De rol van de 'leer' in ons leven

Terug naar Theologie

Laatste wijziging: 12.05.2001

 

En allen waren zeer verbaasd, zodat zij elkander vroegen, zeggende: Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag! (Markus 1:27).

 

Als wij het woord 'leer' gebruiken denken we vaak aan leerstellingen of aan dogma's die door de eeuwen heen door christenen werden geleerd. Dat is op zich niet zo vreemd, want het Griekse woord ‘didachè’ betekent naast ‘onderwijs’, óók ‘leer’. De Studiebijbel zegt hierover in deel 12, bladzijde. 95, nr.1184: ‘Meestal gaat het om het min of meer samenhangend geheel van het geleerde, de leer, een leerstelsel (bijvoorbeeld Markus 1:27). Het meervoud in Hebreeën 13:9 kan men opvatten als ‘leerstelsels’, waarbij te denken valt aan theorieën van verschillende inhoud of herkomst’.

Een ander Griekse woord dat vaak met ‘leer’ wordt vertaald is ‘didaskalia’. Daarvan zegt de Studiebijbel op bladzijde 89, nr. 1181: ‘Soms heeft het betrekking op de inhoud van iemands onderwijs, zijn lering of leer, maar dan niet zozeer als een samenhangend geheel gedacht (bijvoorbeeld Titus 2:10).

Onze Nederlandse vertalingen van het Griekse deel van de Bijbel zijn echter niet consequent in het vertalen van deze woorden. De ene keer worden ze vertaald met ‘onderwijs’ en een andere keer met ‘leer’. Hoe ze ook vertaald worden: nergens geeft het Nieuwe Testament ‘een samenhangend geheel van leringen’ of een ‘leerstelsel’, zoals wij dat kennen in onze christelijke belijdenisgeschriften.

Alleen Hebreeën 6:1-4 noemt enkele dingen op, die tot de fundamenten van het christelijk geloof gerekend worden. Maar deze zaken worden niet uitgewerkt.

 

In tegenstelling tot de christenen hebben de Joden wel een ‘leerstelsel’, namelijk de Torah (Romeinen 9:4). Deze was alléén aan de Joden gegeven, niet aan de heidenen en dus ook niet aan christenen uit de heidenen. Ook delen ervan, zoals de Tien Geboden, zijn alléén voor de Joden, ondanks het gegeven dat vele christenen menen dat zij de Tien Geboden moeten onderhouden, waarbij het vierde gebod overigens veelal genegeerd wordt.

 

In Zijn prediking legde Jezus de Torah uit. Hij veroordeelde de verkeerde exegesen van de religieuze leiders en zei: ‘Maar Ik zeg u. . .’. We lezen in Mattheüs 7:28,29 dat de scharen versteld stonden over zijn leer want Hij leerde als gezaghebbende en niet als hun schriftgeleerden (Markus 1:22).

In de Bergrede, die christenen zo graag citeren, doet Jezus niets anders dan het onderwijzen vanuit de Tenach (Zie Mattheüs 5:1-48 en Lukas 6:20-42). Hij had geen lijstje met leerstellingen. Het ‘samenhangend geheel’ was de Tenach. Jezus kwam niet met een nieuwe (= andere) leer, maar Hij bracht de leer van God. Hij zei in Johannes 7:16:

‘Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem, die mij gezonden heeft’

Al vanouds, vanaf de tijd van Mozes, was de leer van God de Torah, zoals die gegeven was op de Sinai, na de uittocht uit Egypte (Exodus 20; Deuteronomium 5).

Sommige schriftgeleerden verzamelden leerlingen rondom zich en onderwezen hen in de Wet van Mozes en de Profeten. Soms gingen mensen zelf op zoek naar een leermeester en sloten zich een tijdlang bij hem aan. Ook Jezus verzamelde leerlingen rondom Zich. De vaste kern daarvan waren twaalf apostelen, maar het zijn niet altijd dezelfde apostelen geweest, zoals een vergelijking van de apostellijsten ons laat zien1. Regelmatig sloten zich ook  anderen bij Hem aan. In Lukas 10 lezen we bijv. dat er zeventig leerlingen door Jezus werden uitgezonden. We mogen er vanuit gaan dat Jezus al zijn discipelen, of zij nu een apostel waren of niet, onderricht heeft gegeven uit de Torah of hen onderwees over het Koninkrijk Gods, zoals in Mattheüs 13. Maar ook hier geen dogmatiek of een lijstje met dingen, die men moest geloven. Wel onderricht, géén dogmatiek.

 

Van Paulus weten we dat hij aan de voeten van de grote schriftgeleerde Gamaliël te Jeruzalem zijn godsdienstonderricht uit de Wet van Mozes heeft ontvangen (Handelingen 22:3). Later zien we dat Paulus zelf onderricht geeft aan jonge christenen zoals Timotheüs en Titus.

Over het algemeen was dit onderricht helemaal mondeling. Zij hadden toen niet het gemak van de boekdrukkunst die pas vele eeuwen later werd uitgevonden. Het op schriftrollen, en later op papier, zetten van bijv. de geschriften van het Oude Testament of de Evangelieën was een kostbare en bijzonder tijdrovende bezigheid.

De ‘leer’ zat voornamelijk in de hoofden van Paulus en zijn hoorders. Zolang de kring van hoorders beperkt was, was dit geen probleem. Maar naarmate de prediking van het evangelie zich uitbreidde rondom de Middellandse Zee was mondelinge communicatie alleen niet meer mogelijk en moest Paulus brieven gaan schrijven die onderdelen van de ‘leer’ moesten verduidelijken en bouwde hij voort op datgene wat de christenen al door de mondelinge communicatie wisten. In de brieven van Paulus vindt men, net zo min als in de evangeliën, dan ook geen uitgewerkt model van wat de christelijke leer nu precies was. Trouwens, de brieven van Paulus waren niet bedoeld als leerstellige onderwijzingen, maar waren adviezen voor problemen, die in sommige gemeenten voorkwamen of, zoals in zijn brieven aan Timotheüs en Titus, persoonlijke richtlijnen voor het leidinggeven in de gemeente.

 

Na de tijd van de apostelen gaan er langzamerhand leerstellingen en dogma's ontstaan die worden vastgelegd in geloofsbelijdenissen. De meest bekende zijn de Twaalf Artikelen van het Geloof en de Geloofsbelijdenis van Nicea, genoemd naar de plaats waar ze door de Katholieke Kerk werd vastgesteld.

Deze, en andere geloofsbelijdenissen zijn uitgewerkte leringen die iemand, op straffe van de dood, voor waar moest aannemen. Het ging dan om zaken als het wezen van God, wie Christus was en wat Hij gedaan heeft, de schepping en de zondeval, de satan en de gevallen engelen, de wederkomst van Christus, dood en opstanding, enz., enz. Allemaal zaken die met het verstand moesten worden begrepen. Hoe christenen moesten leven kwam er helaas niet in voor.

Nog steeds was schriftelijke communicatie een probleem, want ook in die tijd was de boekdrukkunst nog niet uitgevonden. Vele monnikken werden op pad gestuurd om de christenen mondeling op de hoogte te stellen van de leer van de Kerk. Wie niet wilde luisteren en de leerstellingen niet aanvaardde werd, letterlijk, een kopje kleiner gemaakt.

 

Na de Middeleeuwen werd de boekdrukkunst uitgevonden en het eerste wat gedrukt werd, was de Bijbel, maar ook de kerkelijke leerstellingen werden zeer snel op papier vastgelegd. Bijna gelijktijdig met de uitvinding van de boekdrukkunst vond de Reformatie plaats. Binnen de protestantse wereld ontstonden allerlei stromingen die ieder voor zich eigen leringen ontwierpen waaraan een ieder van de geloofsgemeenschap zich diende te houden. Ook daar was tegenstand niet gewenst en zorgde wapengeweld voor eenduidigheid in de ‘ware leer’ die ieder groepering voor zichzelf opeiste.

Men zou toch verwachten dat in de twintigste eeuw, waarin de kennis van en het inzicht in de Bijbel enorm is toegenomen de strijd om de 'ware leer' uitgedoofd is. Niets is minder waar! Ook nu moeten christenen zich onderwerpen aan de leer die in hun Kerk gangbaar is. Er komen weliswaar geen wapens meer aan te pas om andersdenkenden van hun ongelijk te overtuigen, maar er worden nog steeds tuchtmaatregelen tegen hen genomen. Het is blijkbaar nog steeds gevaarlijk iets anders te denken of te leren dan wat door je gemeenschap wordt voorgeschreven. Het gevolg is dat velen hun Kerk of gemeente verlaten. Zich aansluiten bij een andere christelijke gemeenschap is geen goed alternatief, want ook dáár maken geloofsbelijdenissen, dogma’s en kerkelijke regelingen de dienst uit en komt men van de regen in de drup en het maakt in het geheel niet uit of het een grote gemeenschap betreft, zoals de Hervormde of de Gereformeerde Kerk of een kleine, zoals een gemeente uit de Evangelische hoek.

Er zijn christelijke gemeenten, die claimen géén belijdenissen of dogma’s te hebben, maar al gauw blijkt dat niet geheel in overeenstemming te zijn met de waarheid. We zullen er geen belijdenissen op papier aantreffen, want die zitten in hoofden van degenen, die de leiding hebben in die gemeenschappen. Zij maken uit wat de leden van de gemeente al of niet moeten geloven, op straffe van tuchtmaatregelen.

De christelijke wereld is doordrenkt van geloofsbelijdenissen en dogma’s uit de vroegere eeuwen, die veelal klakkeloos werden overgenomen en nog steeds een grote rol spelen.

 

Regelmatig verschijnen in allerlei christelijke bladen artikelen, die zich menen te moeten verweren tegen wat men de ‘valse leer’ noemt. Ook komt het voor dat pamfletten worden uitgedeeld waarin een zogenaamde ‘valse leer’ aan de kaak wordt gesteld. De vraag is dan natuurlijk: ‘Waar haalt iemand het recht vandaan iets een ‘valse leer’ te noemen? Heeft zo iemand dan de ‘ware leer’ tot zijn beschikking? Hoe weten de anderen dat dan? Is die ‘ware leer’ dan toch ergens vastgelegd of zweeft ze in hoofden van mensen?

De Bijbel geeft geen lijst van leerstellingen, die elke christen zou moeten geloven. Het is de exegese, de uitleg van bijbelse teksten die ten grondslag ligt aan de geloofsbelijdenissen en de kerkelijke dogma’s. Theologen hebben deze door de eeuwen heen opgesteld en aangepast en de wereldlijke autoriteiten hebben ze er bij de mensen zo ongeveer letterlijk ingehamerd. Denk maar eens aan de Inquisitie van Rooms Katholieke zijde. Maar ook de Protestanten hebben bloed aan hun handen, zoals de geschiedenis, van onder andere Michel Servette laat zien. Ik zie een overeenkomst met de veroordeling van Jezus, waarbij religieuze en wereldlijke leiders ook nauw samenwerkten. 

 

Zijn geloofsbelijdenissen en dogma’s nodig voor een christen?

Ongetwijfeld zullen vele christenen deze vraag positief beantwoorden, want, laten we eerlijk zijn, geloofsbelijdenissen en dogma’s bieden houvast en geven zekerheid, terwijl kerkelijke regelingen voorkomen dat er een chaos ontstaat. De kerkelijke zaken worden er ordelijk door geregeld, want in de gemeente van Christus moet orde heersen. Iemand, die lid is van een Kerk of gemeente dient zich aan de gangbare leer en regels te onderwerpen en kan of wil hij/zij dat niet, dan is het beter dat zo iemand vrijwillig vertrekt en desnoods onvrijwillig uit de gemeente verwijderd wordt.

In grote lijnen liggen zo de zaken in de meeste christelijke gemeenschappen en velen voelen zich er wel bij. Toch lezen we in de brief van Paulus aan de Romeinen over ‘de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods, die door de Geest Gods geleid worden en die geen geest van slavernij hebben ontvangen om opnieuw te vrezen, maar de Geest van het zoonschap’ (Romeinen 8:14-17,21). Deze ‘vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods’ is niet iets wat pas in het toekomstige leven van toepassing is, maar is reeds in werking gesteld toen de ‘geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in ons kwam wonen’ (Romeinen 8:11). De vraag is: Geloven we dit en durven we daarnaar te handelen?

 

Géén geloofsbelijdenissen, geen dogma’s, geen kerkordeningen, geen ge- en verboden, maar vrijheid in geestelijk opzicht. Nu is vrijheid natuurlijk géén vrijbrief voor allerlei losbandigheid en zullen er altijd zaken zijn en blijven, ook op het geloofsgebied, die geregeld moeten worden, als was het maar zoiets gewoons als het huren van een zaaltje om bijeenkomsten te houden, om nog maar niet te spreken van aktiviteiten en voorzieningen, die bijvoorbeeld het pastorale werk met zich meebrengt. Een, tot in details uitgewerkte geloofsleer is echter geheel overbodig en meer een last dan een lust.

 

In de brieven aan Timoteüs en Titus is de ‘leer’, wat dat ook moge zijn, gekoppeld aan het ‘doen’. Het gaat niet om de ‘leer’, maar om hoe christenen, als een christen, moeten leven in de maatschappij en zich gedragen in de christelijke gemeente, want christen-zijn is een levenswijze.

Jezus zal ons vragen: ‘Wat heb je gedaan?’ Niet: Noem alle artikelen van de Twaalf artikelen van het Geloof'. Hij zal ons ook geen test afnemen of wij wel weten wat de Drieeënheid nu precies is? Of hoe we denken over de hel of de hemel. Hij zal ons ook niet afwijzen omdat we niet precies kunnen uitleggen wat Hij met het evangelie van het Koninkrijk Gods bedoelde.

Wij mensen doen dat wel! Wij wijzen iemand af omdat hij of zij niet precies dezelfde ‘leer’ heeft dan wij. Wij vergeten daarbij dat de ‘veelkleurige wijsheid van God’ door één mens niet te bevatten is. Mensen hebben elkaar nodig om enigszins iets te begrijpen van Gods wijsheid. Daarom heeft God de mens verschillend geschapen, zodat ze elkaar aan kunnen vullen.

 

Paulus zegt tot zowel Timoteüs als tot Titus dat zij anderen moeten leren, moeten onderwijzen. Dat betekende niet dat iedereen precies hetzelfde inzicht kreeg in de dingen die hen verteld werden. Omdat mensen niet hetzelfde zijn gaan zij anders om met de dingen die hen geleerd worden of begrijpen zij de dingen anders dan de ander. Dat heeft God zo bepaald door de mensen verschillend te maken. Moeten wij dan Gods schepping, Gods maaksel, anders maken dan Hij gewild heeft door iedereen te dwingen hetzelfde te geloven en te leren? Moeten wij van ‘Gods veelkleurige wijsheid’ een kleurloos iets maken omdat we bang zijn dat de ‘ware leer’ wordt aangetast?

Het feit dat de Bijbel geen uitgewerkte geloofsleer biedt, geeft mensen, met van God ontvangen gaven, de gelegenheid zelf in de Bijbel op zoek te gaan naar de heerlijke waarheden van God. De een zal dit ontdekken en een ander zal iets heel anders ontdekken. Het kan zelfs voorkomen dat dingen worden ontdekt die schijnbaar met elkaar in tegenspraak zijn. Dan moeten we niet krampachtig proberen de verschillen door spitsvondige redeneringen weg te werken. We moeten gewoon accepteren dat wij op dat moment iets menen te zien dat volgens ons inzicht niet klopt. Dat ligt niet aan de Bijbel en uiteraard zeker niet aan God. Het ligt aan ons omdat ons kennen nog onvolkomen is. Dat geldt voor ons allemaal. Als iemand ons leringen voorhoudt die volgens ons niet kloppen, dienen we niet te gaan proberen de ander te overtuigen dat hij ‘fout’ zit. Uiteraard mogen we de ander gerust laten zien hoe we zelf tegen dingen aankijken, maar een ‘strijd om het gelijk’ moet vermeden worden. Hier past verdraagzaamheid, zoals Paulus ons dat in Kolossenzen 3:12-17 voorhoudt:

‘Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid em geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft, gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo. En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. En de vrede van Christus, tot welke gij immers in één lichaam geroepen zijt, regere in uw harten; en weest dankbaar. Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten. En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader, dankende door Hem’.

 

Ook hier gaat het niet om een ‘leer’, maar om het doen, want het ‘elkander leren en terechtwijzen’ heeft betrekking op ons gedrag, zoals moge blijken uit vers 17: ‘En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader, dankende door Hem’. Het geloof van een christen is geen leer-geloof, maar een doe-geloof.

 

 

1   Mattheüs 10:2-4; Markus 3:16-19; Lukas 6:14-16; Handelingen 1:13. Uiteraard hebben christenen geprobeerd deze lijsten met elkaar in overeenstemming te brengen, maar het is beter gewoon te aanvaarden wat er staat en te accepteren dat er blijkbaar wisselingen plaatsgevonden hebben bij de twaalf apostelen.

 

 

                  Jan van de Westelaken

Terug naar de top