Laatst gewijzigd: 06.04.2002
DEMONEN
In een boekje dat de EO onlangs deed verschijnen over het onderwerp 'Engelen' stond het volgende korte statement te lezen: "De Bijbel leert dat demonen gevallen engelen zijn". Tekstverwijzingen stonden er niet bij, wellicht omdat men meent een open deur in te trappen. Op vele plaatsen leert de Bijbel immers duidelijk dat demonen gevallen engelen zijn? Maar nu de hamvraag: IS dat zo??
Weet u wat de echte reden is dat er geen tekstverwijzingen vermeld stonden bij de bovengenoemde bewering? Die teksten zijn er niet! Geen tien, geen vijf, geen twee teksten. Zelfs niet één tekst. Sterker nog: er is niet eens één tekst waarin wordt gesteld dat demonen engelen zijn. Laat staan gevallen engelen!
Zijn demonen
duivelen?
Het valt voor de gemiddelde Bijbellezer niet mee om goed zicht te krijgen op
het onderwerp demonen. Dat komt omdat de meeste vertalingen niet concordant
zijn. Dat wil zeggen, men kiest niet consequent voor eensluidende vertaalwoorden.
De Statenvertaling bijvoorbeeld geeft het Griekse woord demon gewoonlijk weer
met duivel. Maar dat is verwarrend! Want ook het Griekse woord diabolos wordt
weergegeven met duivel. In dat laatste geval is het de aanduiding voor "de
oude slang, satan" (Openbaring 20:2). Maar daarmee worden twee geheel verschillende
begrippen - demon en diabolos - door elkaar gegooid. Inderdaad: door elkaar
gegooid. Want diabolos betekent letterlijk: door-elkaar-gooier ...
Zijn demonen boze geesten?
De NBG-vertaling is niet minder verwarrend. Het NBG vertaalt demonen soms met
duivelen, maar meestal met boze geesten. Dat laatste is niet een echte vertaling,
maar veel meer een verklaring. Niet dat er nooit sprake is van boze geesten,
maar dan staat er in de grondtekst toch écht iets anders (pneumatoon
ponéroon; Lukas 8:2). Nu is het onmiskenbaar in het 'Nieuwe Testament'
dat achter demonen inderdaad geesten schuil kunnen gaan. Openbaring 16:14 spreekt
van "geesten van demonen". Soms worden deze geesten zelfs met demonen
geïdentificeerd. Maar dat geeft in zulke gevallen de vertaling "boze
geesten" slechts een schijn van juistheid. Waarom het woord demon niet
gewoon onvertaald gelaten? Het woord is toch algemeen bekend in de Nederlandse
taal? Waarom wordt de gewone Bijbellezer door inconsequente vertaalwoorden opgezadeld
met interpretaties van vertalers?
Neutraal Grieks woord
De waarheid is dat het woord demon in het Griekse spraakgebruik een volstrekt
neutraal woord was. Er was geen negatief waardeoordeel aan verbonden. Men duidde
met dit woord simpel op één van hun talrijke goden. Het is interessant
dat deze oorspronkelijke betekenis van het woord demon op z'n minst ook één
keer aan de oppervlakte treedt in zowel de Staten- als NBG-vertaling. We lezen
namelijk in Handelingen 17:18 van enkele Atheners die van Paulus zeggen dat
hij een verkondiger schijnt te zijn van "vreemde goden". Hier is het
woord goden de weergave van demonen. Meenden de Atheners dat Paulus vreemde
duivelen of vreemde boze geesten predikte? Zouden ze in dat geval belangstelling
gehad hebben voor hetgeen de apostel te melden had? Natuurlijk niet. Onmiskenbaar
blijkt hier dat er voor de Atheners aan het woord demonen niets kwalijks verbonden
was. Integendeel zelfs. En daarom moesten de vertalers hier (om niet door de
mand te vallen) wel kiezen voor een afwijkend vertaalwoord.
Offeren aan demonen
Paulus schrijft in 1Korinthe 10:20 dat de heidenen offeren aan demonen. De NBG-
en Statenvertaling maken hiervan een beschuldiging door demonen met "boze
geesten" respectievelijk "duivelen" te vertalen. Maar Paulus
beschuldigt helemaal niet. Hij stelt vast. Geen enkele Griekse lezer, gelovig
of ongelovig, zou bezwaar hebben gemaakt tegen Paulus' bewering. Heidenen offeren
aan demonen dat wil zeggen aan hun goden. Paulus refereert met zijn uitspraak
in 1Korinthe 10:20 trouwens aan verschillende uitspraken in het 'Oude Testament'.
Dat wil zeggen aan uitspraken in de Griekse vertaling van het 'Oude Testament',
de zogenaamde Septuaginta. Paulus zinspeelt bijvoorbeeld op de eerste keer dat
het woord demon voorkomt in de Griekse Bijbel, Deuteronomium 32:17: "Zij
offerden aan demonen, die geen goden zijn, aan goden die zij niet hebben gekend...".
Hier blijkt duidelijk dat demonen een ander woord voor afgoden is. En dat betekent
dat het 'Oude Testament' heel vaak spreekt over demonen. Het is een Grieks woord
voor een overbekend Hebreeuws begrip: demonen zijn afgoden.
Alle goden der volken zijn demonen
De duidelijkste uitspraak over wat demonen zijn, vinden we ongetwijfeld in de
Griekse versie (Septuaginta) van Psalm 96:5, waar staat: "want
alle goden der volken zijn demonen". Hier worden demonen, geheel
in overeenstemming met de gewone Griekse betekenis van het woord, neergezet
als de goden der volken. Interessant daarbij is dat het Hebreeuwse woord dat
hier vertaald is met demonen, elilim is. En elilim betekent zoiets als nietsen,
nullen. Paulus had dus goede redenen om als bekend te veronderstellen dat "er
geen afgod in de wereld bestaat" en dat een afgod niets is (1Korinthe 8:4;
10:19). Ongeacht welke afgod: afgoden als afbeeldingen van een hemellichaam
(bijvoorbeeld Jupiter oftewel Zeus) of "van een vergankelijk
mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren" (Romeinen
1:23). De Filistijnen hadden Dagon (een beest uit de zee...), anderen Astarte
of Baäl of Diana, enzovoort. En van al die goden der volken zegt de Schrift:
dát zijn demonen.
Een leeg, aangeveegd huis
Nog één ding. Sinds de Babylonische ballingschap was de afgoderij
schijnbaar uit het Joodse volk uitgebannen. Geen gewijde stenen, geen offerhoogten,
geen Baäls of afgodsbeelden werden meer gevonden onder het volk. Alles
leek keurig op orde. Maar in plaats van dat de ontstane lege plaats werd opgevuld
door "de woorden Gods" die aan hen waren toevertrouwd, gingen eigen
overleveringen domineren. Sterker nog: aan mensenwoord werd een Goddelijke status
verleend. En daarmee werd een veel subtielere vorm van afgoderij geïntroduceerd.
Samuël zei ooit: "ongezeglijkheid is afgoderij
en dienen van terafim" (1Samuël 15:23).
Het is tegen deze achtergrond dat Jezus ooit aan de scharen vertelde over een
onreine geest die was uitgevaren uit een mens. Na verloop van tijd kwam de onreine
geest weer terug en vond zijn voormalige woning leeg, geveegd en op orde. De
onreine geest ging weg en nam zeven andere geesten mee, bozer dan hijzelf en
zij kwamen binnen en gingen daar wonen. "En"
voegde Jezus daaraan toe, "het wordt met die mens
in het einde erger dan in het begin. Alzo zal het ook gaan met dit boze geslacht"
(Matteüs 12:43-45). Het komt er op neer dat het land van Israël
nooit eerder zó afgodisch en dus demonisch was, als juist in Jezus' dagen.
En dat is wellicht ook de diepere achtergrond van het feit dat we in de evangeliën
zo vaak "geesten van demonen" tegenkomen. De tijd was rijp geworden
voor de vervulling van Jesaja's woorden: "Het volk
dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht; over hen die wonen in een land
van DIEPE DUISTERNIS, straalt een licht..." (Jesaja 9:1).