De geschiedenis van de schepping, feit of verhaal?
Een bespreking van Genesis 1 - 3 door M.Paasse
Laatst gewijzigd: 07.08.2002
Hoofdstuk 1: Het begin van de schepping Gods
Hoofdstuk 2: Genesis 1:1,2
Hoofdstuk 3: De catastrofetheorie van prof. dr. Immanuël Velikovsky
Hoofdstuk 4: Gebeurtenissen tussen Genesis 1:1 en 1:2
Hoofdstuk 5: Grondlegging of nederwerping der wereld?
Hoofdstuk 6: Genesis 1:3 tot en met 2:4a
Hoofdstuk 7: Genesis 2:5,6
Hoofdstuk 8: De moderne theologie over Genesis
Hoofdstuk 9: Wat houdt het Hebreeuwse denken in?
Hoofdstuk 10: Schriftelijke of mondelinge overlevering?
Hoofdstuk 11: Het
ontstaan van het boek Genesis
Wanneer wij streven naar denken op een Bijbelse manier dan dienen we rekening te houden met het gegeven dat de Bijbel een verzameling geschriften is, die op zichzelf niet denken kan. Dat is hier op aarde slechts voorbehouden aan de mens. 'Bijbels denken' is dan ook een onjuist gebruikte term. We bedoelen daarmee eigenlijk het Joods- Hebreeuwse denken zoals dat in de Bijbel toto uitdrukking komt, omdat de geschriften van de Bijbel door en voor Joden geschreven zijn. Daarbij moeten we er ook rekening mee houden dat de Bijbel een tijdsperiode omvat van meer dan 4000 jaar, waarin ook het denken aan verandering onderhevig was. Mogelijk is dit één van de redenen waarom in het Joodse denken, in tegenstelling tot het christendom, verschillende meningen naast elkaar kunnen bestaan.
Wanneer we nadenken over het ontstaan van goed en kwaad, zien we in de Joodse literatuur tenminste twee meningen naast, niet tegenover, elkaar staan. Zo zegt Maartje van Tijn (1) over de zetel van het kwaad: 'En ik heb u al verteld, dat het hart in de bijbelse beeldspraak niet de zetel is van onze gevoelens, maar de plaats, waar we van allerlei bedenken, berekenen en tegen elkaar afwegen, zij het ten goede, zij het ten kwade. En zo zit de aandrift ten kwade als een vieze dooie vlieg in ons hart en maakt alles wat daar gebeurt stinkend en gistend, richt het alles ten kwade'.
Zij vermeldt ook een andere oorzaak van het kwaad: 'En rabbi Sjim'on ben Lakiesj (circa 200 - 275) stelt de aandrift tot het kwade zonder meer gelijk aan Satan en aan de engel des doods, aan de krachten ten kwade buiten de mens, die dood en verderf brengen'. (2) Deze laatste gedachte zal verder uitgewerkt worden, omdat in het boek Job Satan als een levend wezen, een persoon, wordt voorgesteld, die blijkbaar een opdracht van God uitvoerde en verslag komt uitbrengen. Geen spoor van vijandigheid tussen de HERE en Satan en een onderworpenheid van Satan aan God, want hij kan niets doen zonder diens toestemming (Job 1:6-12). Blijkbaar heeft God Satan in Zijn hand (3) en is deze geen kwade macht of tegengod naast Hem. Dat stemt overeen met hetgeen Jesaja eeuwen later schreef: Ik ben de HERE en er is geen ander; buiten Mij is er geen God. Ik ben de HERE, en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerkt en het onheil schep (Jesaja 45:5-7).
Hoewel de gedachte dat God kwaad kan scheppen ons op onze grondvesten kan doen trillen, leert Genesis ons al dat God, naast het goede óók het kwade schiep. Hij formeerde ha-Adam en plaatste hem in de hof van Eden. Daarin stonden vele bomen, waaronder de boom van kennis van goed én kwaad (Genesis 2:8,9), die in Gods hand ook een bepaalde functie had. Het is niet voor niets dat de Schrift ons dat meldt. We hebben er mogelijk steeds overheen gelezen of bewust vermeden omdat de gedachte dat God het kwade schiep ondragelijk en onvoorstelbaar is.
We mogen geloven dat God goed en kwaad in Zijn hand heeft en er boven staat. Het was de bedoeling dat de mens, op Góds tijd, zou mogen en kunnen omgaan met goed en kwaad. De mens liep echter op God vooruit en wilde iets beheersen waartoe hij nog niet in staat was. Hij was niet de enige! Het geestelijke wezen dat via de slang sprak, bleek daartoe óók niet in staat te zijn, met alle noodlottige gevolgen voor de wereld en de mens.
(1) Maartje van Tijn: 'Midrasjiem over goed en kwaad I', Kok, Kampen, 1991, bladzijde 22. (terug naar de tekst)
(2) Idem, bladzijde 25. (terug naar de tekst)
(3) Met 'in Zijn hand' wil niet alleen gezegd zijn dat God bóven Satan staat, maar tevens dat Hij hem beschermt en hem niet laat vallen, zoals Hij geen enkel schepsel zal laten vallen. (terug naar de tekst)
In de loop der tijden hebben Joden en
christenen getracht meer inzicht te krijgen in de eerste hoofdstukken van het
bijbelboek Genesis. Enerzijds om vragen zoals 'waar haalde Kaïn zijn vrouw
vandaan?' of 'hoe is het kwaad ontstaan?', te kunnen beantwoorden en anderzijds
om een verklaring te vinden voor de grote verschillen in geologische jaartallen
en de tijdsrekening van de Bijbel.
Het is algemeen bekend, hoeveel spanningen het geloof in de schepping binnen
de christelijke leer heeft opgeroepen en nog oproept. Het is dan ook niet verwonderlijk,
dat bij een behandeling van dit onderwerp nog steeds allerlei vragen aan de
orde komen, die in onze dagen te maken hebben met het eigentijds willen verstaan
van de Bijbel en dus ook van de schepping.
Als het over de schepping gaat wordt vaak
uitsluitend aan de eerste hoofdstukken van Genesis gedacht. Ten onrechte, want
in de Bijbel wordt óók op andere plaatsen thematisch en historisch
over de schepping gesproken.
De moderne bijbelwetenschap tracht aan de uitleg van de relevante teksten een
bijdrage te leveren met kennis uit de natuurwetenschap en de geschiedenis. De
literaire kritiek met haar bronnensplitsing is de oudste en meest bekende tak
van de huidige bijbelwetenschap (1).
Eén van haar vroegste resultaten was het inzicht, dat Genesis 1 en Genesis
2 en 3 tot twee verschillende bronnen behoren. Verder weten theologisch geïnteresseerde
leken ook dat het eerste 'scheppingsverhaal' tot de zogenaamde Priestercodex
behoort, die vermoedelijk kort na de Babylonische ballingschap tot stand is
gekomen en dat het tweede scheppingsverhaal deel uitmaakt van de Jahwistische
bron, die uit de vroege tijd van de koningen van Israël stamt. Door het
inzicht, dat deze 'verhalen' tot verschillende bronnen behoren, wordt het feit
verklaard, dat ze in verschillende toonaarden geschreven zijn en dat ze elkaar
inhoudelijk op enkele punten schijnen te weerspreken. Blijkbaar zijn beide 'scheppingsverhalen'
niet met elkaar in overeenstemming te brengen als het om deze twee aparte geschiedenissen
gaat, waarvan de tweede pas in een veel later tijd is opgeschreven. In de eerste
geschiedenis wordt over God gesproken als Elohim, de Machtige, de Macht achter
de natuur en in de tweede over JHWH, de Ik ben, die Ik ben, door Mozes als Naam
van God ingevoerd, toen hij Genesis 2 en 3 herschreef en redigeerde in de huidige
compacte vorm.
Wij zullen niet trachten, dat wat Genesis leert over het tot stand komen van de wereld en mensheid in overeenstemming te brengen met wat de natuurwetenschap erover leert. In de Bijbel gaat het om een getuigenis met een vergaande strekking, om een zeker tijdloos verstaan van de schepping, dat los staat van het werkelijkheidsbesef en de kennis van onze eigen tijd. Het gaat niet zozeer om het hoé, als wel om het feit, dát God de hemelen en de aarde geschapen heeft. Een deel daarvan werd verwoest door de val van Satan, waarop God de schepping herstelde, met als hoogtepunt de schepping van de mensheid. Zo is de wereld voor de eerste maal gered uit de macht van de duisternis die in Genesis 1:2 wordt vermeld.
De Oudtestamenticus H.Gunkel (1862-1932) (2) was de eerste, die op het idee kwam de verwantschap van Genesis 1 als scheppings- c.q. als herstelgeschiedenis te zien met een Babylonisch scheppingsverhaal. Daaruit trok hij de conclusie, dat de bijbelschrijvers dat hadden overgenomen. Anderen zagen tegelijk ook overeenkomsten met Egyptische en andere scheppingsmythen uit de omgeving van Israël. Zo zou elke godsdienst zijn eigen scheppingsverhaal hebben met bepaalde motieven, ook Israël. Maar Genesis is niet van een bepaalde heidense mythe afhankelijk geweest. Het is andersom: de oorspronkelijke scheppingsgeschiedenis in de Bijbel is vervormd en vervalst door gedegenereerde godsdiensten in de oertijd, reeds in de tijd van de pré-adamieten.
Wij stappen af van de gedachte, dat de bijbelschrijvers vaak materiaal, dat ze van andere godsdiensten overnamen, omgebogen hebben tot hun eigen Joodse visie, waarop Israël het alzo omgevormde theologisch van het grootste gewicht achtte. Dat gold vooral voor het scheppingsverhaal. We zien, dat Israël reeds vóór de Babylonische ballingschap, onder andere in de Psalmen, aan haar eigen getuigenis en visie op Gods schepping trouw bleef, zoals die is opgetekend door Mozes in Genesis. Op deze wijze bleef een en ander een correctie op de heidens antieke voorstellingen van de schepping. Psalm 96:5 concludeert bovendien: Alle goden van de volken zijn afgoden. Psalm 2 adviseert de koningen van de landen rondom Israël verstandig te zijn en de richters der aarde zich te laten gezeggen: Dient de HERE met vreze en verheugt u met beving. Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg niet ten gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen. 'Kust de zoon', zou ook kunnen betekenen: 'Kust Israël, kust koning David, als de voorloper van de Messiaanse Koning'.
Wij spreken liever van een scheppingsgeschiedenis als een waar feit, waarop het heil van God voor Zijn schepping is gebaseerd. Om een en ander uit Genesis te verstaan, moet er inzicht zijn in Gods 'plan der aionen'. Indien Gods plan der eeuwen goed in het vizier wordt gehouden, zullen wij Genesis 1 en Genesis 2-3 beter verstaan in al zijn hoogte, diepte en breedte.
Noten
(1) Jean Astruc (1684-1766), lijfarts van
Lodewijk XV, was de eerste die meerdere bronnen zag in de tekst van de Tora.
Hij onderscheidde twee hoofdbronnen: de A- bron, met als kenmerk het gebruik
van de godsnaam Elohim en de B-bron, met als kenmerk het gebruik van de godsnaam
JHWH. Daarnaast zag hij een bijbron C, waarin alle teksten werden geplaatst
die niet in de A- en B-bronnen pasten. De theoloog W.M.L. de Wette (1780-1849)
vond de bron 'Deuteronomicus' en uiteindelijk kwam de theologie uit bij de 'vierbronnen
theorie'. Dit is een literaire werkhypothese die er van uitgaat dat de Tenach
uit vier bronnen of documenten is samengesteld. (terug
naar de tekst)
(2)
H. Gunkel, 'Schöpfung und Chaos in Urzeit und Endzeit: eine religionsgeschichtliche
Untersuchung über Genesis 1 und Ap.Joh. 12 (1894) (terug
naar de tekst)
Hoofdstuk 1: Het begin van de schepping Gods
Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op aarde zijn . . . (Kolossenzen 1:15,16).
Het begin van Gods schepping lag vóór
Genesis 1:1 en was de geboorte van Christus in de hemel bij God. In de brief
van Paulus aan de Kolossenzen lezen we in hoofdstuk 1 over God en Zijn Zoon,
waarvan in vers 16 en 17 wordt gezegd: Hij is het beeld
van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn
alle dingen geschapen, die in de hemelen en op de aarde zijn, de zichtbare en
de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij
machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór
alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem. Hoewel Zijn persoonlijke
Naam hier niet genoemd wordt, kennen wij Hem allemaal onder zijn aardse naam
Jezus. De naam die Hij kreeg toen Hij op wonderbaarlijke wijze als mens geboren
werd (Mattheüs 1:21; Lukas 1:31). Deze Jezus was de Gezalfde, de Christus,
de Messias, de Zoon van de levende God (Mattheüs 16:16,17).Het gaat om
de erkenning dat de Zoon van God in de Goddelijke sfeer is geboren en als zodanig
is Hij de Eniggeboren Zoon van God (Johannes 1:18; 3:16,18; 1Johannes 4:9) (1).
Niemand anders is op die wijze voortgebracht. Dit unieke en onbeschrijfelijk
hemelse Wezen was géén geschapen engel, want de Schrift zegt:
Immers, tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd:
Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt? (Hebreeën 1:5; Psalm
2:7).
Het is opmerkelijk dat in een pseudepigrafisch geschrift, het boek Henoch,
gezegd wordt dat de Zoon des mensen er al was 'nog voor de zon en de sterrenbeelden
werden geschapen, voor de sterren aan het uitspansel werden gemaakt'. Hij is
door God geschapen vóór de grondlegging van de wereld en door
Hem van aanvang af verborgen gehouden en uitsluitend aan de uitverkorenen geopenbaard'
(2).
Het geloof dat Christus een door God geschapen wezen is, is ouder dan de later
in het dogma van de Drieeënheid geformuleerde geloofsbelijdenis dat de
Zoon niet geschapen is. Het boek Henoch is ook ouder dan het evangelie
van Johannes, dat Jezus de Eniggeboren Zoon van God noemt. Henoch is
van Joodse oorsprong. Fragmenten ervan in de Aramese taal zijn in 1947 tot 1962
gevonden in de grotten van Qumran bij de Dode Zee.
Het is van bijkomstige betekenis of Christus
voortgebracht is door een proces van geboorte of door schepping. Het gaat erom
dat Hij een begin heeft gehad en er niet altijd geweest is, zoals God Zelf.
Het geloof dat Christus een in de goddelijke sfeer voortgebracht, geboren of
geschapen, wezen is, heeft door de eeuwen heen stand gehouden ondanks de gruwelijke
vervolgingen van degenen die dat hardop durfden te belijden. Wanneer we er de
kerkgeschiedenis op naslaan dan zien we dat de vervolgingen reeds begonnen in
de strijd tussen Arius, een fervent tegenstander van de Drieeënheidsleer
en Athanasius, de grondlegger van het dogma van de Drieeënheid. Hoewel
Arius uiteindelijk het onderspit moest delven, bleven zijn ideeën bewaard
en zo af en toe duiken zij weer op in de kerkgeschiedenis. Ook heden ten dage
zijn er vele christenen, bijvoorbeeld de unitariërs, die het dogma van
de Drieeënheid verwerpen. In Nederland worden zij door de theologie en
de christelijke wereld volkomen genegeerd en doodgezwegen. In Engeland en Amerika
vormen zij geaccepteerde kerken.
In de christologie (3)
worden een drietal abstracte begrippen op de Zoon van God toegepast. Allereerst
is dat de Wijsheid uit Spreuken 8:1, 22-36. Zij zegt over Zichzelf: De
HERE heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn wegen, vóór
zijn werken van ouds af. Van eeuwigheid (4)
aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond (vers
22,23).Opmerkelijk is dat de Wijsheid in de Hebreeuwse literatuur een vrouwelijk
begrip is. De apostel Paulus verwijst niet naar Spreuken 8, maar zegt toch dat
Christus 'de wijsheid Gods' is (1Korinthe 1:24).
Het meest bekende abstracte begrip dat op de Zoon van God wordt toegepast vinden
we in Johannes 1:1: In den beginne was het Woord en
het Woord was bij God en God was het Woord. De Zoon van God wordt
niet het Woord genoemd, maar God Zélf! De vertaling: 'Het Woord was God',
is foutief en mogelijk ingegeven door een, al of niet bewust, dogmatisch vooroordeel
ten aanzien van de leer van de Drieeënheid.
Johannes zegt van het Woord dat het vlees geworden is en betrekt het op Jezus
(vers 14-18). De conclusie dat Jezus dus de God en het Woord uit vers 1 moet
zijn omdat Die het Woord is, is niet juist. Daarvoor levert de Schrift zelf
een intern bewijs in Johannes 20:17, waar Jezus tot Maria van Magdala zegt:
'Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God'. Jezus geeft
zo te kennen dat Hij niet zelf God is.
Het derde abstracte begrip dat op Jezus wordt toegepast is het woord 'licht'.
Jezus noemt zich 'het licht der wereld' (Johannes 8:12; 12:46). Ook van JHWH
wordt gezegd dat Hij 'licht' is (Psalm 27:1; Jesaja 60:20; Micha 7:8). We kunnen
zeggen dat JHWH het allesomvattende 'licht' is en dat Jezus dat specifiek is
voor de wereld.
Het voorstellen van abstracte begrippen
als een persoon, is een literaire stijl, die 'personificatie' wordt genoemd
en herhaalde malen in de Bijbel voorkomt. Personificatie is niet bedoeld om
precieze uitspraken te doen over het Wezen van God en de relatie tussen de Vader
en de Zoon. Dat in vroege tijden christenen dat wel gedaan hebben om hun godsbeeld
Bijbels te ondersteunen, is een onjuist gebruik van de Bijbel geweest. Een valkuil
die wij nu dienen te vermijden. Het spraakgebruik in het NT geeft alle aanleiding,
Jezus niet als God te zien! De HERE (JHWH) is de waarachtige God, Hij is de
levende God (Jeremia 10:7).
Ook de krampachtige pogingen om via de 'Ik ben' uitspraken van Jezus (5)
te bewijzen dat Hij God is, door een verbinding te leggen met de 'Ik ben' uitspraak
van God in Exodus 6:3 lijden schipbreuk evenals de gedachte dat de HERE uit
het Oude Testament dezelfde is als de Here in het Nieuwe Testament. De grondige
studie van ds. J. Hanegraaf hierover kan tot geen andere conclusie leiden (6).
Helaas aanvaardt hij deze consequentie van zijn studie zelf niet en blijft hij
vasthouden aan het dogma van de Drieeënheid zoals dat geformuleerd werd
door Athanasius (7).
Wij moeten ons goed realiseren dat wij God niet kunnen doorgronden of beschrijven. Ook de relatie tussen de Vader en de Zoon en de betekenis van de Geest daarin blijft voor ons verborgen. Gods gedachten zijn hoger dan menselijke gedachten en er zijn nu eenmaal dingen die God aan Zichzelf heeft voorbehouden (Jesaja 55:8,9; Handelingen 1:7). Jezus heeft ons zoveel over en van God geopenbaard als nodig is om Hem als onze hemelse Vader te kunnen aanvaarden, maar dat wil niet zeggen dat wij in staat zijn God geheel te kennen en te doorgronden.
Noten
(1) Alleen de evangelist Johannes noemt
Jezus de Eniggeboren Zoon van God. (terug naar
de tekst)
(2) Henoch, 48.3, 48.6, 62.7. Nederlandse
uitgave: Ankh-Hermes, Deventer 1983. (terug
naar de tekst)
(3) Christologie is de leer, die nagaat
welke dingen uit het Oude Testament en Nieuwe Testament op Christus toegepast
kunnen worden. (terug naar de tekst)
(4) Hebreeuws: 'me-olam'. Dat geeft een
begin van een tijdsperiode aan, maar de duur ervan is onbekend. (terug
naar de tekst)
(5) Johannes 10:7, 11; 14:6. (terug
naar de tekst)
(6) Ds. J. Hanegraaf, 'Met de Torah is het
begonnen' , deel 1 in de serie 'Oecumenische inleiding in het Oude Testament',
Uitgave G.F.Callenbach BV, Nijkerk 1988, bladzijde 129-162. (terug
naar de tekst)
(7) Idem, bladzijde 129. (terug
naar de tekst)
Het staat er zo eenvoudig: 'In den beginne
schiep God de hemel en de aarde'. Niet verder kijkend kunnen we zeggen: 'Dat
is duidelijk: God is de Schepper'. De vraag die meteen naar boven komt is: 'Wie
is God?' God is geen persoonlijke naam, maar een algemene aanspreektitel. De
God in Genesis 1:1 heeft een Naam, die voor het eerst vermeld wordt in Genesis
2:4: Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde,
toen zij geschapen werden. Ten tijde dat de HERE God aarde en hemel maakte.
In het Hebreeuws staat voor 'HERE' de vier letters hwhy,
van rechts naar links 'JHWH', het zogenaamde 'tetragrammaton', de vier letters
van de Godsnaam. In Exodus 3:14 maakt God de betekenis van Zijn Naam bekend:
'Ik ben, die Ik ben', in de zin van: 'Ich bin Da' (M. Buber, 'Moses Werke II',
bladzijde 60 v.v.). Hij is de Zijnde, de altijd Aanwezige.
Hoe het tetragrammaton werd uitgesproken is onbekend. De twee meest bekende
vermeende uitspraken zijn 'Jehovah' en 'Jahweh' (1).
Toen in Genesis 1:1 in een begin de hemelen
en de aarde geschapen werden, heerste er geen enkele wanklank. 'De morgensterren'
juichten en al de zonen Gods jubelden reeds vóór de schepping
van de mensen (Job 38:4-6). Er was nog geen sprake van chaos, toen als eerste
mededeling kwam dat God de hemelen en de aarde schiep. Dr. M. Reisel (2)
wijkt in zijn boek 'Genesis' bewust af van de min of meer geijkte vertaling:
'in den beginne'. Er staat slechts: 'in een begin' en dr. Reisel vertaalt: 'in
een begintoestand', als het resultaat van een daad in de oertijd. Hier geen
spoor van chaos of iets dergelijks als het vormeloze, dat pas later een geordende
vorm zou krijgen. Dit blijkt uit 'had geschapen' zoals 'barah' door hem is vertaald.
Letterlijk staat er 'et hasjamajim', de hemelruimte. 'Ha arets' is hier de gehele
aarde, maar kan in een ander verband ook de betekenis hebben van een (land)streek.
Elohim heeft de meervoudsvorm en kan betekenen: 'De Machtige, de macht achter
de natuur'. Merkwaardig genoeg staat het bijbehorende werkwoord 'barah' in het
enkelvoud. Elohim blijkt JHWH, de HERE, te zijn, waarvan Deuteronomium 6:4 zegt:
De HERE is onze God, de HERE is één
(echad). Niet zozeer bedoeld als een getalseenheid, maar als het
één zijn van God met de wereld in Zijn grote liefde en verzoening.
Genesis 1:1 kan worden vertaald met:
'In een begintoestand had God geschapen de hemelruimte en de aarde',
maar ook met: 'In een begin schiep God de hemelen en de aarde', waarbij
de hemelen en de aarde tezamen de kosmos vormen. Zij zijn zeker niet uit een
chaos ontstaan noch door het vormloze vorm te geven, zoals dat in de moderne
theologie wordt geleerd, tot op vandaag toe. Jesaja 45:18 zegt dat God geen
chaos (Hebreeuws: 'tohoe') geschapen heeft. Hij schiep de hemelen en de aarde
uit het niets. Tevoren was er niets, wat op deze kosmos leek. Wij kunnen ons
daar geen enkele voorstelling van maken. In Psalm 102:27 lezen we: Gij
hebt voormaals de aarde gegrondvest en de hemel is het werk uwer handen.
'Voormaals' betekent 'eertijds' of 'voorheen'.
God heeft in Zijn schepping Zijn Goddelijk Wezen gelegd om als het ware een
reine schepping tegenover Zich te zien. Een object, dat uit Zijn eigen volmaakte
Wezen voortkomt. We kunnen deze geloofsgedachte vergelijken met een beeldhouwer,
die zijn eigen gemaakte kunstwerk tegenover of voor zich ziet, waarin hij iets
van zichzelf heeft gelegd.
Om inzicht te krijgen in de gebeurtenissen in Genesis is het van groot belang
het onderscheid tussen de woorden 'scheppen', 'formeren' en 'maken' duidelijk
voor ogen te hebben. Scheppen (Hebreeuws: 'barah') betekent iets voortbrengen,
wat er van te voren niet was. Genesis leert de 'creatio ex nihilo', de
schepping uit het niets. Formeren (Hebreeuws: 'jazar') heeft de betekenis van
het doen voortbrengen uit iets wat er tevoren wél was, zoals bijvoorbeeld
de geboorte van de mens in de moederschoot. Maken (Hebreeuws: 'asah') is het
tot eindontwikkeling of volwassenheid brengen van iets (3).
De schepping van de hemelen en de aarde in Genesis 1:1 blijft Gods geheim. Het
heeft geen zin daarover verder te speculeren of er ingewikkelde theorieën
over op na te houden. Ondanks onze nieuwsgierigheid is het 'hoe' onbelangrijk.
Het gaat om het feit dát God de hemelen en de aarde geschapen
heeft.
De Statenvertaling heeft de hierboven aangehaalde tekst uit Jesaja 45:18 vertaald met: Hij heeft ze niet geschapen dat ze ledig zou zijn. Dit zou een chaos of vormeloosheid in oervorm nog toelaten! Het Hebreeuws luidt echter: 'Hij heeft ze niet als een ledigheid geschapen'. Het zijn de heidense godsdiensten in de dagen van de profeet Jesaja, die de schepping uit een chaos leren (Egypte, Babylonië, Perzië).
Genesis 1:2 betreft een veel latere mededeling
dan Genesis 1:1. Tussen deze verzen kan een grote tussenruimte liggen van mogelijk
vele miljoenen, zelfs miljarden jaren (4),
voor zover de mens dat kan meten. In Genesis 1:2 lezen wij: 'De aarde nu was
woest en ledig'. Zou God begonnen zijn de aarde uit de woestheid en de ledigheid
te scheppen, dan zou zulk een begin een ontstellende en verbazingwekkende mededeling
zijn!
Voor wat betreft de uitleg en de visie op Genesis 1:2 staat de christenheid
op dit punt ver af van het Bijbelse denken. Door Genesis 1:1 en 2 als één
geheel te lezen ontstaat er reeds het doemdenken over het begin van de wereld,
zoals dat ook bestaat over het einde van de wereld. Het zou betekenen dat God
begon met een groot onheil of kwaad, terwijl tevens geleerd wordt, dat op het
eind een groot deel van Gods schepping verloren gaat!
In de kerkelijke dogmatiek is veel gebruik gemaakt van de inzichten van de kerkvader Tertullianus (ongeveer 220 na Christus) die een voortzetting zijn van de oude theologie van de eerste apologeten (geloofsverdedigers). De inzichten van Tertullianus omtrent Genesis 1 zijn sterk beïnvloed door de antieke godsdiensten van vóór de christelijke jaartelling!
Om Genesis 1:2 nader te verklaren, raadplegen
wij vooraf dr. Reisel. Het gaat allereerst om de grondtekst. Wat staat er precies
en wat is er de uitleg van? In het Hebreeuws staat er: 'Wehaarets hajetah tohoe
wavohoe'.
Dr. Reisel vertaalt 'hajetah' uit het werkwoord HJH in de betekenis van 'zijn'
wat volgens hem ook geschieden of blijken kan betekenen. Zijn
vertaling luidt: 'Die aarde is geweest ontzettend (en) chaotisch'; 'Wehaarets
hajetah tohoe wavohoe'. Deze Hebreeuwse woorden klinken zéér huiveringwekkend
in de oren van Joodse gelovigen! Is God dan begonnen met huiveringwekkende daden
te stellen bij de schepping van de aarde? Natuurlijk niet! Dit alles doet wél
Donar, onze Germaanse god van de donder, die in onze sombere Germaanse geest
voortleeft (5).
Als er in de NBG-vertaling in Genesis 1:2 staat: 'De aarde nu was woest en ledig en duisternis lag op de vloed', dan moeten wij, naar de mens gesproken, wel bedenken, dat God deze chaos en duisternis met de oervloed niet heeft gewild! De aarde was zo geworden! Op zijn minst genomen moet hier 'werd woest en ledig' gelezen worden, ondanks dat voor 'werd' hier een andere Hebreeuwse woord staat. Niet 'hajetah', maar 'wattehi'. Eén en ander is te vergelijken met Jeremia 4:23-27: Ik zag de aarde, en zie, zij was woest en ledig. Ik zag, en zie, de aarde was woestijn. Want zo zegt de HERE: Een woestenij zal het ganse land worden. Het ganse land was een woestijn geworden door Gods toorn als oordeel over Israël om haar zonde. Zoals het land door een gebeurtenis een woestijn was geworden, zo was ook de aarde uit Genesis 1:2,3 door een gebeurtenis woest geworden.
Het lijkt voor de hand te liggen, dat
door niet-vakmensen, voor wat betreft het Hebreeuws, één en ander
op gezag van vooral Jóódse vakmensen moet geloofd worden. Van
belang is daarnaast echter óók het inzicht, de visie,
op grond waarvan een tekst als Genesis 1:2 moet worden begrepen.
Tekstkritiek is gemakkelijk uit te leggen, maar inzicht niet. Het juiste inzicht
wordt mede bepaald door de werking van de Geest des HEREN, die als het goed
is, in ons denken en aanvoelen leiding moet geven zo mogelijk in een Joodse
denktrant, wil Gods Woord nog meer gaan spreken. Desondanks kunnen er verschillende
inzichten zijn, die elkaar soms aanvullen, maar helaas elkaar soms ook kunnen
tegenspreken. Satan zal daarom altijd zijn aanval richten op de meest belangrijke
plaatsen in de Schrift om Gods bedoelingen met zijn grote werken te verduisteren.
Dat dwingt ons tot een geloofsstrijd om juist deze cruciale Bijbelse gegevens
zoveel mogelijk in het juiste licht te stellen.
Taalkundig dient Genesis 1:2 vertaald te worden met: 'De aarde was woest en ledig'. Zo vertaald gaat het weliswaar op het eerste gezicht om een bestaande situatie, maar in werkelijkheid is de aarde woest en ledig geworden (6). In het eerste geval zou het gaan om de nog ongeordende, vormeloze materie, waaruit door God scheppend en ordenend 'hemel en aarde' worden geschapen. Genesis 1:1,2 zou dan in één adem gelezen moeten worden, want het gaat rechtstreeks om het bewoonbaar maken van de aarde voor de mens, met soms op de achtergrond de evolutietheorie. In het tweede geval wordt verondersteld, dat de préhistorische vóórwereld van Genesis 1:1 door God in alle volmaaktheid en heerlijkheid is geschapen en op een bepaald moment verwoest of 'nedergeworpen' is, als gevolg van de val van een geestelijk wezen.
In Genesis 1:2 doemen grote exegetische problemen op. De wijze waarop men deze tekst uitlegt is van groot belang voor de verdere verklaring van Genesis 1. In de kerkgeschiedenis is de grote vraag bij Genesis 1:2 altijd geweest of de toestand die hier beschreven wordt, de oorspronkelijke toestand van de aarde was in woestheid en leegte of dat de aarde oorspronkelijk in een staat vol van heerlijkheid geschapen werd en pas later in een toestand van woestheid en leegte is geraakt. Deze laatste opvatting werd al door verschillende vroege Kerkvaders gehuldigd zoals Justinus Martyr, Basilius, Origenes en Augustinus. Calvijn verwierp haar echter en de meeste reformatorische theologen zijn hem hierin gevolgd. G.J. Pauptit zal later zeggen: 'Het Calvinisme heeft van de nederwerping, het woest en ledig worden van de aarde niets begrepen (7)'.
Natuurlijk kan de verwoesting van de toenmalige wereld, tot op zekere hoogte, op een natuurwetenschappelijke wijze verklaard worden, maar dit doet niets aan de zaak af. Hier stond een duistere macht, een gevallen engel, achter! Dr. Thomas Chalmers, een Engelse theoloog, verkondigde al in 1814 dat de ruimte van vele préhistorische wereldcatastrofen gezocht moest worden tussen vers 1 en 2 van Genesis 1. De zondvloed uit Genesis 6 is niet de eerste wereldcatastrofe geweest en had lang niet zulke grote geologische gevolgen als tijdens vroegere catastrofen, die meer van kosmische aard waren en waarin de gehele kosmos een veel grotere rol speelde (8).
Alle theorieën over de wereldcatastrofen
zouden onder de kritiek moeten staan van de Bijbel, die diepere en geestelijke
oorzaken aangeeft. Helaas werkt dat niet zo, maar de wetenschap geeft ons toch
een aangrijpingspunt hoe Genesis 1 gelezen kan worden. We zien met telescopen
de diepe sporen van verwoesting en leegte op andere planeten. Het heelal, voor
zover door ons is waar te nemen, is een verschrikkelijk oord geworden. Is God
met de aarde net zo begonnen als met die woestheid en leegte in het heelal?
Gelovend in een liefdevolle Schepper gaan we uit van een heerlijke préhistorische
wereld en de hemelen rondom de aarde als scheppingen Gods. Het is de toen-wereld
van 2Petrus 3:5-6 in de allereerste aioon of wereldtijdperk met haar eigen karakter
en ontwikkeling. Die aarde werd echter woest en ledig zodat ze haar glans verloor
en omhuld was door de duisternis. Volgens 2Petrus 3:5-6 is de aarde verzwolgen
door het water als door een oervloed, niet te verwarren met de zondvloed. In
Noach's tijd is er sprake van de zondvloed (2Petrus 2:6). Petrus zegt voorts,
dat de hemelen tevoren er zeer lang geweest zijn met de aarde, toen de wereld
door de oervloed is vergaan.
Noten
(1) Algemeen neemt de theologie thans aan
dat de oorspronkelijke vorm ongeveer luidde: Jahwe. Men heeft zijn licht opgestoken
bij de Samaritanen, die nog als religieuze groep bestaan. Zij hebben zeer oude
handschriften, waaruit blijkt dat het foutief is te spreken van Jehova. Dit
is een verkeerde combinatie van het geschreven woord JHWH en het gesproken woord
Adonaj. (terug naar de tekst)
(2) Dr. M. Reisel: 'Genesis, transcriptie,
verklaring, vertaling'. Uitgave Kruseman, Den Haag, 1972, bladzijde 15. (terug
naar de tekst)
(3) Zie : S.van Mierlo, 'Scheppen - Formeren
- Maken', in 'Uit de Schriften', jaargang 35, juli 1963, bladzijde 105. (terug
naar de tekst)
(4) Deze gedachte wordt in de theologie
de 'restitutie-theorie' of de 'gap-theorie' genoemd. (terug
naar de tekst)
(5) Het pessimisme van de Germaanse godsdienst
leidt tot een zeer merkwaardig ethos. De Germaan ervaart de werkelijkheid als
strijd van chaos en cultuurmachten, van goden en reuzen. Bij hem is chaos oorspronkelijk.
De reuzen zijn aan de chaos verwant. Zij zijn de goden, die uit de chaos stammen
en die willen beheersen. In de goden is ook iets onbekends, nl. de afkomst van
het beginsel, dat zich tegen de ordeloosheid van de chaos verzet. Zie: Dr. F.
de Graaff, 'Als de goden sterven', 2e druk (1970), uitgave Lemniscaat, Rotterdam,
1969, bladzijde 66. (terug naar de tekst)
(6) G.J. Pauptit,'De tijden der eeuwen',
bladzijde 97-99. S.van Mierlo, 'De openbaring Gods', bladzijde 136, noot 1.
(terug naar de tekst)
(7) Idem, bladzijde 93. (terug
naar de tekst)
(8) Zie onder andere Immanuël Velikovsky,
'Werelden in botsing', uitgeverij Ankh-Hermes BV, Deventer, 1971.
(terug
naar de tekst)
Hoofdstuk 3: De catastrofetheorie van prof. dr. Immanuël Velikovsky
De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed . . . (Genesis 1:2).
Uit Genesis 1:2 kan blijken dat de gehele aarde is getroffen door een enorme ramp. In de wetenschap is er meer en meer bekend geworden over de wereldwijde rampen op onze planeet zowel in de voormenselijke als in de historische tijden door oorzaken van buiten af. De wetenschap van het verleden brengt een groot aantal van deze zaken aan het licht, die vele Bijbelplaatsen voor wat de grote catastrofen betreft, verduidelijken. Dat er regelmatig catastrofen plaatsvonden, reeds vóór het ontstaan van de mens, is een bekend feit. Een catastrofe in het heelal uit zich onder andere door een astroïden-gordel. Zo ligt het voor de hand, dat de om hun as wentelende astroïden of brokstukken tussen Mars en Jupiter afkomstig kunnen zijn van een geëxplodeerde planeet als gevolg van buitenaardse storingen, niet alleen in de energie en de zwaartekracht, maar ook in de elektromagnetische velden en krachten.
Talloze feiten heeft de Russische Jood, prof. dr. Immanuel Velikovsky bijeen gebracht uit allerlei takken van wetenschap. Na bestudering van de ontdekkingen van Velikovsky heeft Einstein (1) vlak voor zijn dood met diens visie en theorieën ingestemd. Velikovsky's eerste boek 'Worlds in Collision', dat in 1949 verscheen (2), is een overtuigend boek, dat fascineert van begin tot einde en is daarom een internationaal succes geworden. Het toont aan, dat de bijna botsing met komeet, later planeet, Venus in ongeveer 1450 voor Christus en de bijna botsing met Mars rond 700 voor Christus wereldcatastrofen veroorzaakten. De invloed van dergelijke storingen in het heelal liet ook de aarde vóór en na de schepping van de mens niet altijd onberoerd.
Genesis 1:2 vertelt ons dat de aarde
één grote chaotische woestenij was en in diepe duisternis was
gehuld. De oorzaak lag in een conflict, dat zich in het universum afspeelde
tussen God en een hemels wezen, dat bekend zou komen te staan als Satan.
Door de wetenschap van de catastrofetheorie krijgt Genesis 1:2 meer betekenis,
meer helderheid. Omdat de rampen plaatsvonden in historische tijden, toen de
schrijfkunst in de zeer oude beschavingscentra reeds bestond, zijn ze op aarde
vastgelegd in allerlei documenten. In het boek 'Werelden in botsing'
zijn de getuigenissen van de oude literatuur of de volksoverlevering opgenomen
uit de gehele wereld. Dit boek vertelt over rampen van wereldformaat zoals orkanen,
vanuit de hemel vallend stof en stenen, vuur en as, van brandende en weggevaagde
wouden, van bergen die smolten als was, van kokende zeeën, van aardbevingen
en verwoeste steden, van grote verwoestingen in het dierenrijk, van mensen die
plotseling omkwamen, van oceanen, die zich verhieven en zich op het land storten,
van vloedgolven, die zich naar de polen en zich weer terug bewogen, van land
dat plotseling zee werd door overstromingen en van uitgestrekte zeeën,
die in woestijnen veranderden, van eilanden die geboren werden en spontaan oprezen,
van grondverschuivingen en zware stofwolken, die het aangezicht van de aarde
tientallen jaren bedekten, van magnetische storingen, plotselinge veranderingen
van klimaat, van verplaatste hoofdwindstreken en veranderde breedtegraden.
Eén van die catastrofes valt samen met de tijd van de Uittocht uit Egypte,
die in de Bijbel uitvoerig wordt omschreven inclusief de tien plagen, waarbij
de Israëlieten Egypte verlieten, de doortocht door de Rode zee, de duisternis,
de gebeurtenissen in de woestijn, het vuur en de rookkolom met zware geluiden,
die van de berg Sinaï kwamen; typerend voor vulkaanuitbarstingen. Dat ook
hier sprake was van een grote ramp, bewijst het feit, dat het volk op afstand
moest gaan staan (Exodus 20:21). De wolkkolom, die zich voortbewoog in de lucht
ter bescherming van de kinderen Israëls is niet langer een mythologisch
gegeven, maar een realiteit, een feit, waardoor de geschiedenis van de Uittocht
met andere ogen moet worden bezien. Deze catastrofe heeft ook geraasd op de
plaats van de nog bestaande piramiden in Egypte. Daar werd de aarde verschroeid
tot één grote woestenij, de Sahara. De piramiden waren zo stevig
gefundeerd, dat ze deze catastrofe hebben overleefd.
Wanneer de Israëlieten na een veertigjarige zwerftocht door de woestijn
eindelijk het Beloofd Land binnentrekken worden ze opnieuw geconfronteerd met
de gevolgen van een grote ramp in het universum. Jozua beschrijft de gebeurtenis
als volgt: 'Terwijl zij (de vijf koningen van de Amorieten) nu voor Israël
vluchtten en zij juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp de HERE uit
de hemel grote stenen op hen, . . . .De zon nu bleef staan midden aan de hemel
en haastte zich niet onder te gaan omstreeks een volle dag. Een dag als deze
is er noch vroeger, noch later ooit geweest (Jozua 10:11-14). Velikovsky brengt
deze gebeurtenis in verband met de 'bijna botsing' van de aarde met een komeet,
waardoor de bewegingen van onze planeet werden verstoord en een regen van stenen
de aarde teisterde (3).
Een andere serie rampen waarvan de invloed zich uitstrekte tot het land Israël
vond plaats rond 700 voor Christus. Velikovsky maakte gebruik van Chinese, Latijnse
en Hebreeuwse bronnen om een ramp aan te tonen die plaats vond op 23 maart 687
voor Christus. Het was de nacht toen het leger van Sanherib door een buitenaardse
gebeurtenis werd vernietigd (2Koningen 19:35). Het was de nacht die volgde op
wat eveneens beschreven staat in het boek Koningen, hoe de schaduw van de zon
terugkeerde (2Koningen 20:9-11; Jesaja 38:1-8).
Het spreekt vanzelf dat zowel het stilstaan van de zon, als het terugtreden
van de schaduw van de zon, als ontzettende gebeurtenissen in oost en west van
de wereld zijn waargenomen. Dit maakte indruk op de mensheid. Vandaar dat deze
gebeurtenissen zijn beschreven in de oude annalen, zowel in oostelijke als in
westelijke landen, natuurlijk vanuit een andere gezichtshoek.
Uit deze grote gewelddadige natuurgebeurtenissen trok Velikovsky de conclusie,
dat dergelijke rampen zich herhaaldelijk voordeden in verschillende vroegere
perioden. Zo was ook de zondvloed (ongeveer 2500 voor Christus) een ramp van
wereldwijde omvang, niet zomaar een plaatselijke overstroming. De vloed had
een kosmische oorzaak, niet alleen een aardse (Genesis 6:1-6).
De chaos en de duisternis in Genesis 1:2, de droogte in Genesis 2:5,6, de zondvloed,
de uittocht uit Egypte, de intocht in het Beloofde Land en de verlossing uit
de hand van Assyrië zijn gepaard gegaan met grote atmosferische rampen
of de gevolgen ervan.
De rampen in de natuur, die in de Bijbel zijn vermeld of waarvan de invloed is waargenomen moeten als reële feiten worden beschouwd. Natuurlijk is de Bijbel in de eerste plaats als geloofsboek bedoeld, maar blijkt in historisch opzicht volkomen juist te zijn waar gebeurtenissen worden beschreven, die mogelijk te maken hadden met rampen die buiten het gezichtsveld van de Bijbel plaatsvonden. De God van Israël heeft die rampen niet tegen gehouden, maar sommige ervan gebruikt om Zijn volk uit benarde posities te redden, waardoor Zijn plan met Israël en de wereld doorgang kon vinden.
Het boek 'Werelden in botsing' werd in de jaren vijftig geconfronteerd met vele protesten uit de wetenschappelijke wereld. Als Velikovsky's theorieën waar zouden blijken te zijn, moesten alle theorieën worden herzien en een enorme verandering in het wetenschappelijk denken te weeg brengen. De ontwikkelingen in het ruimteonderzoek bevestigen aan de lopende band de voorspellingen die Velikovsky in 1950 al deed.
Als reactie op de kritiek en de slechte
wijze waarop 'Werelden in botsing' door zekere wetenschappelijke kringen
werd ontvangen, bracht Velikovsky er toe ter ondersteuning van de oudheidkundige
en hedendaagse menselijke overlevering, zijn theorieën vanuit andere wetenschappelijke
takken te benaderen met bewijzen uit de geologische en paleontologische wetenschap
in de vorm van stenen en botten. Hij doet dit in zijn boek 'Aarde
in beroering', dat enkele jaren later werd gepubliceerd (4).
Dit boek steunt ditmaal niet op legenden of tradities, maar alleen op de leer
van de aardlagen en op de kennis van de fossielen, de botten van gestorven dieren.
Het boek handelt eveneens over de grote catastrofen waarvan de aarde zowel in
vóórmenselijk als in historische tijden onderworpen is geweest.
De aarde en het water, voor ons leven zo onontbeerlijk, werden plotseling onze
vijanden en verzwolgen het dierenrijk met inbegrip van het menselijk ras. Daartegen
was geen wijkplaats of toevluchtsoord, omdat door de natuurrampen op onverwachte
wijze het land en de zee herhaaldelijk van plaats wisselden, waarbij oceanen
werden drooggelegd en grote stukken land door water werden verzwolgen. Overal
waar de geologische en paleontologische gegevens over deze aarde werd onderzocht,
werden tekenen van de grote catastrofen en beroeringen van de aardkost in oude
en recente tijden gevonden.
Door het spoor van de geologie te volgen, kwam Velikovsky tot de slotsom dat
de aarde meer dan eens het toneel is geweest, waarop zich grote dramatische
scènes afspeelden en geen enkele plaats op aarde is aan de gevolgen daarvan
ontkomen.
Kennisname van theorieën omtrent de catastrofen op deze planeet en het heelal, kunnen het inzicht in de Bijbelse geschiedenis verdiepen en verbreden. De creationistische wetenschappers zullen echter alle genoemde verschijnselen hoofdzakelijk als een gevolg van de zondvloed zien. Het gaat er niet om of de Bijbel gelijk heeft als een natuurkunde- of geschiedenisboek, maar dat de gebeurtenissen uit het Oude Testament, als wonderen beschreven, te verklaren zijn als natuurverschijnselen. Voor ons geloof is een uitgebreide wetenschap over catastrofen niet noodzakelijk. Zeker niet om te bewijzen, dat de Bijbel 'waar' is. Het gaat om Gods grootheid en almacht, als Hij op een voor ons onbegrijpelijke wijze Zijn Schepping schudt om daardoor heilsgeschiedenis te schrijven voor zijn volk Israël en om zijn almacht aan de ganse wereld bekend te maken.
Enkele van die gebeurtenissen en natuurverschijnselen komen we ook in de Bijbel tegen, maar dikwijls zeer summier en bedoeld als keerpunten in de geschiedenis, waarbij de HERE het natuurgebeuren aanwendt, gebruikt en beveelt om Zijn wonderen tot stand te brengen (bijvoorbeeld Exodus 14:21).
Wij zijn nog al uitvoerig ingegaan op deze materie, omdat in Genesis 1:2 al spoedig gesproken werd over de woestheid, de leegte en de duisternis op aarde. Deze catastrofe, deze chaos moeten we niet zien als een verhaaltje, ontleend aan een of ander mythologisch gegeven uit de antieke godsdiensten in het Nabije Oosten. Nee, als gelovigen in de moderne tijd moeten we er aan wennen of opnieuw leren alle catastrofale gebeurtenissen beschreven in de Bijbel, als reële feiten te zien, waaraan niet voorbij gegaan mag worden.
Noten
(1) Deze grote Joodse wetenschapper begon
in de Nazi-tijd in de Bijbel te lezen en kwam tot geloof in de God van zijn
volk, de God van Abraham, Izaak en Jakob. (terug
naar de tekst)
(2) De Nederlandse vertaling verscheen pas
in 1971 onder de titel 'Werelden in botsing', bij Ank-Hermes BV in Deventer.
De hele discussie erover in de wetenschappelijke wereld in de jaren vijftig
is grotendeels aan het Nederlandse publiek voorbijgegaan. (terug
naar de tekst)
(3) Immanuël Velikovsky, 'Werelden
in botsing', Ank-Hermes BV, Deventer, 1978, bladzijde 60. (terug
naar de tekst)
(4) Immanuël Velikovsky, 'Aarde in
beroering', Ankh-Hermes BV, Deventer, 1973. (terug
naar de tekst)
Hoofdstuk 4: Gebeurtenissen tussen Genesis 1:1 en 1:2
Wanneer we een studie maken over de eerste
verzen van Genesis, dan kan het niet uitblijven dat we op een gegeven moment
de term 'restitutie-theorie' tegenkomen. De term komt van het Latijnse 'restitutio
in in tegrum' en dat betekent 'teruggave in oorspronkelijke toestand'. Via de
Engelse taal is deze term als 'restitutie' in onze taal opgenomen en betekent
'schadevergoeding', 'teruggave'.
Net zoals elke theorie is ook de 'restitutie-theorie' (1)
gebaseerd op een vóóronderstelling en die luidt: 'Tussen Genesis
1:1 en 1:2 bestaat een tijdskloof'. Het is niet bekend hoe groot die kloof is,
maar die kan vele miljoenen jaren omvatten. Het 'waarom' van die kloof wordt
in Genesis niet verteld.
Al vroeg in de Kerk ging men uit van een tijdsperiode tussen vers 1 en vers
2 die te maken had met een veronderstelde val van Satan, die men elders in de
Bijbel meende te ontwaren. In de laatste decennia wordt de 'restitutie-theorie'
aangewend om het tijdsverschil tussen de Bijbelse chronologie en de geologische
tijdsrekeningen te kunnen overbruggen.
De Latijnse term geeft in wezen goed weer wat er in de theologie bedoeld wordt
met de 'restitutie-theorie'. Men gaat ervan uit dat God na de verwoesting (2)
van de eerste hemel en aarde uit Genesis 1:1, wat de wereld betreft, alles weer
terugbracht in zijn, min of meer, oorspronkelijke staat. De aarde werd in zeven
'dagen' of 'perioden' (Hebreeuws: 'yom') hersteld. Sommige christenen menen
dat het dagen van 24 uur zijn, terwijl anderen liever spreken over langere perioden.
Soms wordt één dag gezien als 1000 jaar (2Petrus 3:8; Psalm 90:4).
De 'restitutie-theorie' steunt op vijf
argumenten die allemaal aangevallen en verdedigd zijn zonder dat het tot een
sluitende en overtuigende bewijsvoering leidde. Deze argumenten zijn:
1. God heeft de aarde niet als een woestenij geschapen (Jesaja 45:18).
2. Genesis 1:2 kán vertaald worden met 'de aarde werd woest en
ledig'.
3. De combinatie van de woorden 'woest en ledig' komt alleen voor in verband
met een oordeel van God (Jesaja 34:11; Jeremia 4:23).
4. Er was duisternis in het begin en duisternis is een teken van Gods oordeel
(Joël 2:1,2; Amos 5:18-20; Zefanja 1:14,15).
5. In de Bijbel wordt iets verteld over de val van een geestelijk wezen, een
'morgenster' (Jesaja 14:12,v.v.; Ezechiël 28:12,v.v.).
De vóóronderstelde tijdsperiode tussen Genesis 1:1 en Genesis 1:2 is een periode met grote woestheid, waarin de plantenwereld mogelijk is blijven bestaan in gedecimeerde vorm, want er is geen sprake van scheppen van planten in Genesis 1:11,12, maar het doen uitspruiten ervan. God heeft de dieren en nog later de eerste mensen, de 'pre-adamieten', geschapen in Genesis 1:26,27. Uit hen heeft Hij later Adam en Eva uitverkoren om Zijn plan der eeuwen aan de mensheid bekend te maken. Deze belofte van Zijn plan is een goddelijke bestemming, die ieder schepsel als mogelijkheid in zich draagt. Dat betekent dat de herschepping een voorlopig karakter heeft. Zij is nog niet voltooid of volmaakt omdat een en ander nog niet is verlost. Hier staat het Israëlitisch denken diametraal tegenover het heidendom.
Bij de geloofsvisie, dat God de wereld
niet uit een chaos heeft geschapen komt de vraag naar boven hoe dan het kwaad
in de schepping gekomen is. We worden dagelijks met het kwaad geconfronteerd.
Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (Mattheüs 6:34)! De oorzaak
van het kwaad wordt door de Schrift, hoofdzakelijk in symbolische taal, summier
aangegeven.
In de sobere beschrijvingen uit Jesaja 14:12-15 en Ezechiël 28:11-19 vinden
wij de feitelijke oorzaak van het ontstaan van het kwaad in de schepping. Zij
die niet zo direct in Satans val geloven en naar voren brengen, dat God Satan
bewust als zijn tegenstander geschapen heeft juist om Zijn doel te bereiken,
gaan voorbij aan het feit, dat de HERE ook berouw kan hebben over het kwaad
(Jesaja 42:10) (3).
Het berouwde Hem zelfs, dat Hij de mens gemaakt had (Genesis 6:6,7). Het deed
Hem pijn de boosheid onder de mensen onder Zijn ogen te zien ontwikkelen tot
een groot kwaad in de dagen vóór de zondvloed. Uitgerekend het
uitverkoren geslacht van de Sethieten, de zonen Gods, de dragers van het Zaad
van de vrouw, verviel in zonde door zich te vermengen met de dochters uit de
nakomelingen van Kaïn, het niet-uitverkoren geslacht (Genesis 6:1-4). Dit
alles heeft God niet gewild en kan in Zijn toorn gedwongen worden het onheil
naar de wereld te zenden, zoals bij de Zondvloed (Genesis 6:7), om de wereld
voor verdere ondergang te behoeden. Na de Zondvloed ging God een nieuwe wereld
bouwen, die we nu kennen als de nu-wereld van 2Petrus 3:7, maar die intussen
ook al verworden is tot 'een boze eeuw' (Galaten 1:4). Dit alles is de schuld
van een gevallen engel, maar ook de schuld van de gevallen mensheid, door niet
naar God te willen luisteren.
Satan zal steeds op de aarde ingrijpen om er een karikatuur van te maken. Oorspronkelijk
was de aarde een schitterende schepping, maar door demonische inwerking werd
ze tot een chaos. Dat is het 'tahoe-wa-bahoe', de woest- en ledigheid, waarvan
Genesis 1:2 spreekt.
De Schepper van de hemelen en de aarde
heeft, in materiële zin, overigens wel het goede én het kwaad geschapen,
zoals dat is omschreven in Jesaja 45:9. Deze tekst moet allereerst in de context
bezien worden, maar we kunnen dit terug projecteren naar de wereld van Genesis
1:1. In de eerste wereld is het kwaad geschapen als een object, als een middel
om Zijn oorspronkelijke schepping op een hoger plan te brengen. In deze wereld
zijn geen kwade wezens geschapen. God gebruikte het kwaad als een vuur, vergelijkbaar
met de edelsmid die het vuur nodig heeft om van het metaal een mooi kunstwerk
te maken, waar hij zijn ziel inlegt en er genoegen aan beleeft. Steken bemoeials
of niet-vakmensen per ongeluk hun handen in het vuur om te willen helpen dan
ondervinden zij de nadelige gevolgen. Zij brengen de smid hierbij even van zijn
stuk, zodat het werk voor een moment wordt verstoord. Zo ongeveer kunnen wij
het ontstaan van het kwaad voorstellen, toen sommige engelen zich op een dag
uit hoogmoed met Gods verdere scheppingswerk gingen bemoeien. Dit zeggen wij
als een werkconstructie of geloofsgedachte, omdat dit niet op deze wijze in
de Bijbel staat. Wel kunnen we dit enigermate afleiden uit latere Bijbelse gegevens,
omdat gesproken wordt over de hoogmoed van de engel en dat God het is, die het
goede en het kwade kent en beheerst. Door de ongehoorzaamheid van de engel kwam
een deel van de hemelen en de aarde in lichtelaaie te staan. De aarde werd daardoor
verwoest en in duisternis gedompeld met de oervloed op de aarde. Dit is een
betere geloofsgedachte dan het scheppen van tegenstanders met een bepaald doel.
Zo iets is voorstelbaar bij mensen, bijvoorbeeld bij een bokser, die een tegenstander
nodig heeft met het doel om te winnen desnoods door hem knock-out te slaan.
Zo kan hij als een overwinnaar, als een krachtpatser, triomferen! Maar zó
is God niet!
Men kan stellen dat hoogmoed toch maar latent aanwezig was in het vrije schepsel,
dat later Satan werd. Zo komen we in een cirkelredenering terecht, waarmee we
geen stap verder komen. Het ontstaan van het kwaad is een te gecompliceerde
aangelegenheid voor het menselijk denken! Wat begrijpen we daarvan? Het gaat
onze werkelijkheid te boven. Het is in wezen Gods geheim! Alléén
God kent het goed en het kwaad in absolute zin.
Toch kan niet worden ontkent, dat de val van Satan ons helpt enig licht te krijgen
over het ontstaan van het kwaad en wel op een zodanige wijze, dat wij er een
beetje mee uit de voeten kunnen. De val van Satan is in symbolische taal beschreven
in de profetieën over de koning van Babel en de koning van Tyrus, achter
welke koningen de Satan gezien kan worden als hun kwade genius. Als hun ondergang
beschreven wordt, gaat de profeet veel verder in zijn beschrijving dan ooit
op deze koningen van toepassing kon zijn geweest en daaruit mogen wij afleiden
dat hij wijst op de val van Satan, die hen bezielde.
Deze Bijbelse notities zijn enigermate
door de gelovige mens te bevatten, want het is toch wel opmerkelijk, dat hier
de profetieën vermelden, dat de Satan na zijn hoogmoed uit de hemel op
aarde werd neergeworpen (1Timotheüs 3:6). Waarom juist op de aarde? Wijst
dit er ook niet op, dat de Satan voordien in een bijzondere verbinding met de
aarde stond en dat hij door zijn val de aarde, met een deel van het universum
bedierf? (4)
Een en ander herinnert ons natuurlijk sterk aan de ha-Adam in de hof van Eden,
die ook door hoogmoed en misbruik van keuzevrijheid ten val kwam, zodat Satan
min of meer zijn alléénheerschappij over de aarde terugkreeg.
Wij dienen de (relatieve) keuzevrijheid van vrije schepselen als een zeer belangrijk
gegeven te aanvaarden vanwege de ernstige gevolgen, die het verkeerde gebruik
ervan met zich meebrengt. Deze keuzevrijheid is thans beschadigd of zeer beperkt
geworden of zelfs helemaal verdwenen, zoals bij de gevallen engel, die op dit
moment niets anders kan dan zondigen. Ook de menselijke wil is aan de zonde
onderworpen, tenzij God in een menselijk leven of zelfs bij de hele mensheid
op aarde ingrijpt.
De Schrift moet toch ergens voor het cruciale punt van het verval van de toenmalige
(eerste) wereld de sleutel bevatten. Er zijn kennelijk geen andere oorzaken
van kwaad of verderf aan te wijzen dan de eenvoudige voorstelling van de val
van Satan door eigen schuld! De vermelding van de duisternis in Genesis
1:2 is belangrijk, want dat duidt op een oordeel! Satan was oorspronkelijk een
lichtdrager, een morgenster, een zoon van de dageraad (Jesaja 14:2) bedekt met
kostbare edelstenen en wandelend tussen stenen van vuur (Ezechiël 28:13,14),
een engel des lichts, in beeldende taal uitgedrukt met behulp van de menselijke,
zichtbare koning van Tyrus en Babel.
Na zijn val is Satan de wereldbeheerser van de duisternis geworden, de
geestelijke macht der boosheid in de hemelse gewesten (Efeze 6:12). Hij is 'de
macht van de duisternis' (Lukas 22:53). Zien wij de samenhang? Zíjn val
heeft de aarde in diepe duisternis gedompeld.
Satan is 'de vader der leugen' geworden (Johannes 8:44). De duivel zondigt vanaf
het begin, dat wil zeggen vanaf een zeker beginpunt, niet vanaf de schepping!
Het was allemaal zo goed begonnen! En nu dit, de diepe duisternis! Maar er is
hoop: Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat
Hij de werken van de duivel verbreken zou (1Johannes 3:8). Er is
toekomst voor de wereld en de mensheid!
Noten
(1) Om een theorie te kunnen bestuderen,
moeten we dus éérst de vóóronderstelling
kennen, waarvan de theorie uitgaat. (terug
naar de tekst)
(2) Ook hier wordt van een vóóronderstelling
uitgegaan. Er wordt aangenomen dat er een verwoesting heeft plaatsgevonden!
De tekst geeft daarvoor zelf de aanleiding: 'De aarde was (werd) woest en ledig'
(terug naar de tekst)
(3) De oude gnosis van de Grieken stelde,
dat het kwaad en de zonde beide noodzakelijk zijn in het plan Gods. Het kwaad
is altijd als de tegenpool van het goede aanwezig. In zoverre heeft God zelfs
de zonde nodig. Hij verenigt ze in een hogere eenheid. Tegen deze leer verzet
zich het Bijbelse getuigenis. Dat God ook het boze gebruikt is nog geen argument
ten gunste van de gnosis. (terug naar de tekst)
(4) Dat er een verband is tussen chaos en
demonie is ook bekend uit de oude mythen van de antieke godsdiensten, die niet
zonder meer fantasieën zijn, want deze zijn ontleend aan de woordopenbaring
van de eerste mensen, de pré-adamieten, die aanvankelijk in Gods licht
wandelden als naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis geschapen (Genesis 1:26,27),
maar die, zoals elders gesteld, door degeneraties tot valse voorstellingen van
de ware scheppingsgeschiedenis zijn gekomen. (terug
naar de tekst)
Hoofdstuk 5: Grondlegging of nederwerping der wereld?
Op een aantal plaatsen in het Nieuwe
Testament (1)
komen wij de term 'grondlegging der wereld', Grieks :'katabolés kosmou',
tegen. In de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta (LXX),
komt de term niet voor.
G.J. Pauptit vertaalt in zijn boek 'De tijden der eeuwen' 'katabolés
kosmou' consequent met 'nederwerping der wereld', die hij in verband brengt
met het 'woest en ledig worden' van de aarde in Genesis 1:2. De aarde is 'nedergeworpen',
want het Griekse woord 'katabole' heeft de betekenis van: nederwerpen, instorten,
omkeren, omgooien. Voor vele christenen klinkt 'nederwerping der wereld' vreemd
in de oren.
'Kataballoo' heeft in de tijd van Homerus (ongeveer 880 voor Christus) de grondbetekenis
van 'neerwerpen'. 'Kataballoo' bestaat uit twee woorden: 'kata' (neer) en 'ballein'
(werpen). Het woord betekent ook 'naar beneden werpen', naar de grond trekken',
'doden', 'wegwerpen', 'neerzetten', 'terugwijzen' en 'neerleggen'.
Het in bouwputten gooien van stenen om een fundament te leggen voor een huis
en het neergooien van stenen op de grond om een weg aan te leggen, wordt óók
'kataballoo' genoemd.
In het Nieuwe Testament wordt 'kataballoo' samen met 'themelios' gebruikt als
vertaling van het Hebreeuwse woord 'ya-sad', dat 'grondleggen' of 'grondvesten'
betekent (2).
'Themelios' heeft de betekenis van 'fundament', 'grondlegging'.
In de LXX komt het woord 'katabole' niet voor in verband met Genesis 1:2.Grondleggen
wordt trouwens nergens in het Oude Testament in verband gebracht met Genesis
1:2. Wel wordt er gesproken over het fundament leggen van de aarde in Job 38:4:
Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde? Waarop zijn
haar grondvesten neergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd? Toen de morgensterren
tezamen vrolijk zongen en al de zonen Gods juichten?. Wanneer wij
deze tekst beluisteren, ging het er vrolijk aan toe bij de grondvesting (schepping)
der aarde! Kan dit samengaan met woestheid en ledigheid of chaos in Genesis
1:2?
'Katabolos kosmou' in de betekenis van 'nederwerping der aarde' is in het Nieuwe Testament kennelijk een terugblik op Genesis 1:2, als een belangrijke mededeling en mijlpaal in de geschiedenis van de zichtbare wereld, waarbij de toen-wereld (2Petrus 3:5-6) overging naar de oude wereld van de tweede aioon (2Petrus 2:5) als gevolg van een wereldcatastrofe in de vorm van het woest en ledig worden van de aarde met de duisternis op de oervloed. Een gebeurtenis waarvan in het Oude Testament geen melding wordt gemaakt en pas in het Nieuwe Testament als historisch feit bekend wordt gemaakt.
Als Petrus schrijft over 'pro katabolés
kosmou' (1Petrus 1:20), moeten we er vanuit gaan dat Petrus kennis had van de
aionen, dus van de toen-wereld als een préhistorische voorwereld, de
oude wereld tot aan de Zondvloed, de nu-wereld tot aan de wederkomst van Christus
(2Petrus 2:7) en van de komende wereld ná de wederkomst. (2Petrus 3:10).
Hij wist van drie werelden.
We lezen 2Petrus 3 in combinatie met 2Petrus 2:7 om in te zien, dat Petrus zicht
heeft gehad had op de aionen of werelden. Met andere woorden: er is niets op
tegen 'katabolus kosmou' in verband te brengen met Genesis 1:2, omdat het daar
óók gaat om de overgang van de eerste wereld naar de tweede wereld,
die uit de verwoesting der aarde door God opgebouwd zou worden. Om de
laatste reden moet juist de voorkeur worden gegeven aan 'nederwerping der wereld',
boven 'grondlegging der wereld', omdat 'nederwerping' in relatie staat met de
intrede van de zonde en de duisternis in deze wereld. Bovendien is een belangrijke
motief, dat het Grieks voor 'grondlegging' of 'fundament' niet is 'katabole',
maar 'themelion'.
Voor 'katabole' heeft de Statenvertaling echter uiteenlopende vertalingen. De
vraag is: wat moet het zijn? In 2Korinthe 4:9 en Openbaring 12:10 is volgens
G.J. Pauptit de werkelijke betekenis gegeven: 'Katabole' betekent letterlijk
'nederwerpen'. Hij komt tot de conclusie dat 'grondlegging der wereld' een foutieve
vertaling is (3).
De vraag kan worden opgeworpen, of een woord een volkomen tegengestelde betekenis
kan hebben en dit nog wel op een zeer cruciaal punt als nederwerpen of grondleggen!
Heeft Satan, als de grote 'dooreenwerper', de betekenis door elkaar gegooid?
Natuurlijk kan een woord verschillende betekenissen hebben, maar géén
tegengestelde betekenis.
De vraag is hoe het kan, dat 'katabolé' naast 'nederwerpen' ook vertaald
wordt met 'grondleggen'?. Is het mogelijk dat de theologen geen raad wisten
met de gedachte van 'nederwerpen der wereld' omdat deze in hun ogen niet paste
bij gebrek aan kennis en zicht op de aionen als wereldtijdperken en daardoor
ook geen zicht hadden, dat de aarde eenmaal was 'nedergeworpen' in de zin van
Genesis 1:2. Is het woord 'grondleggen' op den duur toch een eigen leven gaan
leiden, omdat theologen deze betekenis klakkeloos van elkaar hebben overgenomen?
Is niet op deze wijze 'katabolus kosmou' als betekenis van 'grondlegging der
wereld' ten onrechte in het 'Theologisch Dictionary of the New Testament van
Kittel en Friedrich' en in het 'Exegetisch Wörterbuch zum Neuen Testament'
terecht gekomen? Tot hun verdediging kan worden aangevoerd dat in de Griekse
bouwwereld het op en naast elkaar stapelen van stenen in een bouwput voor het
leggen van fundamenten van huizen ook het woord 'katabolé' werd gebruikt.
De religieuze betekenis is echter 'neerwerpen', hetgeen mogelijk onvoldoende
onderkend is.
De term 'grondlegging der wereld' klinkt op het eerste gezicht geloofwaardig
en ook logisch! Maar deze vertaling kan zo'n belangrijke mijlpaal in de zichtbare
wereld als de 'nederwerping' (of verwoesting) der wereld in Genesis 1:2 over
het hoofd zien.
In navolging van G.J.Pauptit en S.van Mierlo houden wij vast aan 'nederwerping der wereld'. Zo krijgt zelfs het 'voor' en het 'van' in verband met 'nederwerping der wereld' juist een diepe betekenis voor hen, die inzien, dat de 'toen-wereld' waarvan bij Petrus sprake is, nedergeworpen was in Genesis 1:2 en dat God daarna de hemel en de aarde ging herstellen
De uitdrukking 'grondlegging der wereld' komt op diverse plaatsen in het Nieuwe Testament voor, die we hieronder kort de revue zullen laten passeren.
Johannes 17:24
U hebt mij liefgehad vóór de nederwerping
der wereld. Jezus Christus als de Zoon van God, de Eerstgeborene
van de schepping, was er reeds vóór de schepping van de hemelen
en de aarde in Genesis 1:1, dus ook vóór 'de grondlegging der
wereld'. Toch moet consequent de vertaling 'nederwerping der wereld' worden
toegepast omdat het te maken heeft met de zonde en duisternis die ongewild in
de schepping is gekomen. In de Schrift laat God ons zien wat Hij gedaan heeft
toen de keuzevrijheid van Zijn schepselen niet leidde tot Zijn doel en welke
maatregelen Hij nam en nog zal nemen. Of is de val van Satan toch in Gods raadsbesluit
opgenomen? Dit blijft een open vraag, waarop wij (nog) geen antwoord weten.
Efeze 1:4
Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem vóór
de nederwerping der wereld. Gods gedachten gaan wel verder terug,
maar hier is gerekend met de uitverkiezing van de zondige mens in een zondige
toestand, als gevolg van de nederwerping der wereld. Het spreekt vanzelf, dat
we op de achtergrond de Zoon van God zien vóór de grondlegging
der wereld. Ook dat is waar! Maar zo is het hier waarschijnlijk niet bedoeld.
Het gaat om de relatie met de mensen, die er waren ná de nederwerping
der aarde.
Hebreeën 4:3
En toch waren zijn werken vanaf de nederwerping der
wereld gereed. Ook is waar, dat in principe zijn werken gereed zijn
vanaf de grondlegging der wereld vér voor de nederwerping der wereld.
Hier zou 'grondlegging' goed kunnen passen, maar gezien de context lijkt dat
toch niet de bedoeling te zijn. Hier is sprake van een toorn Gods over het niet
willen ingaan in Zijn rust, omdat God Zijn werken volbracht heeft bij de verdere
opbouw van de wereld in Genesis 1:3 tot en met 31. Ten behoeve van de zondige
mens moet het accent op de wederopbouw van Zijn werken liggen.
Hebreeën 9:26
Want dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds de nederwerping
der wereld. Hier past grondlegging niet goed bij! Het leed kwam pas
na de nederwerping der wereld, na Satans val.
1Petrus 1:20
Hij was van tevoren gekend, vóór de nederwerping
der wereld. Het komen van het Lam was noodzakelijk om de zonde van
de wereld weg te nemen. Het gekend worden van de Zoon van God vóór
de grondlegging der wereld is ook waar!
Openbaring 13:8
Het Lam, dat geslacht is sedert de nederwerping der
wereld. Hier gaat het om een gebeurtenis in de menselijke wereld
ná de nederwerping. Het ligt niet voor de hand dat de Zoon van God reeds
geslacht werd vóór de grondlegging der wereld.
Openbaring 17:8
Wier naam niet geschreven is in het boek des levens
van de nederwerping der wereld af. Wie zijn niet in het boek geschreven?
De mensen, die er waren ná de nederwerping. Zij hebben geen deel aan
het leven in de toekomende wereld, het eerste opstandingsleven, waarover de
tweede dood geen macht heeft gedurende de duizend jaren (Openbaring 20:6). Als
God alles in allen zal zijn (1Korinthe 15:28) zullen alle mensen verzoend zijn
met God.
Als wij blijven vasthouden aan de uitdrukking 'vanaf de grondlegging der wereld', dan is de conclusie, dat alles van te voren besloten is. Dit is in zekere zin wel waar, maar niet in de zin van de uitverkiezingsleer van Calvijn, die leert dat God reeds van vóór de grondlegging der wereld een beperkt aantal mensen uitverkoren heeft tot hemelse zaligheid en het merendeel van de mensheid verwezen heeft naar een vurige hel, als eindeloze straf.
Noten
(1) Mattheüs 13:35; 25:34; Johannes
17:24; Efeze 1:4; Hebreeën 4:3; 9:26; 1Petrus 1:20; Openbaring 13:8; 17:8.
(terug naar de tekst)
(2) Zie onder andere: 1Koningen 5:17; 6:37;
2Kronieken 31:17; Ezra 3:6,10; Zacharia 8:9. (terug
naar de tekst)
(3) G.J. Pauptit, 'De tijden der eeuwen',
bladzijde 95. (terug naar de tekst)
De leer van de hel is mede ontstaan
door de invloed van het Germaanse pessimisme. In de Middeleeuwen leefde diep
het besef, dat de wereld aan deze zijde van het graf niet volmaakt kan worden.
De leer van Thomas van Aquino heeft in de scholastiek (1)
een rechtvaardiging van het harde leven gegeven door een schone omsluiering,
die door het Middeleeuwse volk niet werd doorzien. In de Germaanse godsdienst
kon het licht in deze wereld de duisternis nooit overwinnen. Pas in de toekomende
wereld, het rijk van Baldur, zal het licht de duisternis overwinnen.
Geestelijkheid en adel in de Middeleeuwen, de dragers van de wereldorde, hebben
deze visie in gewijzigde, aangepaste, vorm overgenomen. Eerst na de dood of
bij de jongste dag kan de volmaaktheid aanvangen. Tegelijk werd in die tijd
veel over het paradijs, aarde en hel geschreven en gepredikt. Dante (1265-1325),
een tijdgenoot van Thomas van Aquino, schreef 'Divinia Commedia', de Goddelijke
Komedie, waarin we de wereld van Thomas geheel terugvinden.
In 'Inferno' bouwt Dante geheel voort op de inzichten omtrent de hel van Augustinus
in zijn boek 'De Civitate Dei' (de Stad Gods), die zich vooral verzet had tegen
de leer van Origenes omtrent de universele verlossing waarin een hel uiteindelijk
niet meer nodig zou zijn, omdat zelfs ook Satan uiteindelijk verlost zou worden.
Noot
(1) De 'scholastiek' is een combinatie van
theologie en filosofie die in de Middeleeuwen ontstaan is en geleerd werd en
waarvan de invloed in het christendom zelfs in onze tijd nog erg sterk is. (terug
naar de tekst)
Hoofdstuk 6: Genesis 1:3 tot en met 2:4a
Na Genesis 1:2 begint de strijd tegen
de macht van de duisternis, een macht van de hoogste orde. Gods daden begonnen
met het herstel van de wereld als lichtwereld in Genesis 1:3. Het klinkt
ons dan ook logisch en reëel in de oren, als wij Genesis 1:3 tot en met
Genesis 2:4a verstaan in het licht van het herstelwerk in zes dagen of perioden
(Hebreeuws: 'yom', wat dag of periode kan betekenen).
Gods Geest zweefde over het oppervlak van de oervloed als begin van de wederopbouw,
waarbij God tegelijk met Zijn Woord daden stelde tot verder herstel. Zo spreekt
2Petrus 2:5 van het ontstaan van de zogenaamde 'oude wereld' als de nieuwe herstelde
wereld.
God bracht de scheiding tussen licht en duisternis, waardoor het licht op aarde
kon komen en de duisternis min of meer op afstand werd gebracht. Hier was geen
sprake van scheppen! Vervolgens kwam er scheiding tussen wateren en wateren,
op een zodanige wijze, dat het uitspansel ontstond, vanwaar het vocht zal kunnen
neerdalen c.q. opstijgen als damp ten behoeven van de plantengroei. Ook hier
is geen sprake van scheppen, wel van herstelwerk. Voorts deed God het droge
te voorschijn komen en de aarde en de zeeën ontstonden. Hij bracht licht
aan het uitspansel om scheiding te maken tussen dag en nacht met dagen van 24
uur. God deed de planten opnieuw uitspruiten. Kennelijk waren ze er reeds vóór
de verwoesting. Tot nog toe is niet gesproken over 'scheppen' als iets wat er
tevoren niet was.
Na het herstel van de aarde en een deel van de hemelen werden nieuwe wezens
geschapen. Het dier en de mens tussen de vogels en de vissen. Hier staat in
het Hebreeuws 'scheppen' uitdrukkelijk vermeld. Op deze wijze moest de mens
de aarde bewonen als kroon van Gods herstelwerk. Er was opnieuw een heerlijke
toestand, maar niet in die mate als die van de eerste vóór-wereld.
Op de achtergrond blijft de chaotische macht als een tegenwerkende kracht aanwezig
tot aan het eindgericht toe.
In de zevende periode onderbrak God Zijn werk om daarna zijn herstelwerk te vervolmaken. Daaraan mocht de mensheid als Zijn schepping deelnemen. Op de sabbat van God, de zevende dag of periode, zijn er mensen in overvloed aanwezig. God rustte uit van al Zijn werken, niet van de schepping van de hemelen en de aarde in Genesis 1:1, maar van het herstelwerk na de verwoesting van de aarde in Genesis 1:2. Zijn sabbatsrust moet dus in verbinding gebracht worden met Genesis 1:2 en niet met Genesis 1:1. De pauze is er ook ten behoeve van de mensheid, opdat deze zich verder kan ontplooien als vrije schepselen en zo op een hoger plan komen in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar geen duisternis zal zijn. Ook de dood zal er niet meer zijn, want die was in bepaalde vorm aanwezig door het eten van planten door mens en dier.
Is het herstelwerk van God een voor ons
begrijpelijker voorstelling van zaken dan de schepping van de hemelen en de
aarde in Genesis 1:1? Het gaat om een natuurkundig, realistisch gebeuren, waardoor
een tweede wereld of een tweede aioon met een ander karakter en ontwikkeling
kon ontstaan.
Genesis 1:2-2:4a geeft zo meer klaarheid, meer reliëf, meer kracht en vooral
meer zicht op het ontstaan van een nieuwe aioon of wereld. Ook de positie van
de mens op de aarde wordt duidelijker omdat deze Gods bijzondere aandacht krijgt.
De mens is na de schepping van de engelen voor de eerste (toen-)wereld van 2
Petr.3:5,6 van belang voor de herstelde wereld (1).
Naast de engel is de mens geschapen als een vrij schepsel met een relatieve
keuzevrijheid, die een gave is van God die andere schepselen, zoals het dier,
niet ontvangen hebben. Het is de hoogste eer voor engel en mens, want hiermee
zijn ze in staat God lief te hebben, te eren en te aanbidden.
Door deze beschouwingen over het ontstaan van de mens, kan hij tot een 'kosmisch geloofsdenken' komen. Het denken in aionen of werelden, dat vér uitgaat boven het rustige, maar ook saaie, burgerlijke geloofsdenken dat alles zo onbeweeglijk, zo vanzelfsprekend ziet door zich alleen bezig te houden met het persoonlijk geloofsleven. Zo'n gelovig mens moet wakker geschud worden door een tekst als Job 38:4-6, die zegt: Waar waart gij (mens), toen ik de aarde grondvestte? Waarop zijn haar grondvesten neergezonden of wie heeft haar hoeksteen gelegd? Het zijn van de mens op aarde is niet zo vanzelfsprekend. Het heeft zin naar de oorsprong van de schepping te zoeken. Zo leren we niet alleen de eerste wereld van Genesis 1:1 te zien, maar ook de overgang naar de tweede wereld vanaf Genesis 1:2 tot aan de zondvloed. Thans leven wij in de nu-wereld van 2Petrus 3:7, de tegenwoordige hemelen en aarde, vanaf de zondvloed uit de dagen van Noach tot aan de wederkomst van Christus, levend in de tegenwoordige boze aioon van Galaten 1:4! De aionen door speelt de positie van de mens in Gods ogen een grote rol. Na de wederkomst komt het 1000-jarige rijk en de laatste aioon de nieuwe hemel en de nieuwe aarde van Openbaring 21.
Noot
(1) In 2Petrus 3:5,6 gaat het niet om de
zondvloed van Noach (Genesis 6), maar om de watervloed na de wereldcatastrofe
in Genesis 1:2. (terug naar de tekst)
De zevende dag (of periode) is de sabbat
of de rustdag van God. Deze wijst heen naar Zijn Koninkrijk, de heerschappij
uit de hemelen op aarde. Genesis 2:1-3 behoort ook tot de geschiedenis van Genesis
1:2 tot en met Genesis 1:31. De indeling van de verzen is daarom zo ongelukkig,
want er volgt nog het onderschrift in Genesis 2:4: Dit
is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden. Ten
tijde, dat de HERE God aarde en hemel maakte. Let wel: geschiedenis,
géén verhaal.
Met deze woorden wordt het herstelwerk van God afgesloten. Paulus zal in Romeinen
1:20 'het begin van de schepping der wereld' noemen, die betrekking heeft op
de eerste mensen, want Gods openbaring veronderstelt de aanwezigheid van luisterende
mensen.
Genesis 2:5-6 staat los van de voorafgaande geschiedenis over het herstelwerk, dat zeer goed gemaakt was. We lezen daar: Er was nog geen enkel veldgewas op de aarde, en er was nog geen enkel kruid van het veld uitgesproten, want de HERE God had het niet op aarde doen regenen, en er was geen mens (Adam) om de aardbodem te bewerken, maar een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de gehele aardbodem (1). Geen plantengroei op aarde, terwijl in Genesis 1:12 wordt medegedeeld, dat het goed was met de plantengroei? Wat was er gebeurd? Functioneerde het uitspansel niet zo goed meer als het behoorde en wat was daar de oorzaak van? Blijkbaar had er opnieuw een wereldomvattende catastrofe plaats gevonden in de periode ná Genesis 2:1.
In Genesis 1:26-28 lezen we dat God de mens schiep. Dit was niet de ha-Adam uit Genesis 2:7, de mens, die door God geformeerd werd. Het gaat in Genesis 1:26-28 om de zogenaamde 'pré-adamieten', mensen die vóór Adam en Eva geschapen waren. De leer over het bestaan van pré-adamieten is zeer oud. De theoloog Don Calmet verwijst er naar in zijn 'Dictionnaire de la Bible' van 1730 en vermeldt, dat Clemens van Alexandrië, een bekende Kerkvader (150-215), er over schreef in zijn boek over de 'Hypotuposes'. In 1655 schreef de Franse theoloog J. de la Peyrére, een boek met als titel: 'Prae-Adamitae', een studie over de 'pre-adamieten', de eerste mensen. Hij was waarschijnlijk een Marraan (2), dus van Joodse bloede. Een korte tijd is hij als Franse afgezant in de Republiek der Nederlanden geweest tijdens de Gouden Eeuw. In navolging van De la Peyrére heeft S. van Mierlo in de jaren 1950-1963 een studie gemaakt over Genesis 1 tot en met 3, gevolgd door K.A. den Breejen in 1970 (3).
De pré-adamieten, de eerste mensen, kregen de opdracht zich te vermenigvuldigen en de aarde te vullen en over haar te heersen (Genesis 1:28). Er was toen volop plantengroei. De planten dienden tot spijs voor zowel dier als mens. Het uitspansel zorgde voor een regelmatige bevochtiging. Het was een schitterend geheel. Onder die omstandigheden hebben de eerste mensen wel duizenden of veel meer jaren geleefd, want de mens was bestemd voor onsterfelijkheid. De bedoeling was, dat alle mensen tot een leven op hoger niveau zouden komen zonder de duisternis op de achtergrond en zonder de zee, die alsnog een gevaar konden opleveren.
In Genesis 2:5-6 was niemand in staat
om de aardbodem te bewerken. Er bleek nagenoeg geen planten te zijn op aarde,
want er heerste een grote droogte over heel de aarde. God had het in die tijd
niet laten regenen op aarde. Een damp bevochtigde de aarde maar blijkbaar was
dit onvoldoende om het gewas te doen uitspruiten. Waarom was er nog geen regen
gevallen? Was er iets gebeurd met het uitspansel? Had er wederom een catastrofe
plaatsgevonden in het universum, die haar invloed had op aarde? Als plantengroei
onvoldoende is of geheel ontbreekt, dan moet dat enorme gevolgen hebben voor
dier en mensheid! Gebrek aan voedsel maakt hongerig en agressief tegelijk. Het
heeft de dood van mens en dier tot gevolg. Een degeneratieproces onder alle
levende wezens werd in gang gezet. Wat is er van de schoonheid van dier en mens
overgebleven? En van de plantengroei met allerlei giftige planten? Ook de wereld
van de vogels en de vissen ziet er niet meer zo liefelijk uit.
We zien verder dat de mensen agressief werden met traumatische ervaringen. De
wereld werd in de periode van Genesis 2:5,6 ten diepste geteisterd door allerlei
chaotische toestanden.
Gelukkig was niet alles tot op de bodem verdorven! Er was nog herstel mogelijk
maar de wereld ziet er niet meer 'zeer goed' uit met al die woeste kale bergen
en woestijnen, de gevaarlijke zeeën met roofvissen, de natuur met vele
giftige planten en wilde roofzuchtige dieren en mensen die op verschillende
plaatsen nog steeds in erbarmelijke en gedegenereerde omstandigheden leven.
Helaas hebben we over de oorzaak van dit verval slechts enkele Bijbelse gegevens in Romeinen 1:18-32 en 2:14-16, waar we onder andere lezen: Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden . . . . Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart. Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen lijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. . ..
We kunnen slechts gissen naar wat er
gebeurd kan zijn. Mogelijk waren de pré-adamieten tot valse religies
gekomen. Alles is verworden tot natuurgodsdiensten en afgoderij. Zij bevonden
zich niet meer op de goede weg naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarvoor
ze bestemd waren.
Ook nu weer laat God het er niet bij zitten! Nogmaals doet Hij een poging Zijn
doel met de wereld en de mensheid te bereiken. Temidden van de chaos plantte
God de Hof van Eden als een uitverkoren plek op aarde en doet ha-Adam, als de
specifieke mens uit de pré-adamieten, door formatie geboren worden als
de eerste mens om de pré-adamietische volken tot zegen te worden met
het oog op het toekomstige Koninkrijk van God op aarde. Dit lezen we in Genesis
2:7-25. Maar ook ha-Adam en Eva kwamen tot een val door toedoen van de slang,
de duivel, die aan de rand van de Hof van Eden loerde om er binnen te komen.
Dat is hem gelukt. Wij kennen de geschiedenis van de levensboom en van de boom
van goed en kwaad. De duivel wist Adam en Eva zover te krijgen, dat ze van de
verboden vruchten namen en aten. De aarde werd opnieuw in diepe duisternis gedompeld.
Satan kreeg, tot op zekere hoogte, zijn alleen heerschappij op aarde terug.
Na de uitdrijving van Adam en Eva uit de Hof van Eden, bleef God de mensheid
trouw en via het uitverkoren geslacht van de Sethieten, Noachieten en Semieten
en later via Abraham, Isaak en Jakob het volk Israël, zou het Koninkrijk
Gods eenmaal weer terugkomen op aarde. Zo is er toch perspectief voor de wereld
en de mensheid gebleven vooral dankzij de dood en opstanding van Messias Jezus.
Noten
(1) Dr. Reisel vertaalt de Hebreeuwse woorden
'adam ajin' letterlijk met: 'en mens niet'. Hier zijn verschillende vertalingen
mogelijk. Uit de context kan begrepen worden: 'een mens was niet in staat'.
Dat kan betekenen dat het voor de mens onmogelijk was om de aardbodem te bewerken
vanwege bijzondere omstandigheden. (terug naar
de tekst)
(2) Marranen zijn door geweld tot het christendom
gedwongen Joden in het Spanje van de 14e eeuw. Deze (scheld)naam is mogelijk
afgeleid van een oud Spaans woord voor varken (marrano). De Joodse spijswetten
verboden het eten van varkensvlees. (terug
naar de tekst)
(3) S. van Mierlo, 'De openbaring Gods',
Amsterdam, 1954, bladzijde 158-163, 230-234 en in het tijdschrift 'Uit de Schriften'
de jaargangen 1960/1963. K.A. den Breejen, 'Schepping, val en vloed', Bussum,
1970, bladzijde 116-139. (terug naar de tekst)
Hoofdstuk 8: De moderne theologie over Genesis
In de kring van de moderne theologen
in de jaren 1960/70 gingen diverse bijbelkritische stemmen op als zou het in
het boek Genesis slechts gaan om 'verhalen' en niet om ware gebeurtenissen.
Zo zou in Genesis voor velen de schepping beginnen met een vormeloos begin,
een chaotisch ongeordende massa, waarop Genesis 1:3 begint met de eigenlijke
schepping, maar dan gezien in een verhaal, of een gedicht of een mythe en niet
als een historisch gegeven. Voorts zou het, óók in het scheppingsverhaal,
enkel en alleen gaan om een manier van Hebreeuws denken, door Israël ontleend
aan de scheppingsmythen van de antieke wereldgodsdiensten. Dit alles zou zijn
omgewerkt tot een eigen Joods scheppingsverhaal met een veel wijdere en diepere
betekenis in de sfeer van het Joods-Hebreeuws denken. Dit omvormen van antieke
scheppingsverhalen of voorstellingen zou hebben plaats gevonden ná de
Babylonische ballingschap. Het Bijbelse scheppingsverhaal zou van recente datum
zijn. In Genesis 1 en 2 zou het alleen gaan om het doel, waartoe God de mens
naar Zijn beeld geschapen heeft, omkleed in een scheppingsverhaal met op het
eind een loflied op Gods scheppingsdaden. Er zou in feite geen aandacht moeten
worden besteed aan de werkelijke oorsprong van de mens, maar aan de mens in
de tijd van heden met een eigentijds verstaan van de Bijbel, waarin hij leeft
met het streven naar de heiliging van de tijd. Hier steken ongetwijfeld elementen
van een Joodse denkwijze achter, die echter door de moderne of kritische theologen
zijn misverstaan door een en ander niet te baseren op historische feiten. Bepaalde
elementen van het Joodse denken zijn door niet-Joodse christenen gebruikt voor
een verkeerde voorstelling van Bijbelse zaken, door hele stukken van de historische
feiten in de Bijbel als niet echt gebeurd te beschouwen.
Genesis zou niet alleen over het ontstaan van de wereld vertellen, zij het in
een verhaal, maar tevens in een adem in verband gebracht moeten worden met het
bestaan van Israël. Dat zou de opdracht krijgen slechts de kern van de
boodschap uit te dragen te midden van een niet gelovige wereld, vreemd aan het
Hebreeuws denken.
Er is echter nog altijd de in historische zin, niet in de vorm van ideële
voorstellingen, maar op ware feiten gebaseerde voorgeschiedenis van Israël.
Het boek Genesis kan een voorbeeld van oudoosterse literatuur genoemd worden,
maar daarmee is weinig gezegd. Opmerkelijk is toch de vroege betrokkenheid van
de mens op feiten, zoals het feit van het begin van de schepping van de mens.
De verlossing van de wereld en de mensheid uit de ellende bestaat in haar geschiedenis
en feitelijkheid. Zonder de feiten van de heilsgeschiedenis is geen heil mogelijk!
Ook in de kring van de Israël-theologen wordt nauwelijks waarde gehecht
aan de chronologie van de Bijbelse heilshistorie. Door het Hebreeuwse denken
op een verkeerde wijze centraal te stellen, bleef er praktisch niets over van
de historische feiten, zodat alle grond van Gods woord onder onze voeten wordt
weggenomen, want juist de harde feiten in de Bijbelse historie waren verbonden
met Gods openbaringen in de tijd en in de wereld, zowel in de voorgeschiedenis
als in de huidige geschiedenis van Israël.
In de moderne theologie werd tenslotte een en ander zo onrealistisch, dat gesproken
werd van 'God-is-dood-theologie' of 'God is weerloos', met allerlei dwaze en
ingewikkelde beschrijvingen er omheen.
Moderne theologen hebben een aversie tegen het 'biblicisme' (1)
en zetten vraagtekens bij de traditionele leer over de onfeilbaarheid van de
Bijbel. Zij willen slechts de 'Godsopenbaring' daarboven stellen. Hier begeven
zij zich op een gevaarlijk pad, dat regelrecht naar de bijbelkritiek voert.
De moderne theologie is steeds verder gegaan met het afwijken van het rechte
pad en heeft ondertussen een ander gewaad aangetrokken. Ze droomt van een wereld
met meer menselijkheid in humanistische zin of van een toekomstige wereldgemeenschap
vol medemenselijkheid, waarin alle godsdiensten en heilige boeken een plaats
zullen vinden. Het gaat vandaag om meer 'Godsopenbaring' in alle religies. Er
is een soort mystieke beleving, een dialoog met de wereld, waarbij het Koninkrijk
Gods vermengd wordt met ideeën uit de sfeer van humanistische en atheïstische
ideologieën met als gevolg grote verwarring, gepaard gaande met normloos
denken. Het Koninkrijk Gods komt niet tot stand door menselijke inspanningen
of met de hulp van een evolutionair of revolutionair proces.
De Bijbelse geschiedenissen zijn geen verhaaltjes ontleend aan de mythen van allerlei godsdiensten. De historische feiten in de Bijbel hebben werkelijk in ruimte en in tijd plaats gevonden. Deze geloofsvisie brengt de Bijbel dichter bij de mens, waardoor de diepe overtuiging ontstaat, dat Gods Woord ons vertrouwen waard is. De Duits theologe, dr. Eta Linneman, een van de belangrijkste bijbelkritische theologen in Europa, is daar na lange tijd achter gekomen. Van alles wat ze op de universiteiten onderwezen heeft, heeft ze afstand genomen. Al haar boeken, alsmede artikelen in tijdschriften, verzamelstudies en jubileumuitgaven heeft ze reeds in 1978 eigenhandig in de vuilnisbak gedaan. Zij wil terugvallen op het eenvoudige Evangelie, zoals zij in het openbaar voor de televisie verklaarde.
Deze beschouwingen over de moderne, kritische
theologie zijn nodig om het begin van het boek Genesis in een klaar daglicht
te stellen, niet alleen als een geloofsboek, maar óók als een
belangrijk historisch boek. In Genesis is alles voluit historie!
De ware Godskennis is bijgehouden door Godvrezende mensen, en op den duur op
schrift gesteld. Zo moeten wij de oorsprong van de wereld in herinnering houden
en niet als onbelangrijk ter zijde leggen. Genesis heeft zeker een boodschap
op basis van feitelijke gebeurtenissen. We moeten weten, dat alles van de oorsprong
af van de God van Israël komt en dat de wereld om ons heen niet domweg
is ontstaan uit de natuur uit een chaos of door stomme heidense afgoden. De
antieke godsdiensten hebben reeds zeer vroeg de scheppingsgeschiedenis in oervorm
verbasterd tot hun eigen heidense scheppingsmythen.
Ook al weten we niet precies hoe Gods
Woord in de praktijk is ontstaan, het feit ligt daar en Gods Woord functioneert
door de kracht van de Heilige Geest. Het is waar dat de Schrift beelden of voorstellingen
heeft ontleend uit het heidens, antieke wereldbeeld, zoals bijvoorbeeld dat
de zon rondom de aarde draait, de indeling van hemel, aarde en onder de aarde,
het uiterste van de zee of het uiterste van de aarde als de grens of de ingang
tot het dodenrijk. De Bijbel is echter niet gevangen in deze antieke wereldbeelden,
maar heeft ze gebruikt om een betere voorstelling te kunnen maken. Kortom: in
Genesis gaat het om ware Bijbelse gegevens.
De schepping van de hemelen en de aarde in Genesis 1:1, de verwoesting van de
aarde in 1:2, de wederopbouw van de wereld 1:3-2:4, het degeneratieproces in
natuur en mensheid gedurende een lange tijd in 2:5-6 gepaard gaande met wereldcatastrofen,
de eerste mensen, de pré-adamieten, die tot verval kwamen door een inval
vanuit de duistere wereld daarboven, de formering en roeping van ha-Adam in
de hof van Eden 2:6-25, de val en de verdrijving van ha-Adam uit de hof van
Eden in de omgeving van de Eufraat in hoofdstuk 3. Vanaf Genesis 4 begon de
geschiedenis van de Adamieten met de handhaving van de woordopenbaring in de
Seth-traditie, de verdere verloedering van het niet-uitverkoren geslacht van
de Kaïnieten en op het laatst de val van de Sethieten waarop de zondvloed
wel moest volgen. Vervolgens de uitredding van Noach en zijn gezin uit de zondvloed
in Mesopotanië, die de woordopenbaring door de vloed hebben heen gedragen.
Het ontstaan van een nieuwe aioon of wereld na de zondvloed met haar eigen karakter
en ontwikkelingsgang, de 'nu-wereld' van Petrus (2Petrus 3:7), die loopt tot
de wederkomst van Christus.
De volkenlijst van Noach's nageslacht in Genesis 10 is een belangrijk gegeven.
De torenbouw van Babel (Genesis 11) toont aan, dat de mensheid ondanks het oordeel
van de catastrofe van de zondvloed niet is veranderd. Tenslotte de geschiedenis
van de aartsvaders, Abraham en zijn nageslacht.
Mozes heeft deze voorgeschiedenis van Israël als een echt gebeurde geschiedenis
herschreven vanuit schriftelijke bronnen op kleitabletten, die lange tijd houdbaar
zijn. Deze ware voorhistorie van Israël wordt ons door Joodse geleerden,
zoals rabbijn Soetendorp senior, voorgehouden, maar wordt door de meeste moderne
theologen ontkend.
Het accent in de Bijbel ligt op de vele
uitreddingen met het oog op Gods plan met de wereld en mensheid, opdat God alles
in allen zal zijn (1Korinthe 15). Alles gebaseerd op reële feiten. Verlossing
en uitredding hebben geen zin, als ze geen werkelijkheid zijn. Alle uitreddingen
in de Tenach en in de Evangeliën, als we denken aan de opstanding van Jezus,
moeten we op één lijn in een historisch perspectief plaatsen als
een lineair gegeven, in het verleden, heden en toekomst. Dit alles natuurlijk
omcirkeld door het dynamisch Hebreeuws denken. Zo wordt de geschiedenis van
Israël en ook die van de wereld in de Goddelijke ruimte geplaatst vanwege
de enorme perspectieven, die hieraan in alle waarheid en werkelijkheid verbonden
zijn.
Wat wordt in de moderne theologie onderwezen omtrent de toekomende aionen? Zeer
weinig! Over het feit, dat God alles in allen zal zijn? Ook zeer weinig! Ze
is alleen geïnteresseerd in het heden, zonder een verleden en zonder een
toekomst.
Sinds 1948 is het met de leraren in de
Kerk van Europa hollend achteruit gegaan. Vóór die tijd kon men
hier en daar nog iets van het ware Evangelie vernemen. De moderne theologie
met later de Israël-theologie, die zoveel ophef baarde met haar 'Hebreeuws'
denken met weglating van de historische waarheden in de Bijbel, is ondertussen
dolgedraaid en het eindpunt schijnt nog niet bereikt te zijn. Het is zelf zo
erg geworden, dat delen van het Evangelie, zoals de Bergrede in Mattheüs,
woord voor woord worden ontkend. De bergrede zou nooit plaats gevonden hebben.
Uitspraken zouden Jezus later in de mond zijn gelegd. Volgens de theoloog Gerd
Lüdemann van de universiteit Göttingen in Duitsland heeft Mattheüs
Jezus nooit gezien. Het Evangelie is pas geschreven 60 jaar na diens dood en
dat terwijl professor David Flusser uit Jeruzalem als niet-christen stelt, dat
de woorden van Jezus in Galilea en Jeruzalem in het Hebreeuws zijn opgetekend
tijdens zijn leven.
Binnen enkele jaren is Lüdemann echter de meest geciteerde theoloog geworden.
Hij beweerde in een boek (2),
dat Jezus niet lichamelijk was opgestaan, maar in het graf vergaan. Dit is ook
vandaag de visie van andere theologische wetenschappers.
De discipel Johannes schrijft onmiskenbaar: Hetgeen
was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met
onze (eigen) ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben,
van het Woord des levens - het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien
en getuigen en verkondigen u het eeuwig leven, dat bij de Vader was en aan ons
geopenbaard is - hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u,
opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En ónze gemeenschap is
met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. En deze dingen schrijven wij,
opdat onze blijdschap volkomen zij (1Johannes 1:1-4).
Theologen als Gerd Lüdemann, die in de media steeds meer plaats krijgen, om het Woord Gods teniet te doen, trekken de mensen van God af en doen hen twijfelen aan het bestaan van God en Zijn plan met de wereld. De bijbelgetrouwe gelovige heeft geen boodschap aan theologen, maar verlaten zich op God en Zijn woord, waarvan de Psalmist zegt: 'Uw getuigenissen zijn zeer betrouwbaar' (Psalm 93:5). Het woord van mensen daarentegen is bedrieglijk, maar het woord van de HERE is waarachtig; al Zijn werk geschiedt in trouw (Psalm 33:4). De gelovige is helaas beperkt in zijn verstaan van Gods Woord, daarvoor is dat Woord te machtig. De leden van de Gemeente Gods hebben elkaar nodig om de Schrift zo goed mogelijk te begrijpen en elkaar te wijzen op eventuele foutieve gedachten, voorstellingen en uitleggingen Het is de Gemeente, die gelooft, niet zozeer de enkeling.
Noten
(1) Dit is de (Engelse) theologische benaming
voor het vasthouden aan de letterlijke tekst van de Bijbel. (terug
naar de tekst)
(2) Gerd Lüdemann/Alf Özen, 'De
opstanding van Jezus', Ten Have, Baarn, 1996, bladzijde 184. (terug
naar de tekst)
Hoofdstuk 9: Wat houdt het Hebreeuwse denken in?
Het Hebreeuwse denken kent vele aspecten,
wat door een niet-Jood niet tot in merg en bloed aan te voelen is. Eén
daarvan is het Hebreeuwse 'worteldenken', waarbij rondom een vaste kern van
meestal drie stamletters, zich allerlei samenhangende noties groeperen, die
allemaal op de een of andere wijze met het hoofdbegrip in verbinding staan,
maar niet op een zodanige rechtstreekse wijze als het in onze vertalingen de
schijn heeft.
Wat voorop gaat in de Hebreeuwse prediking is de kern van het betoog, niet altijd,
datgene wat het eerst te verwachten is. Het Hebreeuwse denken geeft veel meer
aandacht aan het logische, dan aan het chronologisch verband der dingen. Een
imperfectum (de onvoltooide verleden tijd) noteert niet bepaaldelijk een tijd,
maar wel datgene, dat zich met de onafhankelijke actie, die pas in het perfectum
(de voltooide tijd) genoemd is, verbinden laat. In de gedachteassociaties van
de voegwoorden bestaan onze begrippen 'ergo' of 'dus' niet. De woorden die wij
wel in deze geest moeten vertalen, duiden alleen aan, dat wat nu volgen gaat
zich met de vooraf geschetste stand van zaken logisch verbinden laat tot een
onverbrekelijke eenheid (1).
Het hoeft geen betoog, dat in de oudchristelijke Kerk de erfenis van het heidense Griekse denken met een zucht naar logische systemen, machtig heeft ingewerkt. Een denken, dat tevens analyserend is en losse gedachtebrokken naast en achter elkaar rangschikt. De Middeleeuwen met haar scholastiek versterkten onze denkmethode nog meer tot een al te zeer rechtlijnig denken, waarbij alles aan een streng logisch systeem wordt onderworpen. De Reformatie, kind van haar tijd, bleef in dit keurslijf gevangen.
Zoals er in de natuur niet altijd een
rechte lijn te ontdekken is, is de rechte lijn in het Bijbels denken slechts
een hulplijn voor het denken, maar bestaat dan ook uitsluitend als denkbeeld.
Wij als westerlingen, de 'gojiem', kunnen echter ons eenvoudig geen andere dan
lineaire voorstellingen maken, bijvoorbeeld buiten de werelden bevindt zich
een grote ruimte, die oneindig is. Maar wij duizelen hier en lopen vast. Zo
zien wij de tijd als een lange rechte lijn en de 'eeuwigheid' eigenlijk alleen
als een verlengde van de tijd, een doortrekken van de rechte lijn tot in het
oneindige. Maar in de Bijbel is 'eeuwigheid' in de zin van 'altoosdurend' niet
alleen voor of na, maar ook in en boven de tijd, zoals het ook het geval is
met het plan der eeuwen (aionen) in Efeze 3. Daarin gaat het om 5 eeuwen en
5 werelden (2),
die we op het menselijk vlak als achter elkaar mogen zien.
Over Bijbelse zaken is naast het verticaal denken naar God toe, ook een horizontaal
denken naar de mens toe. Hierin komt God ons in ons voorstellingsvermogen tegemoet,
in ons lineair denken, de mens eigen, met tal van Bijbelse voorbeelden, zoals
het Goddelijk plan met wereld en mensheid in de vijf aionen. Binnen dit kader
mag een zekere lijn getrokken worden met een chronologische volgorde mits geleid
door openbaring of verlichting.
Zo zien we de eschatologie, de leer van het einde, in deze boze aioon ook in
het beeld van de rechte lijn. Maar de 'eeuwigheid Gods' die boven de eeuwen
staat is iets anders dan de 'eeuwigheid' straks aan de andere zijde van het
graf. Het omvat oneindig veel meer en gaat ons menselijk verstand ver te boven.
Tijd en oneindigheid omcirkelen elkaar.
Niet alle geloofstukken kunnen worden gerangschikt in een vaste logische of
chronologische volgorde. Wij kunnen ook een standpunt kiezen in een bepaalde
kernvraag, waar omheen de beeldenwereld van Gods openbaring zich beweegt en
van waaruit heel die geestelijke wereld wordt doorgelicht. Daarom zijn er de
concentrische cirkels of spiralen, tot in het oneindige toe, want de onderlinge
verbondenheid blijft behouden.
God maakt in zijn woord gebruik van menselijke beelden, om Zijn openbaringen te leren verstaan, zoals bijvoorbeeld de relatie tussen God en Jezus uitgedrukt wordt in de beeldtaal van de menselijke relatie tussen vader en zoon vanwege de bijzondere innige band van liefde. De rijkdom van de openbaring is zo groot, dat het uitgaat boven de ontoereikende taal van onze lineaire, scholastieke, heidense denkwijze. Vandaar dat het zo verkeerd is gegaan met de Bijbelse gedachte van de Zoon van God. Het heidendom heeft er God de Zoon van gemaakt naast God de Vader.
Het kerndenken of kringdenken van de
Bijbel is in wezen eenvoudig. Het lineaire analyserende denken voert ons tot
een opstelsom, waaraan soms geen einde komt. Als we iets vernemen over de Vader,
de Zoon en de Heilige Geest, dan gaan we tellen, drie Personen in één
God, met toch weer als conclusie God de Vader, God de Zoon en God de Heilige
Geest. De Bijbel toont een God, Die één is, in een héél
andere betekenis. Elke dag bidt de Jood zijn 'sjema Israël': 'Hoor Israël,
de HERE is onze God, de HERE is één' (Deuteronomium 6:4). Maar
die Eénheid Gods is niet onmiddellijk een getalseenheid, maar een eenheid
van verzoening en liefde. Een éénheid, een éénwording,
die alle mensen en alle dingen tot één maakt (Efeze 1:10; Kolossenzen
1:20).Israël gaat uit van de Eénheid Gods, die zó volstrekt
is, dat zij zich verwerkelijken wil en zal in alle mensen en in alle dingen.
Dat is een wijze van denken, die we niet in andere godsdiensten aantreffen,
die blijven vastzitten in een al te absolute rechte lijn en menselijke logica.
Het gaat in de eerste plaats om een kerndenken, voortkomend uit een eenheidsdenken.
Zijn er dan geen tegenstellingen? Ja, zeker, die komen wij tegen in de gevallen
wereld vanaf Genesis tot aan Openbaring toe. Wij denken hier slechts aan de
tegenstelling tussen licht en duisternis, de scheiding tussen de wateren, tussen
het land en de zee, tussen de dag en de nacht in Genesis 1 bij het herstelwerk
van God. Genesis 1:2 is de oervorm van de verwoesting, terwijl Genesis 1:3 de
oervorm is van de verlossing, die we in hetzelfde kerndenken in hetzelfde perspectief
kunnen zien met de dood, respectievelijk de opstanding van Jezus de Messias.
Met ons beperkt menselijk denken is er toch enig inzicht, in de dingen die bóven
zijn mogelijk, maar daarnaast zien wij op deze wereld een lijn met chronologische
volgorden, zoals in Gods plan der eeuwen. In de Bijbelse Openbaring gaat het
vooral om krachten, veel meer dan om gedachten ter nadenking en doordenking,
die aan ons zijn toevertrouwd. Hier ligt onze zeer beperkte en enige verantwoordelijkheid.
Wat door ons verstand gegrepen wordt en in onze woorden kan uitgedrukt worden,
is maar een heel nietig en haast verdwijnend onderdeeltje van de Waarheid Gods,
die als de Goddelijke beweging van de Geest door de wereld raast. Ook al zou
de gelovige de hele bedoeling van de Heilige Schrift op de juiste wijze verstaan,
dan reikte dit nog niet verder dan tot het 'uiterste einden van Zijn wegen'
(Job 26:14, Statenvertaling) als een klein stukje van de zaak, zoals het geval
is met de Openbaring van de Zoon van God in Jezus de Messias, door de Vader
gezonden tot verlossing van de wereld en de mensheid. Wij zien hier niet de
grote reikwijdte van, zoals die in werkelijkheid is. Gods Woord kan daarom niet
gevangen worden in menselijke woorden of gedachten, dogma's of leerstellingen.
Het blijft steeds bij benaderingen. Altijd is het vernieuwende geloofsdenken
nodig, dat door de werking van de Heilige Geest, steeds andere, en soms hogere,
aspecten laat zien die niet te omschrijven zijn.
Het Hebreeuwse denken met de tijden en
werkwoordsvormen mag echter niet zo ver gaan, dat de hele geschiedenis alleen
maar betrokken moet worden op het gebeuren van één moment zonder
een verleden met ware feiten en zonder een verwachting in de toekomst in de
'lineaire' zin. In het Joodse denken is er ook aandacht voor verleden en toekomst.
Anders is er geen zicht op de vooruitstrevende lijnen, die reeds in de vóórgeschiedenis
en de geschiedenis van Israël, getrokken konden worden als woorden van
bevrijding en profetie.
Het herstelwerk Gods na Genesis 1:2 moet gezien worden in het licht van de bevrijding,
die doorwerkt door de hele Schrift heen, zoals de uittocht uit Egypte. Die beide
geven de diepere dimensie aan van het telkens terugkerende Goddelijk ingrijpen
in de geschiedenis der mensheid. Dit is ook een wijze van Hebreeuws denken.
Bij de exegese van de Schrift zal evengoed rekening dienen te worden gehouden met het eigene van de Hebreeuwse taal, in de werkwoorden, in de voegwoorden, die niet altijd het 'na elkaar' kennen, het eenvoudige causale en consequente, dat onze westerse talen kenmerkt. Het probleem van tijden en werkwoordsvormen in het Hebreeuws mag echter geen beletsel vormen voor de historische waarheid. De feiten in de geschiedenis moeten betrokken worden op Gods bemoeienis met deze wereld, de aionen door.
Het onderscheid tussen de Hebreeuwse
en de Griekse denkvorm
De volken van de westerse wereld hebben in de geschiedenis een verscheidenheid
aan tradities geërfd. Twee springen eruit: De Joodse en de Griekse denkvorm.
Dankzij de historische invloed van de Bijbel op ons cultureel leven, hebben
wij enerzijds soms enigszins de Semitische invloed ondergaan en anderzijds vanwege
de centrale plaats, die de Griekse schrijvers op het westerse denken gehad hebben,
zijn wij door hun filosofische kijk op de dingen gevormd. De twee denkwijzen
zijn vaak niet zo gemakkelijk met elkaar te rijmen. Er zijn aanzienlijke tegenstellingen
tussen de Hebreeuwse en de Griekse denkwijze. Beide zijn van grote invloed op
het verstaan van de Schrift, van God en van Zijn relatie tot Israël en
tot ons.
Integratie is karakteristiek voor
de Joodse beschouwing op de Bijbel, terwijl de Griekse beschouwing gekenmerkt
wordt door de dingen op te splitsen. Integratie brengt de zaken bij elkaar
en ziet ze als één geheel. Opsplitsing maakt de zaken los van
elkaar en analyseert de onderdelen en misvormt vaak het beeld als geheel.
Voorbeeld: Uit een Bijbelgedeelte kan de niet-Jood opmaken, dat het Joodse volk
Jezus als hun koning verwierp en doodde, terwijl hij het feit over het hoofd
ziet, dat niemand Zijn leven kon nemen. Jezus gaf het vrijwillig (Johannes 6:15)
en dat de Joden Hem als Messias begroetten (Mattheüs 21:9). Dezelfde persoon
met zijn Griekse denken, zal ook over het hoofd zien, dat het vanaf de nederwerping
der wereld in Genesis 1:2 het Gods bedoeling was, dat Jezus zou sterven tot
verzoening van de zonden. Dat stond centraal in Gods plan om de wereld tot Zich
te brengen. Volgens de Griekse denktrant riep een groepje Joden: 'Zijn bloed
kome over ons', maar de Griekse heidenen zullen vergeten, dat Jezus bad: 'Vader
vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen (Lukas 23:34). Op die manier
legt men de betekenis van het bloed van Jezus verkeerd uit. Zijn dood brengt
geen vloek over de Joden, maar op deze grandioze wijze wordt de wereld
verzoend (2Korinthe 5:19)! Een wereld die ook het Joodse volk omvat. Het kruis
bracht geen vloek, maar een zegening! Dit goede nieuws hebben Joden aanvaard,
mits het als goed nieuws gebracht werd (Markus 12:37). Petrus, Jacobus, Johannes
en Paulus hebben het aanvaard. De Farizeeën Nicodemus en Jozef van Arimathea
aanvaardden het, evenals vele andere priesters en Joden (Handelingen 6:7; 21:20).
Door de vóórgeschiedenis en de geschiedenis van Israël te
ontkennen en door het Joodse volk te beschuldigen, zal de Grieks ingestelde
mens het zicht verliezen op het heerlijke feit, dat Israël het blijvende,
levende beeld is van de trouw van God in het verleden, heden en toekomst (Deuteronomium
4:31; Romeinen 3:3,4; 11:1,2) en daarmee het zicht op een God, Die wij kunnen
vertrouwen. Deze Griekse mens plant de wortels van het anti-Judaïsme, in
plaats van te zien, zoals de Bijbel dat doet (Jesaja 43:1,7; 46:13; Romeinen
9:4,5 ) dat Israël een bron ter verheerlijking van God is.
Het contrast tussen Jood en Griek op het punt van tijdbesef is dat de Griekse
geest de tijd als verdeeld in tijdvakken of fasen ziet. Verleden, heden en toekomst
worden duidelijk onderscheiden. Vanuit het menselijk vlak kan dit soms niet
anders zo gezien worden, maar de Joodse geest ziet de tijd bovendien als een
voortgaande stroom of proces. Zelfs de tijden van de werkwoorden van de twee
talen illustreren het verschil. Het Grieks legt de nadruk op de tijd, waarin
de handeling zich afspeelt. Het Hebreeuws legt, in scherp contrast daarmede,
de nadruk op de soort handeling, die aan de gang is, nagenoeg zonder
verwijzing naar de tijd. Alles maakt deel uit van een ononderbroken stroom,
zoals dat ook het geval is met de aionen en de bedelingen. Gods plan met de
wereld gaat door alle tijden heen. Hierdoor is de Joodse opvatting van de geschiedenis
organisch. De Joden maken deel uit van de geschiedenis en de geschiedenis is
een deel van hen. Dit blijkt uit het feit, dat Joden, hun voorouders nadrukkelijk
vermelden, zoals dat gebeurt bij de Pesachviering. Daar gedenken zij, op schriftuurlijke
basis (Exodus 13:14), dat God niet alleen hun Joodse voorouders uit Egypte leidde,
maar hen zelf eveneens. God spoorde op deze wijze Israël aan niet te vergeten
wat het met eigen ogen gezien heeft (Deuteronomium 4:9).
Andere geschriften tonen vanuit de geschiedenis ditzelfde begrip van organisch
verbonden zijn (Hebreeën 7:9,10). De geslachtsregisters in Genesis 10 met
hun namen en leeftijden, als voorgeschiedenis van Israël, zijn er ook een
voorbeeld van. Zo is er steeds de relatie van Gods herscheppende handelen in
Genesis 1:2-2:4a en zijn heilshistorisch verbondshandelen in Israëls geschiedenis.
Er is geen enkel bezwaar, Genesis 1 van meet af aan te verbinden met de geschiedenis
van Israël, als eerst de geschiedenis van de mensheid in het prille begin
wordt gezien. Dan is het geschreven vanuit het kennen van God als Verlosser
of Redder. We mogen echter niet onmiddellijk stellen, dat de scheppingsgeschiedenis
vanuit het verbond en met het oog op het verbond geschreven is. Want de Schepper
werd ook gekend vóór de tijd van Mozes en buiten Israël om,
waarin ook sprake is van Gods heilshandelen met de vroege mensheid. Daaruit
is ha-Adam van de hof van Eden voortgekomen, die als Adamiet een verbinding
heeft met het latere Israël. De schepping komt een eigen plaats toe naast
het verbond met het Joodse volk.
De Psalmen voegen geen nieuwe elementen toe aan de doordachte en ware geschiedenis
van Genesis 1. Wel komt op enkele plaatsen (Psalm 74:13; 89:10; 104:6) het oude
mythologische motief voor van een oerstrijd tussen God en een door Hem overwonnen
chaosmonster, de tegenstander, Satan. Dat is geen afwijking van de oorspronkelijke
scheppingsgeschiedenis, maar een bevestiging van Gods strijd met de duisternis
vanaf Genesis 1:2. Het belang van andere teksten (zoals Jesaja 51:9; Amos 9:3;
Job 16:12) ligt ook daar in het aspect om het scheppingsgeloof tot uitdrukking
te brengen.
Scheppingsgeschiedenis c.q. herstelwerk
in Genesis 1 staat niet alleen in dienst van de geloofsleer, maar ook van de
geloofsbeleving. Daarvan getuigen de Psalmen. Gods scheppingsdaden worden
daarin opgesomd om Zijn overweldigende macht te eren en te vieren. Zowel in
de cultus van Israël als bij de verschillende feesten (Psalm 95,136), als
een oproep tot gehoorzaamheid en ook als uitdrukking van geborgenheid en vertrouwen.
Hij, door Wiens Woord hemel en aarde gemaakt zijn, is ook bij machte voor de
mens te zorgen (Psalm 33). Psalm 74 is ook een herinnering aan Gods scheppingsdaden,
die bemoediging en troost geven aan hen, die in wanhoop en in nood verkeren.
Gods grote daden in de schepping worden dan samen met Zijn grote daden in Israëls
geschiedenis genoemd. In Psalm 74 is niet met zekerheid uit te maken of de Psalmist
over de schepping spreekt, of over de doortocht door de Schelfzee ten tijde
van Mozes of het oversteken van de Jordaan ten tijde van Jozua. In Psalm 104
worden Gods scheppingswerken alleen bezongen, maar in ieder geval blijken in
de Psalmen, schepping en heilsgeschiedenis naast elkaar te staan. In Job 38
en 39 worden ook de vele wonderen van de schepping opgesomd met de retorische
vraag, of Job die soms kan begrijpen of gemaakt heeft. God doet geen poging
zich te verdedigen, maar roept de schepping op in al haar veelkleurigheid om
van Hem te getuigen.
Het eerste gedeelte van Psalm 19 wil ook als geloofsgedachte weergeven, dat
de schepping van God getuigt, evenals Psalm 86, 145 en 148. Samen met de hemelen
prediken ook de dag en de nacht tot aan het einde der aarde de lof van hun Schepper.
Het gaat om Psalmen, die vóór de tijd van de Babylonische ballingschap
geschreven zijn als een loflied op de Torah.
Literair-kritische overwegingen in de moderne theologie, ook die van de 'Redaktionsgeschichte',
zullen de oorspronkelijke tekst, niet alleen van Genesis, maar ook die van de
Psalmen, laten veranderen door latere schrijvers in zijn uiteindelijke redactie
als een verbetering van de betekenis in een vroeger stadium.
In Job 28 kent God alleen de Wijsheid,
Die de wereld schiep, die kostbaarder is dan alles ter wereld. Het begin ligt
niet in het duister, als Spreuken 8:23 zegt dat de Wijsheid er al was eer de
aarde bestond, van het begin aan. Over deze Wijsheid Gods spreekt ook Johannes
1:2 als het Woord, dat in het begin bij God was.
Duidelijk is hier, dat al het geschapene aan Hem onderworpen is en dat God Zijn
Wijsheid bij de schepping gebruikte. De Wijsheid Gods is de aanduiding van het
scheppingsgeheim, de in de schepping ingebouwde orde, die voor de mensheid ontoegankelijk
is en alleen aan God bekend is. Ook Spreuken 1-9 handelt over de Wijsheid Gods,
Die zorg droeg voor de in de schepping ingebouwde oerorde. De Wijsheid is ook
hier kostbaarder dan alle schatten ter wereld (Spreuken 8).
De literatuur in Job en Spreuken over
de Wijsheid als scheppingsprincipe zou volgens de moderne theologie ontleend
zijn aan Egyptische voorstellingen, net zoals de scheppingsverhalen in Genesis
en de Psalmen. Door het langdurige verblijf in Egypte zullen de Egyptenaren
zeker Joodse kennis hebben overgenomen.
God heeft zich met de universele openbaring, die in de schepping ligt, reeds
met de eerste mensen verbonden, zoals God zich met Israël verbonden heeft
met Zijn specifieke openbaring aan Israël.
Hiermee zijn de belangrijke facetten
van het scheppingsgeloof in het Oude Testament besproken. Over het Nieuwe Testament
kunnen we kort zijn, omdat daarin geen speciale aandacht aan de schepping geschonken
is. We vinden hier en daar enkele terloopse woorden over de schepping of de
wereld (Lukas 10:21; Marcus 13:9; Hebreeën 11:3) en op sommige plaatsen
wordt de schepping als een realiteit aangenomen.
In Handelingen 14:15-17 spreken Paulus en Barnabas tot de heidenen van God als
de Schepper van de hemel en de aarde, Die zich onder de volken niet onbetuigd
heeft gelaten. Vandaar de beroemde Areopagusrede te Athene (Handelingen 17:24-26),
waarbij het ging om de historische waarheid van God als de Schepper van de hemel
en de aarde. In die richting moeten we ook zoeken in de bekende tekst van Paulus
in Romeinen 1:18-23. De vroegste mensen hebben de werken Gods uit de schepping
als een reële aangelegenheid doorzien, maar hun hart is verduisterd geworden.
Het schepsel werd tenslotte vereerd boven de Schepper.
Een nieuwe notitie over de schepping vinden wij in Kolossenzen 1:15-20 over de rol van Christus in de schepping, die ook gevonden wordt in 1Korinthe 8:6; en in Hebreeën 1:2v.v. We mogen aannemen, dat deze visie een vernieuwde gedachte was onder alle apostelen. De brief aan de Kolossenzen is daar uitvoeriger over, omdat Paulus aan het bestaande scheppingsgeloof bepaalde toevoegingen heeft gedaan. Het gaat hierbij om de kosmische heerschappij van Christus in de strijd tegen de verering van de Kolossenzen van de kosmische geesten. Paulus liet uitkomen, dat ook die geesten door Christus geschapen en dus aan Hem onderworpen zijn door de vermelding van de tronen, heerschappijen, overheden en machten (Kolossenzen 1:16) Verderop in Kolossenzen 2:15 zal hij schrijven, dat Christus hen ontwapend en overwonnen heeft. Christus als de scheppingsmiddelaar is machtiger dan de machten van de geesten. De voorstelling van Christus als Scheppingsmiddelaar is hier bij Paulus met nadruk naar voren gebracht, terwijl bekend was dat in principe alles voortkwam door het Woord van God zelf. Christus is het geheim van de schepping en deze is op Hem gebouwd.
In het voorgaande is in grote lijnen
iets gezegd over de schepping als reactie op de onverantwoorde scheppingsleer
van de moderne theologen. Er zijn geen fundamentele tegenstrijdigheden in de
bijbelse scheppingsuitspraken als een ware geschiedenis zichtbaar geworden.
Integendeel, wat ook hun onderlinge verschillen zijn, alle willen zij God in
zijn grote alles overwinnende macht verheerlijken. Als Schepper is alles in
Zijn hand. Het gaat ook om het ordende aspect, waarbij God niet is begonnen
met het tomeloze en chaotische, maar Hij heeft de verwoeste aarde hersteld om
de aarde bewoonbaar te maken voor een nieuwe schepping, de mens, als een vrij
schepsel. Dat is de centrale, bijbelse gedachte als norm voor de waardering
van de verschillende bijbeluitspraken die op ware feiten zijn gebaseerd, op
echt gebeurde geschiedenissen, en dus niet op verhalen. Ons spreken over God
als Schepper is Bijbels verantwoord en van de aanvang af kunnen wij God zien
als de Elohiem, als de machtige, de macht achter de natuur, Die niet een chaos
in Zich Zelf kan zijn.
De kennis van de schepping gaat vooraf aan de kennis van het verbond met Israël,
niet met de dogmatische uitspraak als zou de ontstaansgeschiedenis van Israël
zijn omkleed met een scheppingsverhaal. Hier geen prioriteit van het verbond,
hoe belangrijk ook, boven de schepping. Het verbond wordt omcirkeld door de
scheppingsgeschiedenis, die vooraf ging. De sabbat, teken en bevestiging van
het verbond, is niet achteruit geprojecteerd in de schepping, waar reeds sprake
was van de sabbat van God. Het is andersom: de sabbat van het verbond herinnert
tevens aan de sabbat van het herstelwerk in Genesis 1.
Het is niet de bedoeling geweest, hier
een afgeronde scheppingsleer op te stellen. God is de Bron van alles. Hij staat
borg voor het verleden, het heden en de toekomst en maakte daar tussen van Hem
uit gezien geen onderscheid. Daarom is geschiedenis profetie, die vervuld is
en profetie geschiedenis die nog niet vervuld is. Alles maakt deel uit van één
geheel.
De Bijbelse historie legt de nadruk op het doorgaand handelen van God, ook in
het plan der eeuwen of aionen en laat ons daardoor zien, dat de band van God
met Israël blijvend en niet verbroken is. (Genesis 17:7,8; Jeremia 31:35-37)
Het filosofisch Griekse toekomstbeeld benadrukt echter anderzijds het niet doorgaan
van de geschiedenis. Daarom beschouwt het Israël óf als terzijde
gesteld, tijdelijk of blijvend, óf vervangend door de Kerk als Gods volk
óf overheersend door de opvattingen van de moderne theologie ondanks
haar zogenaamde 'Hebreeuwse denken' zonder de realiteit van het huidige bestaan
van Israël te willen erkennen. Dit alles op de manier, die de Schrift geweld
aandoet (Romeinen 11:1, 2,29). De neiging om in fasen in te delen in absolute
zin of alleen belang te hechten aan het hedendaags bestaan, waarin het Koninkrijk
Gods moet worden opgericht door menselijk handelen, geeft aan het niet doorgaan
van de geschiedenis Gods in deze wereld. Ook het niet doorgaan van de toekomende
eeuwen, waarvoor de moderne theologie als regel geen enkele belangstelling heeft.
Tenslotte zij opgemerkt dat zelfs de Griekse en Hebreeuwse indeling van het
Oude Testament het contrast weergeven tussen twee opvattingen inzake de geschiedenis
van de Griekse en de Joodse denkvorm. De vertaling van het Oude Testament bevat,
in navolging van Griekse structuur, de Pentateuch, daarna de historische boeken,
vervolgens de dichterlijke boeken en tenslotte de profetische boeken. De Hebreeuwse
Schrift daarentegen noemt de historische en profetische boeken de vroege en
late profeten. Zij begrepen dat voor God de geschiedenis profetie is en de profetie
geschiedenis. De moderne theologie heeft nauwelijks belangstelling voor de profetie.
De Griekse manier van theologie bedrijven in de kerkgeschiedenis veroorzaakte
verder een wig tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Dit is een gevolg van
het maken van een onderscheid tussen wet en genade en een onjuiste vervanging
van Israël door de Kerk. De allereerste woorden van de Wet (Torah) zijn
immers woorden van genade: 'Ik ben de HERE, uw God, die u uit Egypte geleid
heeft, uit de slavernij'. Er zijn nog meer voorbeelden van genade te noemen
(Exodus 34:6,7; Psalm 25:6,7; 103:10-13; Jesaja 43:25; Micha 7:18-20; Habakuk
2:4). Jezus is niet gekomen om de genade in de Torah terzijde te stellen, maar
om te bevestigen, vol te maken, te vervullen. God heeft het Joodse volk niet
afgeschreven.
Naarmate wij de Semitische achtergrond van de Bijbel beter gaan begrijpen, zullen
wij minder geneigd zijn tot muggenzifterij en voorzichtig zijn met het stoppen
van de aparte teksten in een Grieks filosofische dwangbuis. Wij zullen de éénheid
van Gods woord voor alle eeuwen beter kunnen verstaan als wij deze Hebreeuwse
denkwijze zoveel mogelijk tot de onze maken. Het plan der eeuwen en de eerste
hoofdstukken van Genesis zullen ons dan veel meer te zeggen hebben, maar dan
ook als een waar gebeurde geschiedenis waaraan God Zijn openbaringen verbonden
heeft. 'Wie de historiciteit van de Schrift bij voorbaat opzij schuift, kan
geen betrouwbare Christus overhouden. In Johannes 3:12 houdt de Heer, zij het
in een ander verband, ook de eenheid vast tussen het aardse en het hemelse.
Wie het eerste loslaat, raakt ook het tweede kwijt, of heeft in het gunstigste
geval een geloof dat rust op drijfzand van de Kerkvaders en hun volgelingen'
(3).
Als men in de kritische theologie zover gekomen is, dat zelfs de evangeliën
als mythen worden beschouwd, dan worden bovenstaande woorden bewaarheid.
Noten
(1) Ds. J.H. Grolle, 'Gesprek met Israël',
Boekencentrum, 's Gravenhage, 1949. (terug
naar de tekst)
(2) G.J. Pauptit, 'De tijden der eeuwen',
bladzijde 39. Stichting 'Lamp-Licht'; e-mail jcwest@wanadoo.nl. (terug
naar de tekst)
(3) K.A. den Breejen, 'De brief van Paulus
aan de betrouwbaren', bladzijde 185. Stichting 'Lamp-Licht'; e-mail: jcwest@wanadoo.nl
(terug naar de tekst)
Hoofdstuk 10: Schriftelijke of mondelinge overlevering?
Voor wat betreft de overlevering van
het scheppingsverhaal, stellen we vast, dat een aantal bijbelkritische theologen
een verkeerde voorstelling van zaken hebben door nota bene langs de weg van
de mondelinge traditie het scheppingsverhaal pas om en nabij de Babylonische
ballingschap in de Bijbel te laten opnemen, alsof er tevoren geen schriftelijke
overlevering bestond. Doch de kunst van het schrijven bestond reeds ver vóór
Abrahams tijd en mogelijk zelfs vóór de zondvloed! Waarom zou
de scheppingsgeschiedenis dan niet, door de tijden heen schriftelijk overgeleverd
zijn van geslacht op geslacht, als de volken reeds zo vroeg het schrift kenden?
Van Mozes is in elk geval bekend, dat hij schrijven kon. Hij stelde de Woordopenbaring
op schrift, zoals op de twee tafels der getuigenissen van de Sinaï (Exodus
34:27-29). Voorts is het Mozes geweest, die de opdracht kreeg het boek Genesis
te (her)schrijven aan de hand van schriftelijke oerbronnen, die in omloop waren
op kleitabletten of anderszins. Genesis 1 tot en met 11 is echter in een zeer
compacte vorm herschreven. Door vele theologen is daarom dit bijbelgedeelte
niet als historisch beschouwd. Karl Barth wist hier geen weg mee, want in zijn
ogen stond een en ander te ver af van de realiteit van Abrahams geschiedenis
en die van zijn nageslacht, die omschreven wordt in Genesis 12 tot en met 50.
Dit laatste zag hij wel als de voorgeschiedenis van Israël.
Zeker is, dat de kunst van het schrijven er was omstreeks 3100 voor Christus,
zij het niet in optimale vorm, door de val van de mensheid, die zich daarna
langzamerhand enigermate kon oprichten.
In een van de tempels van Uruk in het Midden Oosten vonden de archeologen een
vroeg getuigenis van het bestaan van het schrift: een archief met honderden
kleitabletten, waarin beeldtekens gegrift waren. Weliswaar ging het hier om
vereenvoudigde afbeeldingen, maar omstreeks 2500 voor Christus was het schrift
ontwikkeld tot een verfijnde letterkundige vorm: het spijkerschrift met historische
en mythologische begrippen over de goden van het antieke Soemerië (oud-Babylonië).
Dus 500 jaar vóór de tijd van Abraham in Ur der Chaldeeën.
Het scheppingsverhaal van de Soemerieers als waarschijnlijk de oudste mythe,
kan zijn ontleend aan de oorspronkelijke scheppingsgeschiedenis door zowel schriftelijke
als mondelinge overlevering, wellicht reeds uit de tijd van de pré-adamieten
en overgenomen door het geslacht van de Adamieten, Noachieten en Semieten.
Een bewijs voor het bestaan van de kunst van het schrijven in de tijd van Abraham
vinden we in de boeken Job en Genesis zelf. In Job 19:24 wordt gesproken over
het schrijven in een steen door middel van een ijzeren stift. Een schrijfwijze,
die in de periode van de aartsvaders Abraham, Izaak en Jakob, bekend was. Job
leefde minstens in dezelfde tijd als deze patriarchen.
Vele namen uit het boek Genesis komen ook voor in het boek Job, zoals Us (Genesis
10:23; Job 1:1), Saba (Genesis 10:28; Job 1:15), Chaldeeërs (Genesis 11:31;
Job 1:17), Elifaz (Genesis 36:15; Job 2:11).
De hoge ouderdom van Job is vergelijkbaar met die van de patriarchen. Ook werd
in Abrahams tijd rijkdom, zoals die van Job, aangegeven met de omvang van de
veestapel en het aantal knechten.
Geldstukken werden in die zelfde tijd reeds geslagen. Het in Job 42:11 genoemde
geldstuk komt overeen met dat in de geschiedenis van Jakob in Genesis 33:19.
Onlangs hebben Israëlische archeologen bij het meer van Tiberias 4 kleitabletten
ontdekt uit de tijd van Abraham. De ongeveer 4000 jaar oude tabletten leveren
informatie over Kanaänitische koningen. De tabletten zijn maar enkele centimeters
groot en beschrijven handelsverdragen, een juridisch geschil en een rekenkundige
tekst over vermenigvuldigen.
Wij kunnen stellen: vanaf de vroegste
tijden zit het schrijven de mens diep in het bloed. Zo is het toch voorstelbaar,
dat het ontstaan van de Bijbel vele eeuwen voor Abraham begonnen kan zijn met
de beschrijving van de oudste geschiedenis onder andere op kleitabletten met
het schrift in verfijnde vorm. De kleitabletten hadden het voordeel goed houdbaar
te zijn, beter dan het latere papyrus.
Een van de oudste getuigenissen van het kunnen schrijven in verfijnde vorm zijn
ook de beroemde tabletten van Ebla van vóór de tijd van Mozes,
die de auteur is van de geschriften uit zijn eigen tijd, zoals: Exodus, Leviticus,
Numeri en Deuteronomium, waarvan het laatste over zijn dood is toegevoegd door
Jozua.
De oudste delen van de Bijbel, zoals
Genesis 1 tot en met 11 stammen af uit de vroegste tijd van lang vóór
de zondvloed en zijn wellicht ook vastgelegd op kleitabletten als schriftelijke
oerbronnen. Zij kwamen via de Noachieten, de Semieten en de aartsvaders in het
bezit van Mozes, die ze redigeerde tot het boek Genesis.
Het gaat niet om verhalen, maar om echt gebeurde geschiedenissen, verbonden
aan openbaringen van God en zo zijn ook in latere tijden Gods openbaringen op
aarde schriftelijk genoteerd, niet alleen door Mozes, maar ook door Jozua, Salomo,
Nehemia, Daniël, Mattheüs, Lukas, Petrus, Paulus en anderen.
Hoofdstuk 11: Het ontstaan van het boek Genesis (1)
Van oudsher gold Mozes binnen het Joden- en christendom als de schrijver van de Pentateuch. In de Middeleeuwen kwam, onder de invloed van een aantal moeilijke teksten (Genesis 36:1; Deuteronomium 34:5) een kentering in deze opvatting. De Franse arts en Bijbelgeleerde Jean Astruc kwam in de 18e eeuw voor het eerst met een uitgewerkte visie op het ontstaan van Genesis op de proppen. Hij concludeerde dat Genesis uit een aantal oorkonden moest zijn samengesteld. Deze leer groeide uit tot de opvatting dat aan Genesis en de andere vier boeken van de Pentateuch een mondelinge traditie ten grondslag moest liggen, die later door verschillende 'schrijvers-scholen' bewerkt, veranderd en aangevuld op schrift gesteld is. Sindsdien onderscheidt men binnen de Pentateuch vaak vier verschillende bronnen of schrijversscholen die aangeduid worden met J, E, P en D. Een leer die binnen de theologie 'de bronnentheorie' wordt genoemd. De historische betrouwbaarheid van de Bijbelse gegevens lijkt hierdoor te worden aangetast.
De archeoloog, P.J.Wiseman, fel tegenstander
van deze bronnentheorie ontvouwt in zijn boek 'Ontdekkingen over Genesis' (2)
zijn visie omtrent het ontstaan van dit bijbelboek. Het Oude Testament gold
tot de vorige eeuw als de enige geschiedschrijving die men uit de oudheid kende.
Men ging er vanuit dat dit boek mondeling overgeleverd moest zijn, omdat de
aartsvaders in een periode van de geschiedenis leefden waarin geschreven berichten
niet voorkwamen. Er waren immers geen andere, op schrift gestelde documenten
uit die periode. Men kende alleen het Oude Testament. Dit veranderde toen na
tal van opgravingen in het Nabije Oosten kleitabletten werden gevonden die een
leeftijd van ongeveer 5500 jaar hadden. De vroegste voorbeelden van schriftelijke
berichten waren afkomstig uit de Sumerische nederzettingen die in de delta van
de Eufraat en de Tigris in Mesopotamië lagen.
De tabletten geven informatie over het gebruik van het schrift in de oudheid.
Van 3300 tot 2800 voor Christus was het beeldschrift de meest gangbare methode
om berichten vast te leggen. Uit dit beeldschrift ontwikkelde zich na verloop
van tijd het spijker- of wiggeschrift. Volgens Wiseman moet men niet neerkijken
op dit beeldschrift, want zelfs in onze maatschappij wordt hiervan in restaurants
of op verkeersborden nog steeds gebruik gemaakt.
Geschreven berichten kwamen lang voordat de aartsvaders leefden voor. Men schreef
in die tijd op kleitabletten met een driehoekig staafje waarmee tekens, de zogenaamde
wigge-indrukken, gemaakt werden. De naam wiggeschrift is hiervan afgeleid.
Het is natuurlijk belangrijk te weten voor welke doeleinden dit schrift werd
gebruikt. Uit de opgravingen blijkt dan dat familiekwesties en zakelijke contacten
op kleitabletten werden vastgelegd. Er bestond toen ook al een uitgebreid briefverkeer.
Ondanks dat zal het gebruik van het schrift wel beperkt zijn gebleven tot een
bepaalde groep mensen die de mogelijkheden had zich het schrijven meester te
maken.
Het lijkt overdreven te stellen dat hele volksstammen in die tijd de pen ter
hand namen, exacte gegevens omtrent het aantal mensen die kon schrijven en dit
in het dagelijks leven deed, ontbreken. Zeker is, dat het schrift voor allerlei
zaken werd gebruikt. Men schreef op kleitabletten, die eenmaal hard geworden,
tot in lengte van dagen bewaard konden worden. Een nadeel van een kleitablet
is, dat het, in tegenstelling tot papyrusvellen, niet aan elkaar gemaakt kan
worden. Hiervoor hadden de bewoners van het Nabije Oosten een oplossing gevonden.
Wanneer zij voor het vastleggen van één bericht meerdere tabletten
nodig hadden, maakten zij gebruik van trefwoorden, titels en een nummering om
zo de goede volgorde van de tablettencyclus te waarborgen. De naam van de schrijver
of bezitter van het tablet werd vermeld, waarna het van een waarmerk werd voorzien.
Waarmerking van brieven, wetsgedeelten of berichten gebeurde door de schrijvers
die een zegel onder de tekst drukten, hetgeen onder andere blijkt uit Job 38:14.
Bepaalde personen uit het Oude Testament waren in het bezit van een zegelring.
Juda droeg er één, (Genesis 38:11) en Jozef kreeg er één
van de Farao (Genesis 41:24).
Uit de archeologische vondsten komt ook naar voren dat kleitabletten in waarde
stegen wanneer zij voorzien waren van gegevens betreffende de voorvaderen. Deze
gegevens werden dan aan het begin van het kleitablet geplaatst.
Uit tabletten die dateren uit de tijd
van Hammurabi (1729-1686 voor Christus) blijkt dat het lezen en schrijven van
tekens op scholen werd geoefend. Daar werd ook de grammatica bestudeerd en bepaalde
woordgroepen uit het hoofd geleerd. De studie werd besloten met onderricht n
de wiskunde. Het schrift was in die tijd dus al een ver ontwikkeld medium. De
opvatting dat de aartsvaders die ook in deze tijd leefden, nog geen schrift
kenden, wordt door archeologische vondsten weerlegd. Mede met behulp van deze
kennis komt Wiseman tot de conclusie dat het boek Genesis eeuwen geleden op
schrift gesteld is en in die vorm is overgeleverd.
Het zijn niet alléén de archeologische feiten die Wiseman tot
deze visie aanzetten, ook binnen het boek Genesis heeft hij bewijsplaatsen gevonden
die pleiten voor een vroege vastlegging van het boek. Op elf plaatsen in Genesis
staat namelijk de zinsnede: 'Dit is het geslachtsregister van . . . .'. Deze
zinsnede wordt 'de toledoth'-formule' genoemd en komt op de volgende plaatsen
voor:
Gen. 2:4: 'Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij
geschapen werden'.
Gen. 5:4: 'Dit is het geslachtsregister van Adam'.
Gen. 6:9: 'Dit is de geschiedenis van Noach'.
Gen.10:1: 'Dit zijn de nakomelingen der zonen van Noach, Sem, Cham en
Jafet'.
Gen.11:10: 'Dit zijn de nakomelingen van Sem'.
Gen.11:27: 'Dit zijn de nakomelingen van Sem'.
Gen.25:12: 'Dit nu zijn de nakomelingen van Ismaël.
Gen.25:19: 'Dit is de geschiedenis van Isaak'.
Gen.36:1: 'Dit zijn de nakomelingen van Esau'.
Gen.36:9: 'Dit zijn de nakomelingen van Esau'.
Gen.37:1: 'Dit is de geschiedenis van Jacob'.
Het Hebreeuwse woord 'toledoth' wordt
op drie verschillende manieren vertaald, namelijk met 'geschiedenis', met 'geslachtsregister'
en met 'nakomelingen'. Uit onderzoek van rabbijnen en historici blijkt dat de
beste vertaling van dit woord 'geslachten' of 'geschiedenis van een geslacht'
is. De zin 'dit is het geslachtsregister van' of 'dit zijn de nakomelingen van'
kan het beste vertaald worden met 'dit is de geschiedenis van'. Volgens Wiseman
is de 'toledoth'-formule een heel belangrijk gegeven voor het beantwoorden van
de vraag op welke wijze het boek Genesis tot stand gekomen is. Hij vat, in tegenstelling
tot vele anderen, de 'toledoth'-formule niet op als een inleiding op een bepaald
tekstgedeelte. Hij is van mening dat deze formulering betrekking heeft op het
begin van een familiegeschiedenis en achteruit wijst. Als er staat: 'Dit is
de geschiedenis van Sem', dan is dat een slotopmerking en géén
inleiding op een volgend gedeelte.
Binnen de theologische wetenschap heeft men de 'toledoth'-formule, met uitzondering
van Genesis 2:4, uitgelegd als een inleiding op een geslachtsregister. Men denkt
dus dat elke 'toledoth'-formule gevolgd moet worden door een geslachtsregister.
Volgens Wiseman moet de zinsnede: 'Dit is de geschiedenis van' altijd als afsluiting
van een tablettencyclus worden uitgelegd.
Archeologische vondsten bewijzen dat
tabletten met informatie over de voorvaderen als zeer waardevol golden. Deze
gegevens werden altijd aan het begin van een kleitablet vermeld. In Genesis
is deze oude literaire gewoonte bewaard gebleven.
Er is nog een andere oude gewoonte terug te vinden in Genesis. Het was gebruikelijk
om de naam van de schrijver of bezitter van het tablet te vermelden. De zin:
'Dit is de geschiedenis van Noach' kan betekenen dat Noach de schrijver is van
dat tablet.
In het boek Genesis kunnen we, met het voorgaande in gedachten, de volgende tablettenseries onderscheiden:
Serie nummer 1
Deze begint bij Genesis 1:1 en eindigt bij Genesis 2:4b en komt uit het bezit
van Adam. Volgens Wiseman blijkt dat uit 'dit is de geschiedenis van de hemel
en de aarde' (Genesis 2:4). Dit tablet is volgens hem geschreven door Adam.
De naam van Adam als auteur ontbreekt echter, maar Wiseman zegt dat dit tablet
van hoge ouderdom is, omdat er voor de woorden 'zon' en 'maan' de uitdrukkingen
'het grootste licht' en 'het kleinere licht' gebruikt worden. Wanneer het eerste
hoofdstuk van Genesis ten tijde van Abraham zou zijn geschreven dan zouden voor
zon en maan de Babylonische woorden 'shamash' en 'sin' gebruikt zijn. De namen
voor zon en maan zijn de oudste woorden in de geschiedenis van de taal, desondanks
ontbreken ze in Genesis 1. Op grond van dit feit trekt Wiseman de conclusie
dat Genesis 1 door Adam in beeldschrift is vastgelegd.
Serie nummer 2
Deze begint bij Genesis 2:4b en eindigt bij 5:2 en stamt eveneens uit het erfgoed
van Adam, hetgeen blijkt uit 'Dit is het geslachtsregister van Adam '(Genesis
5:4). De uitdrukking 'de zonde ligt voor de deur' en het beeld van de slang
die na de val in het stof der aarde kruipt, getuigen van een hoge ouderdom.
Dit beeld komt in de rest van het Oude Testament niet voor. Hiernaast wordt,
net als in het eerste tablet, zeer vertrouwelijke taal gebruikt, bijvoorbeeld
in Genesis 3:1: 'God die in de hof wandelde in de avondkoelte'. Mozes zou zoiets
nooit geschreven kunnen hebben omdat hij God met een eerbiedige vrees benaderde.
Deze gegevens uit Genesis leren dat zowel de eerste als de tweede tablettenserie
door Adam is geschreven, aldus Wiseman.
Serie nummer 3
Deze begint bij Genesis 5:3 en eindigt bij 6:9a. Het tablet behoorde aan Noach
toe. Hij is tevens de schrijver. Genesis 6:9: 'Dit is de geschiedenis van Noach'.
Serie nummer 4
Deze begint bij Genesis 6:9b en eindigt bij 10:1. Dit tablet behoorde aan Sem,
Cham en Jafet. Wanneer je dit bijbelgedeelte leest, lijkt het alsof er hier
tegen dovenmansoren is gesproken. Eén gebeurtenis wordt op drie verschillende
manieren beschreven. In Genesis 7:18 staat namelijk: 'Toen de wateren toenamen
en sterk wiesen boven de aarde'. Twee verzen verder staat er: 'En de wateren
namen geweldig toe over de aarde, en alle hoge bergen onder de ganse hemel werden
bedekt'. Vers 20 vervolgt met: 'Vijftien el daarboven stegen de wateren en de
bergen werden overdekt'. Wiseman verklaart dit tekstgedeelte door 10:1 waar
staat: 'Dit zijn de nakomelingen (beter is: 'Dit is de geschiedenis) van de
zonen van Noach, Sem, Cham en Jafet'. Dit verhaal is geschreven door de drie
zonen van Noach, allen ooggetuigen van de zondvloed, die verslag gedaan hebben
van hetgeen zij zagen. Daarom lijken het herhalingen.
Serie nummer 5
Deze serie begint bij 10:16 en eindigt bij 11:10a en is afkomstig uit de nalatenschap
van de nakomelingen van Sem:'Dit zijn de nakomelingen van Sem'. Zij zijn tevens
de schrijvers van dit tablet.
Serie nummer 6
Deze begint bij 11:10b en eindigt bij 11:27a en behoorde toe aan de zonen van
Terah: 'Dit zijn de nakomelingen van Terah' (Genesis 11:27). Volgens Wiseman
heeft Terah dit tablet opgesteld.
Serienummer 7 en 8
Deze beginnen bij Genesis 11:27b en eindigen bij 25:19. Deze tabletten waren
het bezit van Ismaël en Isaak. Dit blijkt uit: 'Dit nu zijn de nakomelingen
van Ismaël'(Genesis 25:12) en uit: 'Dit is de geschiedenis van Isaak (Genesis
25:19). De gebeurtenissen die in deze serie voorkomen, worden nauwkeurig beschreven.
Dat blijkt uit de geschiedenis van Sodom en Gomorra. Volgens Wiseman heeft Abraham
zijn zonen Ismaël en Isaak uitvoerig over deze gebeurtenis ingelicht. Zij
hebben alles schriftelijk vastgelegd en ook de begrafenis van hun vader beschreven
(Genesis 25:19).
Serienummer 9 tot en met 11
Deze serie begint bij 25:19b en eindigt bij 37:2 en bevat de tabletten die toebehoorden
aan en geschreven zijn door Esau en Jacob. Genesis 36:1: 'Dit zijn de nakomelingen
van Esau' en Genesis 37:2: 'Dit is de geschiedenis van Jakob'. Vlak voor de
laatste slotformule staat: 'Jakob echter woonde in het land der vreemdelingschap
van zijn vader, in het land Kanaän' (Genesis 37:1). Op het eerste gezicht
lijkt het erop alsof deze zin los van elke context in dit tekstgedeelte staat.
Wiseman wijst erop dat dit vers juist aangeeft waar en wanneer deze tabletten
geschreven werden, want Jakob bleef niet in Kanaän wonen. Hij sloot daar
de tablettenserie af en vertrok, zoals blijkt uit Genesis, naar Egypte.
Tot zover de verschillende tablettenseries
waaruit Genesis kan zijn opgebouwd. Deze tabletten zijn in het bezit gekomen
van Mozes. Op grond van die tabletten heeft hij het boek Genesis samengesteld.
Tijdens zijn redactiewerk heeft hij de verschillende colofons die voorkwamen
op de tabletten, zoveel mogelijk intact gehouden. Dankzij deze werkwijze zijn
wij nu in staat het ontstaan van dit Bijbelboek te achterhalen. Volgens Wiseman
heeft Mozes niet alleen het boek Genesis geredigeerd, hij heeft ook het Jozefverhaal
(Genesis 37:2b-50:26) op zijn naam staan. De zinsnede 'Dit is de geschiedenis
van Jozef' ontbreekt niet alleen, het is ook ondenkbaar dat Jozef zijn eigen
sterven en begrafenis kan vertellen. Wiseman zegt dat Mozes door zijn Egyptische
opvoeding zo goed op de hoogte was van het reilen en zeilen in de Egyptische
hofhuishouding, dat hij in staat geacht mag worden om met aantekeningen van
Jozef een getrouw beeld te schetsen. Mozes heeft het boek Genesis niet op een
willekeurige wijze samengesteld. Elke tablettencyclus eindigt voor de dood van
genoemde personen.
Aan Genesis ligt dus een serie kleitabletten ten grondslag die door Mozes op
betrouwbare en logische wijze is verwerkt tot het boek waaruit wij nu nog leren.
Naast de 'toledoth'-formule komt er in
Genesis een aantal teksten voor die de hoge ouderdom van dit boek bevestigen.
In de eerste hoofd-stukken van Genesis komen Babylonische woorden voor; vanaf
het 37e hoofdstuk is de tekst echter doorweven met Egyptische uitdrukkingen
en namen, zoals 'Potifar' (37:36) en 'Safe-nat-Paneach'(41:45).Van een aantal
typisch Egyptische gebruiken wordt gewag gemaakt: Jozef droeg een gouden ketting
om zijn hals (41:43) en liet lopers voor de wagens uitgaan. De lichamen van
Jakob en Jozef worden gebalsemd, zoals in Egypte gebruikelijk was. Kortom, er
is zoveel verschil in woordgebruik dat men er niet omheen kan dat elke episode
in de periode waarin deze plaatsvond op schrift gesteld is.
Een andere aanwijzing voor een vroege schriftelijke vastlegging is de uitleg
van Mozes van steden die in zijn tijd niet meer bestonden, bijvoorbeeld in 14:2:
'Bela, dat is Soar'; in 14:3: 'Het dal Siddim, dat is de Zoutzee' en 14:15:
'Hoba, dat ten noorden van Damaskus ligt'. Deze steden die voorkomen op een
tablet dat ten tijde van Abraham werd geschreven, waren 400 jaar later in de
tijd van Mozes, zo in de vergetelheid geraakt dat Mozes de plaatsen van een
uitleg moest voorzien om ze voor de Israëlieten weer herkenbaar te maken.
De uitdrukkingen 'het Zuiderland' (20:1) en 'het Oosterland' (25:6) werden in
de tijd van Abraham gebruikt om de landen ten zuiden en ten oosten van Palestina
aan te duiden. Die landen kregen later andere namen, maar door de vroege schriftelijke
vastlegging zijn de oude benamingen die ten tijde van Abraham gebruikt werden,
bewaard gebleven.
Ook oude gewoonten en gebruiken zijn in Genesis terug te vinden. Sara die haar
slavin Hagar aan Abraham tot vrouw geeft, handelde volkomen volgens het toen
geldige gebruik zoals neergelegd in de wetten 114-146 van het wetboek van Hammurabi.
Door de archeologische vondsten zijn
we er achtergekomen dat naast de 'toledoth'-formule ook andere oude schrijfgewoonten
in Genesis bewaard zijn gebleven. Wanneer men vroeger weinig te vertellen had,
kon met één tablet volstaan worden. Een uitgebreidere inhoud werd
op meerdere tabletten vastgelegd. Om de goede volgorde te waarborgen voorzag
men het tablet van een gemeenschappelijke titel en maakte men gebruik van trefwoorden.
Bijvoorbeeld: 'God schiep de hemel en de aarde'(Genesis 1:1). 'De HERE maakte
de hemel en de aarde' (Genesis 2:4). Wiseman noemt hiernaast nog zeven andere
plaatsen waaraan nu nog gezien kan worden hoe twee kleitabletten met elkaar
verbonden werden. De titel werd gevormd door de aanvangswoorden van het verhaal,
precies zoals de Hebreeën de eerste vijf boeken van een titel voorzagen.
Het was ook gebruikelijk om het kleitablet te dateren. Op buitenbijbelse bronnen
treft men dit aan in de vorm van: 'Het jaar waarin de troon van Nabu gemaakt
werd'. In Genesis komen dezelfde formuleringen voor: 'Ten tijde dat de HERE
God de aarde en de hemel maakte' (Genesis 2:4). Ook vindt men dateringen met
aanduiding van de woonplaats: 'En Isaak woonde bij de put Lachai-Roï' (Genesis
25:11).
De schrijfmethoden van Babylonische teksten en Genesis verschillen weinig van
elkaar. Volgens Wiseman kun je niet anders concluderen dan dat het op schrift
stellen van Genesis en Babylonische tabletten op dezelfde wijze hebben plaatsgevonden.
Wiseman verklaart ook het voorkomen van de verschillende Godsnamen in het boek
Genesis, op grond waarvan de bronnentheorie is ontstaan. Volgens deze theorie
hanteerde de elohist, de E-bron, de naam 'Elohim', terwijl de jahwist, de J-bron,
'Jahwe' gebruikte om God aan te duiden. Wiseman verklaart het voorkomen van
de verschillende Godsnamen op een geheel andere wijze. De belangrijkste tekst
voor de bronnentheorie is Exodus 6:2: 'Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen
als God de Almachtige, maar met mijn naam JHWH ben Ik hun niet bekend geweest'.
De naam JHWH komt desondanks 200 keer voor in Genesis. Volgens Wiseman staat
in Exodus de waarheid. God openbaarde zich aan Abraham met de naam 'El Shaddai'.
Wanneer deze naam gebruikt wordt in Genesis 17:1, 28:3, 35:11 en 48:3 gaat het
om zeer belangrijke gebeurtenissen. 'Shaddai' zonder 'El' komt veel vaker voor,
namelijk 42 keer. Toen Mozes Genesis samenstelde uit de tabletten was het polytheïsme
in de omliggende landen de belangrijkste en omvangrijkste godsdienst waarin
de goden met 'elohim' werden aangeduid. Mozes stond voor de keus. Moest hij
de beladen termen 'El Shaddai' en 'El Eljon' hanteren, die door het polytheïsme
overgenomen waren, of kon hij de naam JHWH die bekend was onder de Israëlieten
in Egypte en waaronder zij God eerden, gebruiken voor de naam 'El Shaddai'?
Mozes koos voor het laatste. Hij voerde de naam JHWH in op de plaatsen waar
'El Shaddai' stond, omdat deze naam niet geladen was met een polytheïstische
inhoud. Dit verklaart het voorkomen van de naam JHWH in het boek Genesis.
De moeilijkheden en verschillen in de tekst van Genesis, die door de moderne theologie als argumenten worden gebruikt om de echtheid van de geschiedenis in Genesis te ontkennen, worden door Wiseman zodanig verklaard dat we ons geloof in de ontstaansgeschiedenis van mens en wereld niet aan de kant behoeven te schuiven. Zijn bijbelgetrouw onderzoek weerlegt de kritiek van de moderne theologie op afdoende wijze.
Noten
(1) Dit hoofdstuk is ontleend aan een artikel
uit het niet meer bestaande bijbelstudieblad 'Jada'. (terug
naar de tekst)
(2) P.J. Wiseman, 'Ontdekkingen over Genesis',
uitgave Jan Haan NV, Groningen, 1960. (terug
naar de tekst)