoenlijk hart. Hij had nooit
het hart van de vader verstaan. Hij kende geen verzoening, hij kon zich ook
niet met zijn broeder verzoenen. En van daaruit kan hij zich ook zelfs niet
verzoenen met wat zijn vader zegt. Het gevolg was dat hij buiten bleef. Maar
zijn diepste nood was misschien wel dat hij niet met zichzelf verzoend was.
Hij zegt: ik heb nooit wat gehad! Hij was niet verzoend met zijn bestaan.
En hoeveel mensen zijn er niet, en toch ook wel, juist ook vaak wel, onder
christenen, die toch ergens diep in hun hart misschien nog een plekje hebben,
dat niet verzoend is!
Het is goed dat men zichzelf eens afvraagt: ben ik verzoend met mezelf? Veel
mensen zouden graag iemand anders willen zijn. Als ik nu maar dit of dat kon;
als ik nu maar zo was als die of die. Ik kan niet wat die ander kan; ik ben
niet wat ik zo graag zou zijn.
De man met het ene talent was niet verzoend met het feit, dat hij één
talent had. Daarom krijgt hij ook een heel negatief beeld van zijn heer. Hij
zegt: ik was bevreesd en toen heb ik het maar in de grond gestopt. Een onverzoend
mens; eigenlijk een beschadigd hart.
Paulus zegt: nu is God begonnen met die verzoening; het gaat van Hem uit.
Dat ziet men altijd in de Bijbel: de verzoening gaat van God uit. Ja, God
hoeft niet verzoend te worden, God is niet kwaad. Maar die mens moet verzoend
worden; die moet in zijn wezen hersteld worden, in zijn innerlijk. Die mens
is kapot, die ziet het niet meer. En dan zegt Paulus: maar daarmee houdt het
dan niet op! God gaat die verzoening tot stand brengen; dat is één
ding, dat wij verzoend worden.
Het kan best zijn, dat men al jarenlang een kind van God is, maar dat men
toch nog op bepaalde punten van zijn leven verzoend moet worden. Verzoend
met jezelf; verzoend met een bepaalde situatie, waarin men verkeert; misschien
verzoend met een bepaalde broeder; verzoend met iets wat ergens een wond in
je leven heeft geslagen.
Naar de mate waarin men zelf verzoend is, kan men een verzoener worden! Kijk,
dat is nu Gods plan.
En dan vervolgt Paulus in vers 19 met: en dat Hij
ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd.
Dan worden we gezanten van God, dan spreekt God door onze mond, dat
gaat doorwerken. Letterlijk staat er: Hij heeft het woord van de verzoening
in ons gelegd. Dat is nu precies het punt: in hoeverre is die verzoening,
en dat woord daarvan, in ons wezen gelegd. Het is niet alleen een kwestie
dat men zegt: men heeft het gehoord, maar in hoeverre is het in ons. En als
het in ons is gaan we ook verzoening worden.
Als men daarop let, komt men daarvan heel wat voorbeelden tegen. Bijvoorbeeld:
2Samuël 14:14:
Want wij moeten zeker sterven, en worden als water,
op de aarde uitgegoten, dat niet verzameld wordt. God neemt echter het leven
niet weg, maar zoekt wegen dat een verstotene niet van Hem verstoten blijve.
Als men deze tekst in zijn verband bekijkt, blijkt dat het verhaal gaat over
David en Absalom. Het grootste probleem, althans één van de
grootste problemen in het leven van David, was de narigheid die Absalom hem
aandeed. Het probleem had natuurlijk ook een hele voorgeschiedenis. Absalom
had op een gegeven moment een broer van hem om het leven gebracht; toen is
hij verbannen. David heeft toen gezegd: ik wil je niet meer zien. Jarenlang
is Absalom zo een balling, verstoten door zijn vader. Tenslotte komt er iemand
bemiddelen. Het resultaat is dat Absalom mag terugkomen, maar met deze restrictie
van David: hij wil het aangezicht van Absalom niet zien. Absalom komt weer
in Jeruzalem wonen; twee volle jaren, maar hij krijgt zijn vader niet te zien.
In die jaren is heel wat wrok opgehoopt. Dit was een halve verzoening. Vanuit
die halve verzoening wordt een stuk bitterheid gezaaid. Vanuit die bitterheid
komt een stuk rebellie, een stuk weerspannigheid. Het gevolg is: Absalom gaat
proberen om iemand te worden.
Dat komt men heel wat tegen: mensen die proberen - ook onder christenen komt
men dat veel tegen - om iemand te worden. dat is vaak een heel probleemgebied.
Wilt u ook iemand worden? en dan denkt iemand: ik ben in de gemeente, ik ben
een kind van God. En dan komt eigenlijk dat oude principe weer naar voren:
ik moet iemand zien te worden.
Absalom huurt een aantal paarden en wagens en laat die samen met vijftig hovelingen
voor zich uit gaan. Hij heeft ook nog een prachtige naam: mijn vader is vrede.
Maar hij had vrede met iedereen, behalve met zijn vader. Die naam had zijn
vader hem zelf gegeven! Maar diezelfde vader zegt: ik hoef je niet te zien.
En vanuit die halve verzoening gaat David de wrange vruchten plukken. Daar
ziet men de achtergrond van de opstand van Absalom tegen zijn vader.
Men kan zeggen: Absalom was jaloers, hij was rebels, die jongen had zijn karakter
tegen. Maar waar zat het op vast? David had verzuimd om het woord van de verzoening
te spreken! David had moeten doen als die vader uit de gelijkenis van de verloren
zoon. Eén van de eerste dingen die deze vader doet is te zeggen: kom
maar aan tafel! Hij zegt niet: mooi dat je er bent, dan kun je de verloren
uren inhalen, kun je meteen aan het werk.
Maar die jongen komt bij zijn vader aan tafel. En daar aan tafel met de vader
gaat de zoon 'zoon worden'. Aan tafel bij de Vader gaat men weer zijn identiteit
ontdekken. Daar ontdekt hij weer: ik ben niet bedoeld als een dagloner, maar
ik ben bedoeld als een zoon.
Aan de tafel bij de Vader gaat men ontdekken wie men is. Aan de tafel bij
de Vader voltrekt zich de innerlijke genezing. Aan tafel bij de Vader wordt
men genezen van de ballingschap.
Soms zijn er christenen, die nog moeten genezen van een stuk ballingschap.
Aan tafel bij de Vader krijgt men niet alleen te eten, maar daar hoort men
de stem van de Vader; en al luisterend naar de Vader wordt men hersteld.
De vader zegt: haal vlug het beste kleed.
Maar letterlijk staat er in de grondtekst: haal het eerste kleed (thn
stolhn thn prwthn (ten stolen ten proten)). Kennelijk hebben de vertalers
daar niet goed raad mee geweten; die hebben toen gedacht: dat zal 'het beste'
wel wezen. De jongste zoon krijgt het eerste kleed, omdat hij de eerste was
die thuiskwam. De oudste moest nog thuiskomen. Dan zie je helemaal het karakter
van de vader ten voeten uit, want dan staat er: en de vader ging naar buiten.
Hij ging naar buiten om te zien waar zijn oudste zoon was.
Zó is God! Hij is een God, die naar buiten gaat. De vader
zegt niet: als die oudste jongen van me mij hebben moet, hij weet de weg,
hij weet waar ik zit. Die vader zegt: wat kan ik nog meer doen om die jongen
te bereiken. En dan komt de tekst uit 2Samuël 14:14:
Want wij moeten zeker sterven, en worden als water,
op de aarde uitgegoten, dat niet verzameld wordt. God neemt echter het leven
niet weg, maar zoekt wegen dat een verstotene niet van Hem verstoten blijve.
Eerst wordt er gesproken over de mens die gaat sterven. Die mens wordt als
water op de aarde uitgegoten, dat niet verzameld wordt. Maar dat is nu juist
wat God wèl doet: God gaat die mens wèl verzamelen. God zegt:
Ik zal het verstrooide verzamelen. Wat de duivel uiteenwerpt, gaat God weer
bijeen voegen.
God neemt echter het leven niet weg. Letterlijk
staat daar: God neemt de ziel niet weg. De ziel, Spn
(nefesj), de identiteit van de mens wordt door God bewaard. Maar
zoekt wegen: net als die vader uit de gelijkenis. Letterlijk staat
er: Hij denkt gedachten, twbSxm bSxw (wechasjav
machsjevot). Dat is hetzelfde woord als in Jesaja 55:9:
Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo
zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten.
God denkt gedachten. En waarover? Dat een verstotene niet van Hem verstoten
blijve. Daarover denkt God nu: hoe krijg Ik ze terug? Hoe krijg Ik ze bij
elkaar? Hoe krijg Ik die jongen weer aan tafel? Hoe krijg Ik ook die oudste
weer binnen? God denkt gedachten. Men zou ook kunnen zeggen: God maakt plannen.
God kijkt met verwachting uit naar die mens. God kijkt ook met verwachting
uit naar u. En God zegt: Ik zie wat in je, Ik verwacht wat van je.
Wat verwacht men van zichzelf? Maar ook: wat verwacht men van elkaar? Hoe
gaat men voor elkaar bidden? Men kan voor iemand bidden en zeggen: ach Heer,
het is een moeilijke broeder, U weet, hij heeft dat nog niet en hij ziet dit
nog niet, hij heeft daar zo'n moeite mee en dat is toch ook wel ellendig met
hem gesteld. Heer, U weet ervan - Amen!
Maar men kan ook heel anders gaan bidden. Dat is een geestelijk geheim; want
er zit een geweldige kracht in verwachting. Uiteindelijk is de gehele schepping
voortgekomen uit de verwachting van God. Toen God sprak: er zij licht, toen
verwachtte Hij dat er licht kwam.
Toen God zei: laat ons mensen maken, toen verwachtte Hij die mens en die mens
kwam te voorschijn. En dan ziet men, dat zelfs als die mens in zonde valt,
God als eerste zegt: Adam, waar ben je? God geeft hem zijn oorspronkelijke
naam. Dat is verwachting! God spreekt hem bij zijn oernaam aan, bij
zijn scheppingsnaam. Dat doet God bij ons ook. God spreekt je aan, en Hij
geeft een naam aan zijn verwachting. Hij zegt: Adam, mens, waar ben je! Zelfs
als God bij het paradijs die cherubs neerzet, dan is dat eigenlijk een stuk
evangelie.
Genesis 3:24: En Hij verdreef de mens en Hij stelde
ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich
heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.
Het wordt vaak heel negatief uitgelegd: toen ging de hof dicht. En God zette
er ook nog een paar cherubs neer met een vlammend zwaard, van ziezo, daar
kom je niet meer in! Maar hier zit een heel ander geheim achter. Want er staat,
als je het goed leest, dat God daar die cherubs deed wonen om - en dan staat
er letterlijk: om de weg tot de boom des levens te
bewaren.
Men kan zowel "bewaken" als "bewaren" vertalen. Die cherubs
waren er dus om "de weg te bewaren". Die weg moest bewaard worden,
opdat die weg er zou blijven. God wist: er komt een dag, en dan wordt die
weg weer bewandeld, de weg naar de boom des levens. Dat was en is de verwachting
van God. Die weg naar de boom moet bewaard blijven. En als Adam dat dan niet
meer kan, dan gebruikt God engelen om het dan wel te doen. Net zolang totdat
de mens het weer kan overnemen. Vaak zie je, dat engelen tijdelijk iets doen,
wat later door de mens wordt overgenomen.
God bewaart die weg. Dat is weer het principe van de verzoening. Dat gaat
dan door tot in het laatste bijbelboek. In Openbaring staan daar die overwinnaars.
En dan zien we dat er iets heel bijzonders gaat gebeuren: die overwinnaars
hebben overwonnen door het bloed. Dat wil zeggen: het bloed van de verzoening.
Zo hebben ze de aanklager van de broeders neergeworpen. Dat wil zeggen: ze
laten zich niet meer aanklagen, maar ze laten ook elkaar niet meer aanklagen.
Zij nemen geen enkele beschuldiging tegen een ander meer aan.
Openbaring 15
En ik zag iets als een zee van glas met vuur vermengd,
en de overwinnaars van het beest en van zijn beeld en van het getal van zijn
naam, staande aan de glazen zee, met de citers Gods. (vers 2)
Men kan ook vertalen: staande op
de glazen zee. Ze hebben de zee onder hun voeten. En die zee is
dan geworden als glas; die stroomt niet meer, die is gestold. Die zee is glashelder
geworden. Die hele demonie is tot stilstand gebracht.
En zij zingen het lied van Mozes, de knecht Gods,
en het lied van het Lam, zeggende: Groot en wonderbaar zijn uw werken, Here
God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Gij, Koning der
volkeren! (vers 3)
Het lied van Mozes is het lied van de bevrijding. Het lied van het Lam is
het lied van de verzoening.
En daarna zag ik, en de tempel van de tent der getuigenis
in de hemel ging open;(vers 5)
De tempel gaat open. En de tempel is de plaats van de verzoening. Van daaruit
gaat het plan van God geschieden, want vers 6 vervolgt met:
en de zeven engelen, die de zeven plagen hadden,
kwamen uit de tempel, bekleed met rein en blinkend linnen en de borst omgord
met een gouden gordel.
Die engelen komen uit de tempel en zij hebben de zeven laatste "slagen".
Letterlijk staat er dus "slagen" en geen "plagen". Het
zijn geen plaaggeesten. Zij brengen slagen toe aan het rijk van het beest.
Zij gaan de laatste etappe van het vonnis voltrekken over het rijk van de
tegenstander.
Die engelen zijn gekleed als priesters, met rein en blinkend linnen. Die engelen
komen dus vanuit de tempel, vanuit de gemeente. Ook in het boek Exodus si
sprake van de "tien slagen" in plaats van de "tien plagen".
Want ook daar gaat het om de gerichten over het kwaad, de gerichten over Egypte.
De engelen komen vanuit de tempel, vanuit de gemeente. In deze tijd gaan de
engelen komen vanuit het volk Gods. Daarom moeten we met de engelenwereld
vertrouwd raken. De tempel gaat open, de plaats van de verzoening. En als
dan de plaats van de verzoening gereed is, dan gaan daar vandaan de engelen
uit, om door de hemelen heen de overwinning van God te proclameren.
Wat wij als gemeente spreken wordt door de engelen overgenomen. Daarom moeten
we op onze woorden letten. Spreek niet negatief, want dan hebben de engelen
niets om over te nemen. Maar als wij de woorden van de verzoening spreken,
de woorden Gods, dan luisteren de engelen aandachtig. Dan horen ze iets waar
ze op kunnen inhaken. Dan gaan de engelen datgene wat wij verkondigen overbrengen
en ze dragen het door de hemel heen. En zo zal heel de hemel vervuld worden
met de lof van God, met het karakter van God.
De engelen dragen het reukwerk door de hemelen heen. En dat reukwerk
bestaat uit de gebeden van de heiligen. Daarom is het zo belangrijk wat wij
spreken en wat wij bidden, wat wij belijden. Ook over elkaar, over onze broeders.
En zo gaat Gods plan gerealiseerd worden.
Maar de engelen kunnen niets doen, als de tempel niet gereed is. En als die
tempel van binnen een ellendige toestand is, kun je hem beter niet opendoen.
Maar als de tempel van binnen vol is van reukwerk van de heerlijkheid van
God, zet dan de deuren maar open. En dan gaan de engelen uit. Ze zullen gaan
van het ene einde des hemels tot het andere. Ze zullen worden als die bliksemschichten,
die uitgaan. En dan zal de komst van de Zoon des mensen zijn, zoals de bliksem
licht van het ene einde des hemels tot het andere.
Maar het begint in de tempel, in de plaats van de verzoening. In hoeverre
ben ik verzoend met mezelf, in hoeverre ben ik verzoend met de ander, in hoeverre
ben ik verzoend met het plan van God? Naar die mate kan ik een verzoener gaan
worden. Dan gaat God dat woord der verzoening in mijn hart leggen en
gaat Hij die gezindheid in mijn hart uitwerken.
Dan gaan we net zo worden als Hij. Hij zoekt wegen en denkt gedachten. Hij
wacht niet af, maar Hij doet er ook wat aan, Hij gaat het ook uitwerken. God
zoekt wegen, om het bij die mensen thuis te brengen. Hij zoekt wegen, om die
mens bij Hem te brengen. En die gezindheid bedoelt God ook voor ons. Dat worden
die heilanden. Dat worden die verlossers, die de berg Sion gaan bestijgen.
Dat wordende verzoeners, die Gods karakter gaan navolgen.
Dit artikel is geschreven door Dr.K.D.Goverts en bewerkt door C.J.Lewis