Jezus en Satan
(Overgenomen uit een brochure van
'De Broeders in Christus'. De brochure draagt als titel 'De duivel en satan'
en is geschreven door D. A. Hale)
Laatst gewijzigd: 06.04.2002
Mattheüs 4:1-11; Marcus
1:13; Lucas 4:1-13.
Er zijn onoverkomelijke bezwaren tegen het opvatten van deze passages als een
letterlijk verslag van een gesprek met een lijfelijke duivel, of gevallen engel,
in de woestijn. Immers er is geen berg van waar af men al de koninkrijken der
wereld zien kan, laat staan hun 'heerlijkheid'. Is het waarschijnlijk dat Jezus
met zo'n engel naar Jeruzalem zou reizen, het prachtige gebouw van Herodes beklimmen
en aan de rand van het dak gaan staan, neerkijkend terwijl de duivel zei: 'Spring
dan naar beneden; er staat immers in de Bijbel..."? Stel eens voor dat
iemand tot Jezus zegt: 'Ziet u al de koninkrijken der wereld? Dit alles met
al zijn pracht geef ik aan u, want ik kan erover beschikken, en aan wie ik wil,
kan ik het geven'. Wist Jezus dan niet dat 'de Allerhoogste macht heeft over
het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil' (Daniël 4:25)?
Had Zijn Vader niet tot Hem gezegd en Hem er in Zijn woorden enkele dagen tevoren
bij Zijn doop aan herinnerd: 'Mijn Zoon zijt gij. Vraag
Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit'
(Psalm 2)? Wat voor nut zou het hebben met zo'n duivel te redetwisten over bijbelteksten?
Als het de aartsvijand van God en de mens was, in welke gestalte dan ook, die
voor Jezus stond heeft Hij hem zeker door zijn leugens en voorstellen herkend;
maar ieder mens weet dat zonde zijn drijfkracht vindt in de inge-boren neiging
het eigen 'Ik' te behagen en niet in de suggesties van onze vijanden.
Als het op zichzelf reeds uitgesloten is dit verhaal óp te vatten als
een letterlijk gesprek met een lijfelijke vijand, laten we deze drie verzoekingen
dan eens bekijken in verband met de werkelijke ervaring en beproeving van de
Here Jezus. Want zoals met het geval van Job betekent het verdwijnen van de
duivel na de inleiding op Jezus' optreden onder de mensen geenszins het einde
van Zijn beproeving.
'En
de duivel zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan tot deze steen,
dat hij brood worde'. De taak die Jezus op 't punt stond op Zich te nemen
was uiterst moeizaam. Overal in het land, zowel in Jeruzalem met haar leidslieden
als in kleine dorpen met eenvoudige mensen, moest Hij het Koninkrijk Gods verkondigen
en een ernstig beroep doen op een ieder om zich te bekeren. Hij moest de drukte
van de schare verdragen, soms tot laat op de dag, uren lang genezingen doen
en hun leren wat God van hen vroeg. De evangeliën tonen Hem zittend op
een boot op het meer van Galilea omdat de schare aan 'de oever te groot was
om daar te kunnen spreken; of moe van het reizen onder de, hete, oosterse zon;
of onmiddellijk na het einde van de sabbat omringd door mensen die genezing
zochten voor zichzelf of voor kennissen. Typerend voor vele dagen zijn de woorden
van Marcus: 'een grote schare volgde Hem en zij drongen
tegen Hem op' (Markus 5:24). En al deze inspanning moest Hij ondergaan
zonder het gerief van eigen huis of vaste verblijfplaats: 'de
vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen
heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen' (Mattheüs 8:20).
Hoe sterk zou onder zulke omstandigheden soms de drang kunnen zijn om de bovennatuurlijke
kracht, die God Hem bij Zijn doop gegeven had voor het genezen en leren van
anderen, ook voor Zichzelf te gebruiken om Zijn eigen leven gemakkelijker te
maken.
Juist zo'n verzoeking kwam tot Hem toen Hij, hongerig na veertig dagen vasten,
steentjes zag die Hij met een woord tot broodjes zou kunnen maken. De gedachte
was aantrekkelijk, maar Jezus wist dat Hij, als de Knecht des Heren, gebrek
en lijden moest doorstaan als een les in gehoorzaamheid. Was het niet met deze
bedoeling dat God Zijn volk Israël door de woestijn leidde? 'Gedenk
dan heel de weg', had Mozes gezegd, 'waarop de
Here, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid, om u te verootmoedigen
en u op de proef te stellen ten einde te weten wat er in uw hart was: of gij
al dan niet zijn geboden zoudt onderhouden. Ja, Hij verootmoedigde u, deed u
honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook uw
vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van
brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren uitgaat'
(Deuteronomium 8:2,3).
Met deze laatste woorden wierp Jezus de verzoeking van Zich en nam daarmee het
vaste besluit Gods kracht nooit voor Zichzelf te gebruiken. Al was Hij Gods
eniggeboren Zoon, Hij aanvaardde in alle nederigheid de noodzaak van een hard
leven van ontberingen en voortdurende inspanning als deel van Zijn proeftijd
in het vlees. 'Zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de
gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden' (Hebreeën
5:7,8). Dit besluit heeft Jezus tot het einde toe vast gehouden. De stem die
de zoon van de hoveling op een grote afstand kon genezen gaf geen bevel aan
engelen toen in Gethsemane Zijn eigen leven in gevaar was. Toen deze verzoeking
zich voor de laatste keer herhaalde, toen Jezus op het kruis hing en de omstanders
riepen: 'laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen
aan Hem geloven... want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon' (Mattheüs
27:42,43), bleef de kracht die Hem van het kruis kon bevrijden ongebruikt. Niet
tevergeefs had de knecht des Heren Zijn gezicht in de woestijn als een keisteen
gemaakt en zelfs de hoon van het gepeupel getuigde van Zijn volmaakte triomf:
'Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden'.
'En hij
leidde Hem naar Jeruzalem en stelde Hem op de rand van het dak des tempels en
hij zeide tot Hem: Indien gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan van hier naar beneden;
want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande
u om u te behoeden'.
We mogen aannemen dat Jezus gedurende Zijn verblijf in de woestijn veel gedacht
heeft over Zijn optreden onder het volk als de Verlosser en Koning van Israël.
Zijn verlangen door hen aanvaard te worden was goed te zien toen Hij later over
Jeruzalem weende en zei: 'hoe dikwijls heb Ik uw kinderen
willen vergaderen en gij hebt het niet gewild' (Mattheüs 23:57).
Uit dit verlangen Israël te overtuigen dat Hij inderdaad Gods Zoon en Israëls
Koning was stelde Hij zich een manier voor om dat te doen. Had niet de laatste
van Israëls profeten voorspeld dat de Komende plotseling in de tempel zou
verschijnen? 'Zie, Ik zend mijn bode die voor mijn aangezicht
de weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die gij zoekt'
(Maleachi 3:l). Zal Hij Zich dan bij de tempel te Jeruzalem openbaren, misschien
op een drukke feestdag? Alle ogen zijn op Hem gericht als Hij plotseling daarboven,
aan de rand van het dak van het grote gebouw, verschijnt en daar vanaf springt.
Hij hoeft zeker geen gevaar te vrezen: Hij was immers Gods Zoon en God zou Zijn
engelen al klaar hebben om Hem te beschermen. Stond er niet geschreven: 'Op
de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot'
(Psalm 91:11, 12)? Wat een geweldige indruk zou dat op de uit de tempelhoven
opkijkende schare maken en welk een heerlijke intrede zou het zijn voor de Koning
van Israël!
Toch is dit, het verlangen van een onmiskenbaar bewijs van Gods bescherming,
precies wat Israël in de woestijn eiste, toen het bij Massa van Mozes water
uit de rots vroeg en God op de proef stelde door te zeggen: 'Is
de Here in ons midden of niet?' (Exodus 17:7). Jezus wist hoe Mozes de
volgende generatie aan deze gebeurtenis heeft herinnerd en hen gewaarschuwd:
'Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken, zoals gij bij Massa gedaan
hebt' (Deuteronomium 6:16).
Met deze zelfde woorden heeft de Here Jezus deze verzoeking verworpen. Toen
in de daaropvolgende jaren het volk menigmaal aandrong op een teken van Zijn
messiasschap heeft Hij steeds geweigerd. 'En de Farizeeën
en Sadduceeën kwamen tot Hem en vroegen, om Hem te verzoeken, dat
Hij een teken uit de hemel zou tonen. Hij antwoordde en zeide... Een boos en
overspelig geslacht verlangt een teken, en het zal geen teken ontvangen dan
het teken van Jona' (Mattheüs 16:1-4). Ook deze verzoeking, Gods
zorg voor Hem aan anderen te demonstreren, herhaalde zich in Jezus' laatste
uren en wel in verband met de tempel: 'Gij, die de tempel
afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, indien Gij Gods Zoon zijt'
(Mattheüs 27:40). Maar het grote teken dat Hij inderdaad de Zoon Gods was
zou pas komen toen Hij niet in staat was iets voor Zichzelf te doen. Zoals Paulus
zegt, werd Jezus 'door Zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn
in kracht' (Romeinen 1:4).
'En de duivel zeide tot Hem: U zal ik deze macht geven
en hun heerlijkheid, want zij is mij overgegeven, en ik geef haar wie ik wil'.In
de laatste van de drie vermelde verzoekingen zag Jezus 'al de koninkrijken der
wereld en hun heerlijkheid'. De woorden uit de tweede psalm, waarop de Stem
uit de hemel zinspeelde, verzekerden Hem dat Hij als Gods Zoon al deze koninkrijken
zou bezitten: 'Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der
aarde tot uw bezit'. Doordat Hij kracht uit de Hoge had ontvangen, bezat Jezus
nu de macht de koninkrijken der wereld in bezit te nemen, de tirannie van Rome
tot een einde te brengen, de reisleiders van het volk uit hun machtspositie
te verwijderen en Zijn heerschappij over de gehele wereld uit te oefenen. Hoeveel
aantrekkelijker was deze weg naar de troon dan die naar het kruis met al zijn
schaamte en lijden!
Nogmaals dacht Jezus aan de woorden van Mozes, die ook vanaf een hoge berg het
land gezien had waarvan God gezegd had: 'Ik zal het aan u (Abraham) en uw nageslacht
voor altoos geven'. Maar hoe vaak had God het volk niet door Mozes gewaarschuwd,
dat zij het land niet door eigen kracht, maar alleen in vertrouwen op God in
bezit zouden nemen. Alleen door Gods weg te gaan en Zijn wil te doen zou het
koninkrijk Gods koninkrijk zijn, in tegenstelling tot de landen eromheen. 'Wanneer
nu de Here, uw God, u in het land zal gebracht hebben, waarvan Hij uw vaderen,
Abraham, Isaäk en Jakob, gezworen heeft het u te zullen geven... neem u
er dan voor in acht, dat gij de Here niet vergeet. De Here, uw God, zult gij
vrezen, Hem zult gij dienen, en bij zijn naam zweren' (Deuteronomium
6:10-13).
Versterkt door deze woorden die, zoals uit de samenhang te zien is, de enige
grondslag leggen waarop Gods eeuwig koninkrijk op aarde opgericht kan worden,
verwierp Jezus ook de suggestie dat Hij door de aan Hem toevertrouwde macht
Zijn erfdeel in bezit zou nemen. In plaats van de macht over de natiën
te grijpen als iets waar Hij als Gods Zoon recht op had, aanvaardde Hij ten
volle de gestalte van de knecht des Heren.
Ook deze verzoeking kwam later nog menigmaal terug. In een roes van geestdrift,
na de miraculeuze spijziging in de woestijn, probeerde het volk Hem met geweld
koning te maken, maar toen 'Jezus bemerkte, dat zij zouden
komen en Hem met geweld meevoeren om Hem Koning te maken, trok Hij Zich weder
terug in het gebergte, geheel alleen' (Johannes 6:15). Jezus' weigering
als Koning te regeren heeft zelfs onder de discipelen veel aanstoot gegeven:
'Van toen af keerden velen van zijn discipelen terug en
gingen niet langer met Hem mede' (Johannes 6:66). Het was ook bij deze
gelegenheid dat Judas zich tegen zijn Heer keerde: 'Heb
Ik niet u twaalven uitgekozen? En een van u is een duivel' (vers 70).
Judas wilde dat Jezus het voorstel van de duivel in ' de woestijn aanvaardde
en in zijn teleurstelling dat Jezus weigerde vinden we de kiem van zijn uiteindelijke
verraad. Zelfs Petrus kon zich niet indenken dat Jezus naar Jeruzalem zou gaan
om te sterven en Jezus reageerde op zijn protest met dezelfde woorden als Hij
in de woestijn gebruikte: 'Ga weg, achter Mij, satan;
gij zijt een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op
die der mensen' (Mattheüs 16:23).
Conclusie
Als we over deze drie verzoekingen in de woestijn nadenken, valt het ons op
dat alle drie in werkelijkheid naar voren gekomen zijn gedurende Jezus' werk
onder Zijn volk. Hij heeft ze vooraf gezien, ermee geworsteld en ze overwonnen.
Hij heeft kracht uit de Schrift geput, uit het verhaal over een andere eerstgeboren
zoon die God uit Egypte bracht en gedurende veertig jaren in de woestijn op
de proef stelde. Zijn verzoekingen kwamen voort uit de toestand waarin Hij verkeerde,
uit de menselijke verwachtingen en redeneringen van Zijn volk. Net zoals Eva
in verzoeking kwam door de redenering der zintuigen van een schrander dier,
net zoals Job op de proef gesteld werd door de menselijke redeneringen van,
de drie, zo werd ook Jezus beproefd door de verkeerde verwachtingen van het
volk Israël. Alle hebben hun oorsprong gehad in wat te zien en te horen
is, in tegenstelling tot geloof in de onzichtbare beloften Gods. Judas is een
duivel voor Jezus wanneer hij Jezus' weigering om Koning te zijn niet wil aanvaarden.
Petrus is een satan wanneer hij Jezus vertelt dat Zijn kruisiging niet zal geschieden,
Jezus laat ons het kenmerk van de slang, satan, of duivel zien in Zijn heftige
reactie: 'gij zijt bedacht op de dingen der mensen'. Het is wat Paulus 'de gezindheid
van het vlees' noemt.
Maar dit alles heeft helemaal niets te maken met gevallen engelen en bevestigt
de samenhang dat 'satan', en 'duivel' taal is die wijst op mensen in de wereld
en niet op engelen.
terug naar de top