Het evangelie
Q
[1]
Laatst gewijzigd: 11.05.2001
In de loop der eeuwen hebben vele gelovigen, theologen en niet-theologen,
nagedacht over het ontstaan van het Nieuwe Testament. Eén van de eerste die
dat deed was Papias, omstreeks 130 bisschop van Hiërapolis, die, naar men
meent, een leerling was van de apostel Johannes. De kerkvader Eusebius schreef in zijn boek ‘Historica Ecclesia’, III, 39: ‘Van Papias
zijn vijf boeken in omloop, getiteld ‘Verklaring van de woorden des Heren
’Dezelfde schrijver heeft ook andere dingen opgetekend, die uit de ongeschreven
overlevering tot hem zijn gekomen, namelijk enige vreemde gelijkenissen van
de Heiland, onderwijzende stof en nog wat legendarische zaken. Nu is het echter
nodig nog een overlevering toe te voegen aan wat we al van zijn woorden hebben
aangehaald. Het gaat om wat hij meedeelt aangaande Markus die het evangelie
heeft geschreven. De oudste2 zei ook dit: ‘Markus die de tolk van
Petrus was, schreef nauwkeurig maar niet in de juiste volgorde, op wat hij
zich herinnerde van wat de Heer had gezegd en gedaan. Want hij had de Heer
niet gehoord en was hem niet gevolgd maar later Petrus, naar zijn zeggen.
Deze gaf zijn onderwijzingen naar gelang het nodig was, maar niet zo dat hij
een samenhangend geheel maakte van de uitspraken van de Heer. Zo handelde
Markus niet verkeerd sommige dingen op te schrijven zoals hij zich die herinnerde.
Hij was namelijk slechts op één ding bedacht: niets achterwege te laten van
wat hij gehoord had en niets onwaars daarbij te zeggen’. Dit verhaalde Papias
over Markus. Maar van Mattheüs zegt hij dit: ‘Mattheüs heeft de uitspraken
in de Hebreeuwse taal samengevoegd en ieder vertaalde die zo goed hij kon’.
Papias wordt in orthodoxe kringen als getuige opgeroepen om te bevestigen
dat het evangelie van Mattheüs, zoals dat in onze Bijbel staat, in het Hebreeuws
geschreven zou zijn. Uit dit citaat blijkt dat echter niet, want het is niet
duidelijk dat de ‘uitspraken van de Heer’ die Mattheüs in het Hebreeuws zou
hebben samengevoegd dezelfde zijn als het evangelie met zijn naam.
Zoals zo vaak in de christelijke wereld is ook hier de wens de vader van de
gedachte. Vanuit de christelijke traditie hebben bepaalde ideeën bij ons post
gevat en die proberen we dan op alle mogelijke manieren te ondersteunen met
‘bewijzen’ uit de Bijbel en als dat te pas komt vanuit de traditie en de geschiedenis.
Het blijkt vaak moeilijk te zijn de bij ons post gevatte gedachten los te
laten en onbevangen naar de gegevens te kijken die de geschiedenis en de archeologie
ons bieden. Anders gezegd: het valt niet mee onze gekleurde bril af te zetten!
Dat geldt ook als we het Nieuwe Testament en de wijze waarop deze geschriften
tot ons zijn gekomen aan een onderzoek onderwerpen.
We hadden zo graag gezien dat God Zèlf ons een lijst had gegeven waarop de
canon van de Bijbel stond. Hij heeft het niet gedaan en we gingen ons koesteren
met de gedachte dat de Heilige Geest de kerk behulpzaam is geweest bij het
opstellen van de canon. Helaas zijn ook daarvoor geen bewijzen aan te voeren
en moeten we tot de conclusie komen dat het samenstellen van de canon van
het Nieuwe Testament gewoon mensenwerk is geweest.
Nu hoeft ons dat in het geheel niet te verontrusten, niet alle mensenwerk
is per definitie verkeerd! Het moet ons echter wel voorzichtig maken. Vooral
in deze tijd zijn er archeologische vondsten gedaan die andere woorden van
Jezus, dan die in het Nieuwe Testament staan, laten zien. Kunnen en mogen
we die als ketterij van ons afschuiven? Of zou het niet verstandiger zijn
eens opnieuw naar het ontstaan van het Nieuwe Testament te kijken?
Uit het begin van het evangelie van Lukas kunnen we opmaken dat er vele geschriften
over Jezus in omloop waren toen hij zijn evangelie en het boek Handelingen
schreef (Lukas 1:1-4). Noch hij noch Markus waren zelf getuigen geweest van
het leven van Jezus. Zij hadden alles wat zij opgetekend hebben uit de tweede
hand. Van de synoptische evangelisten had alleen Mattheüs Jezus persoonlijk
gekend, maar ook hij heeft pas vele jaren na Jezus terugkeer naar de hemel
zijn evangelie op schrift gesteld en toen waren er al vele Jezus-verhalen
en uitspraken of woorden (logio) van Hem in omloop. De vroege christenen stonden
voor de moeilijke opgave een keuze te maken tussen de vele geschriften, die
er waren. Het heeft tot het einde van de vierde eeuw geduurd voordat de canon
van het Nieuwe Testament zoals we die nu kennen, zijn intrede deed in de christelijke
gemeenschappen. Er was veel geschipperd om toch maar een zo groot mogelijk
draagvlak te krijgen voor de canon. De westerse kerk wilde in eerste instantie
het boek Openbaring niet in de canon opnemen en de Oosterse kerk wees de brief
aan de Hebreeën af. Uiteindelijk sloot men een compromis en werden beide geschriften
opgenomen. Ook over de brief van Judas en twee brieven van Johannes bestond
lang onenigheid om ze in de canon op te nemen. Om ons onderzoeksterrein niet te groot te maken
beperken we ons hier tot een onderzoek naar het ontstaan van de synoptische
evangeliën, Mattheüs, Markus en Lukas. Een vergelijking van deze evangeliën levert het volgende op:
Markus heeft 661 verzen, daarvan staan er 600 in Mattheüs, van die 600 staan
er 235 in Lukas en heeft Mattheüs 350 verzen die alleen bij hem voorkomen.
Van de 661 verzen van Markus staan er 350 in Lukas, inclusief de 235 verzen
die ook bij Mattheüs voorkomen. Lukas heeft 548 verzen die alleen bij hem
voorkomen. De overeenkomsten tussen de evangeliën zijn bijna woordelijk. Enkele
voorbeelden:
Mattheüs | Markus | Lukas | |
8:1-4 | 1:40-44 | 5:12-14 | genezing van een melaatse |
9:1-8 | 2:1-12 | 5:17-26 | genezing van een verlamde |
17:1-8 | 9:2-8 | 9:28-36 | verheerlijking op de berg |
3:7-10 | 3:7-10 | de prediking van Johannes de Doper | |
6:24 | 16:13 | over het dienen van twee meesters | |
12:43-45 | 11:24-26 | over de onreine geesten | |
4:18-22 | 1:16-20 | uitnodiging van de discipelen | |
13:53-55 | 6:1-6 | verwerping van Jezus in Nazareth | |
27:27-31 | 15-16-20 | Jezus bespot door de soldaten | |
1:21-28 | 4:31-37 | verwerping van Jezus in Kafarnaüm | |
12:38-40 | 20:46,47 | woorden tegen de schriftgeleerden | |
12:41-44 | 11:1-4 | de kleine gave van de weduwe |
Om een lang verhaal kort te houden: Volgens theologen en andere onderzoekers
hebben Mattheüs en Lukas het evangelie van Markus en een ander geschrift (Q)
gebruikt om hun evangelie samen te stellen. Als een deel van de bewijsvoering
wordt aangevoerd dat de verzen die Mattheüs en Lukas gezamenlijk hebben (zie
boven onder andere kolom Mattheüs-Lukas) en die nagenoeg gelijkluidend
zijn, afkomstig zijn uit een ons onbekend geschrift, waarin woorden van Jezus
stonden opgetekend. Dat geschrift is, in tegenstelling tot het evangelie van
Markus, echter nooit gevonden. Wel geschriften, die, naar men meent, daarop
lijken, zoals bijvoorbeeld het evangelie van Thomas.
Het hypothetisch geschrift Q is geen verhalend evangelie in de vorm zoals
wij dat kennen, het was meer een verzameling uitspraken en spreuken van Jezus
bedoeld als richtlijnen voor het dagelijkse leven. De volgelingen van Jezus
waren geen christenen maar Joden. De onderwijzingen van Jezus waren voor hen
hulpmiddelen om de moeilijke tijden, waarin zij leefden, te doorstaan. Zij
zagen zijn leringen niet als beschuldigingen tegen de Joden. Zij bouwden geen
eredienst rondom Hem op en zagen Hem niet als een god. Burton L. Mack beschrijft
de Q-volgelingen van Jezus als volgt: ‘We kunnen hen zien op de weg, op de
markten en in elkaars huis; we kunnen hen horen spreken over passend gedrag;
we kunnen de geest van de beweging voelen en hun stelling name ten aanzien
van de wereld’3. Of zoals Mark Powelson en
Roy Riegert schrijven: ‘Jezus spreekt over dorpen, buren, echtgenoten en kinderen.
Er zijn lessen over relaties tussen gezinnen, over lenen en over hoe belangrijk
het is elkaar te helpen. De passages die Hij uit het Oude Testament citeert,
maken deel uit van een volkstraditie, eenvoudige uitspraken die niet een wetenschappelijke
interpretatie vertolken. Hij gebruikt beelden van het platteland en de landbouw,
en daarmee tekent Hij Galilea uit, met haar lemen hutten, akkers en dorpen’4.
De stelling van de schrijvers laat aan duidelijkheid niets te wensen over:
de tekst van Q brengt ons dichter bij de woorden van de historische Jezus.
Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of deze stelling houdbaar zal blijken
te zijn.
De basis voor de Q-hypothese zijn de verzen, ruim 200, die wèl in Mattheüs
en Lukas te vinden zijn, maar niet in Markus. Mattheüs en Lukas hebben elkaar
niet gekend, noch waren zij op de hoogte van elkaars evangelie. Zij kenden
beiden het evangelie van Markus. Daarnaast beschikten zij over een bron van
waaruit zij die verzen haalden, die ze gezamenlijk hebben. Soms hebben zij
die verzen naar eigen inzicht bewerkt, waardoor er verschillen in de tekst
ontstonden. Naast de teksten die door Mattheüs en Lukas werden gebruikt, bevatte
het Q-evangelie nog andere teksten. Engelstalige theologen hebben twee projec-ten
in het leven geroepen om verder onderzoek te doen naar de mogelijke inhoud
van het Q-evangelie. Dit zijn het International Q Project en het
Q Project of the Society of Bible Litarture. We zullen daar de komende
jaren ongetwijfeld nog van horen.
Onder de archeologische vondsten bij Nag Hammadi in Egypte in 1947 bevond
zich een geschrift dat reeds bij enkele vroege kerkvaders bekend was en ook
in Nederland in de Middeleeuwen circuleerden. Dat geschrift is het evangelie
van Thomas. Dit lijkt, volgens de voorstanders van de Q-hyothese, sterk op
het verloren gegane Q-evangelie. Meer dan tweederde van de uitspraken van
Jezus in het evangelie van Thomas komen overeen met die in het Q-evangelie
die door Mattheüs en Lukas zijn overgenomen. Parallellen met Markus alléén
zijn er niet. Een paar voorbeelden:
Mattheüs | Thomas | Lukas | Thomas |
5:8 | 54 | 4:24 | 31 |
6:3 | 62 | 6:20 | 54 |
7:3 | 26 | 9:20 | 13 |
9:14 | 104 | 12:3 | 30,33 |
(Een totaal overzicht is te vinden in: Robert M. Grant en David Noel Freedman,
Het Thomas Evangelie, Aula-pocket, nr. 87, Het Spectrum, Utrecht, 1972).
Als aangenomen kan worden dat het Thomas-evangelie teruggaat op mondelinge
overlevering, dan geldt dat tevens voor Q. Al vrij snel zijn uitspraken van
Jezus op papier gezet, zodat zij voor het nageslacht bewaard zijn gebleven.
In Oxford worden sinds 1901 drie papyrusfragmenten bewaard, die volgens Carsten
Peter Thiede4,
dateren uit de eerste eeuw na Chr. en als een ‘ooggetuige verslag’ van het
leven van Christus’ kunnen dienen. Zijn inzicht werd fel bestreden door Graham
Stanton2, die het opnam voor de visie dat de papyrusfragmenten
100 jaar later gedateerd moeten worden.
Als Thiede gelijk heeft, mogen we er ook vanuit gaan dat het niet onmogelijk
is dat het Q-evangelie ook al vrij snel op papier is gezet, temeer omdat het
mogelijk gediend heeft als richtlijn voor de rondtrekkende Messias-bewegingen.
Als dat zo is, is het niet onmogelijk dat ook het Thomas-evangelie al vroeg
opgeschreven is. Omdat Q veel citaten van Thomas bevat, brengen zowel Q als
het evangelie van Thomas ons dichter bij de historische Jezus.
De zwakte van deze redenering is echter dat Q, noch delen daarvan, gevonden
zijn en dat het Thomas-evangelie later wordt gedateerd dan in de eerste eeuw
na Chr. Met andere woorden: een goede bewijsvoering ontbreekt. Het blijft
bij een hypothese en de vraag is of deze hypothese, hoe aantrekkelijk ook,
ooit bewezen kan worden.
Jan van de Westelaken
1
De hoofdletter Q, de eerste letter van het Duitse
woord ‘Quelle’, wat ‘bron’ betekent, is in de moderne theologie de aanduiding voor een geschrift dat gezien wordt als een bron voor de evangelieën van Mattheüs en Lukas,
naast het evangelie van Markus als bron voor beide.
2 Mogelijk is hier de apostel Johannes bedoeld.
3 Burton L. Mack, ‘De verloren woorden van Jezus’, Miranda,
Den Haag, 1194, blz.14.
4 ‘Het verloren evangelie Q, dichter bij de bron’, onder redaktie
van Marcus Borg, Meinema, Zoetermeer,
1997.
1 Carsten Peter Thiede,
2 Graham Stanton, Dichter bij Jezus’, Callenbach, Baarn 1997.