Zicht op het Koninkrijk Gods
door M.Paasse
terug naar Boeken en Publicaties

Laatst gewijzigd: 06.11.2002

Inhoud

Inleidende beschouwingen
1. Wat is de Messiaanse tijd of het Messiaanse Vrederijk?
2. Het onderscheid tussen het Koninkrijk Gods in deze eeuw en dat van de toekomende eeuw
3. De beloften aan Abraham met betrekking tot de messiaanse tijd
4. Onderscheid in de profetiën van Daniël 2 en 7
5. Hoe moeten wij Mattheüs 24 lezen?
6. Het Koninkrijk der hemelen in de Handelingenperiode
7. Resumerende beschouwingen over de Gemeenten Gods
8. De boodschap van het boek Openbaring
9. Conflicten binnen Israël vóór het Messiaanse Vrederijk
10. Kan men spreken van afval van de christenheid?
11. We leven vandaag in de verwachting van de Messiaanse tijd
12. Door Jezus gelijk te stellen aan God, wordt Gods Woord ontkracht
13. God alles in allen!


Inleidende beschouwingen
Profetie is één van de oeroude verschijningsvormen van de Joodse religie. De profeten van Israël bleven in de verkondiging van hun visioenen reëel, want zij zagen zichzelf als 'Gods mond'. Niets was verwerpelijker dan een valse profeet te zijn. Wat was het doel van profetie? Het gaat niet alléén om de woordverkondiging, maar profetie staat vooral in dienst van de uiteindelijke bestemming van de mensheid en de wereld. De profeten Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Daniël, Hosea, Joël, Zacharias en later ook Johannes op Patmos, werden door God uitgekozen apocalyptische en eschatologische visioenen te verkondigen, die echter pas door mensen begrepen kunnen worden, die leven in de tijd waarvoor die profetieën bestemd waren. Veel blijft een geheimenis, tot het rijp is om in vervulling te gaan. Wanneer Joden over de komst van de Messias en de Messiaanse tijd nadenken, speelt bij hen niet zonder meer het emotionele aspect van het geloof een rol, maar gelden ook zuiver bijbelse zaken en feiten, die met elkaar in verband staan. In Gods heilsplan heeft alles zijn tijd en volgorde. De vragen over weg en doel van het volk Israël en de Gemeente Gods moeten door gelovige Joden en christenen aan de hand van bijbelse gegevens beantwoord kunnen worden, al is lang niet alles even duidelijk. Ondanks de vergevorderde tijd van de vóór-Messiaanse weeën kunnen of willen verreweg de meeste theologen geen uitspraken doen over de actuele profetie. Aan de andere kant zijn er sektariërs, die de bijbelse gegevens net zo lang ombuigen tot ze in hun denkraam passen. Steeds werden profetieën ingevuld door eigen voorspellingen met jaartallen en al. Dat klassieke theologen niet en sektarische groepen lichtzinnig met het profetische woord omgaan, betekent niet dat het profetische woord verkeerd of misleidend is. Deze tijd biedt ons de mogelijkheid bewuster en duidelijker met het profetische woord om te gaan, waarbij wij veel meer dan voorheen bewaard blijven voor ernstige dwalingen vanwege toegenomen kennis en inzicht in de Heilige Schrift en in de profetie.Vooral als wij kunnen inzien dat de oprichting van de staat Israël in 1948 een vervulling is van profetie.
De christenheid in zijn algemeenheid heeft tot aan de moord op zes miljoen Joden bevestigd anti-Joods te zijn en heden ten dage is zij, bij monde van de Rooms Katholieke Kerk, de Oosters Orthodoxe Kerk en de Wereldraad van Kerken anti-zionistisch ingesteld. Het Nieuwe Testament verzekert ons in niet mis te verstane bewoordingen dat Israëls uitverkiezing voor God onherroepelijk is (Romeinen 11). Desondanks gedraagt een groot deel van de christenheid zich jegens Israël autoritair en onrechtvaardig, ondanks het feit dat de wereld van onze tijd hectische dimensies heeft aangenomen. Vandaag worden wij eraan herinnerd, dat wij ons leven met God en mensen én het Joodse volk op orde moeten brengen, want de Messiaanse tijd wordt ons, dwars door vele verdrukkingen en onzekerheden heen, aangekondigd. Als belangrijkste vóórtekenen zien wij het eerste Zionistencongres in 1897, de oprichting van de staat Israël in 1948 en de hereniging van Jeruzalem in 1967 tijdens de zesdaagse oorlog.
Het Joodse volk vierde in 1998 het vijftigjarige bestaan van de staat Israël. Dat jaar kan in zekere zin als een 'Jubeljaar' of 'een jaar van bazuingeschal', beschouwd worden. Wellicht wordt er daarom nu zo hevig gestreden om politieke duidelijkheid over wie de eigenlijke bezitter is van het land Israël en de stad Jeruzalem: Joden of Palestijnen. We zouden kunnen zeggen dat met dit 'Jubeljaar' een nieuw tijdperk is ingetreden, waarbij het gezicht van de wereld opnieuw zo drastisch is veranderd. Méér dan ooit tevoren wordt de gehele wereld geconfronteerd met het bestaan van Israël!
We zien de dreiging op allerlei gebied. Het zit in de lucht! Dit alles heeft te maken met het feit dat Israël opnieuw heilsgeschiedenis schrijft in de wereldgeschiedenis! Voor vele gelovige Joden en christenen is het aftellen van de Messiaanse tijd begonnen. Hier moeten we echter heel voorzichtig zijn, want we betreden profetische grond. Wat wordt hier met de Messiaanse tijd bedoeld? Mogen wij deze zó maar in het 1000-jarige Rijk na Jezus' wederkomst plaatsen, zoals dit door vele christenen gedaan wordt? De term 'het laatste der dagen' of 'te dien dage' geeft aan de 'herfst'geschiedenis van het Messiaanse Vrederijk of het Koninkrijk der hemelen in déze boze eeuw vóór de Wederkomst, dat zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament is aangekondigd.
Bij voorbaat stellen we vast: In de Bijbel zien we het onderscheid in de verschillende Koninkrijken Gods. Het Koninkrijk Gods betekent in eerste aanleg de heerschappij Gods, in universele zin, die in principe tegenwoordig is in de ganse schepping Gods, die alles omvat. Door de val van een deel der engelen is er de duisternis gekomen in Gods schepping, waardoor de 'nederwerping' der wereld is gekomen, vanwege het 'woest en ledig' worden van de aarde en ook die van de hemelen, in de zin van het heelal, het universum (zie onder andere Genesis 1:2). Het Koninkrijk Gods, ofwel de heerschappij Gods, zal over de vervallen schepping terugkeren door herstel c.q. herschepping door God op grond van Gods plan der eeuwen of der aionen. We zien de terugkeer van het Koninkrijk Gods op aarde voor een deel in het herstelwerk Gods, zoals dat omschreven is in Genesis 1. De duisternis blijft nog altijd op de achtergrond, zodat het Koninkrijk Gods (nog) niet geheel en al is voltooid. Zo wordt volgens de profetieën het Koninkrijk Gods in deze boze eeuw in de Messiaanse tijd voor een deel hersteld (zie Jesaja 65). Verder zien we het Koninkrijk Gods in het 1000-jarige Rijk in de toekomende eeuw na de Wederkomst. Dit betreft Gods heerschappij op aarde, nog niet in de hemelen, het universum (de sterrenhemel). Dit Koninkrijk Gods komt pas in de laatste eeuw, na het laatste oordeel van de Grote Witte Troon: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde van Openbaring 21. Het alles overheersende Koninkrijk Gods vinden we als 'God alles in allen' zal zijn (1Korinthe 15). Als we spreken van het in dienst staan van het Koninkrijk Gods, bijvoorbeeld in de Evangelie-verkondiging, dan heeft het niet alleen betrekking op deze eeuw (aioon), maar vooral op de toekomende eeuwen, die uitlopen op 'God alles in allen'.


terug naar Inhoud

1. Wat is de Messiaanse tijd of het Messiaanse Vrederijk?

De Heilige Schrift is in meer dan één opzicht een probleem. De verschillende meningen over de uitleg van de meest cruciale Bijbelse gegevens bewijzen dat. Zo is de betekenis van Israël vanaf de vroegste eeuwen van de christenheid over het hoofd gezien. Tot op vandaag wordt Jezus de Messias in de kerkelijke traditie tot een godheid verklaard. De Eerstgeborene van Gods ganse schepping, de Zoon van God, als het meest bijzondere en uitnemende Schepsel Gods, dat in de Goddelijke, overhemelse sfeer, zich denken laat is door Zijn hemelse Vader naar de aarde gezonden, waarbij de Zoon van God de gestalte van een mensenzoon heeft aangenomen om de mensheid van zonde en dood te verlossen. Maar Zijn verlossingswerk reikt verder, namelijk tot het gehele universum toe, want aan Hem is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Een duidelijk schriftbewijs, dat het niet gaat om God de Zoon, deel uitmakend van de Drieeënheid, als kerkelijke definitie voorgesteld op het concilie van Nicea (325), onder grote druk van keizer Constantijn de Grote, is Johannes 20:17, waar Jezus tot Maria Magdalena zegt: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.
Jezus geeft te kennen, dat Hij niet Zelf God is! De HERE (JHWH) is de waarachtige God (Jeremia 10:7). Hij zegt in Jesaja 45:5: Ik ben de HERE en er is geen ander; buiten Mij is er geen God.

Door onjuiste vertalingen wordt op diverse plaatsen de schijn gewekt, dat Jezus op gelijke voet staat met God. Echter: Hoe kan God zich door God verlaten voelen aan het kruis? (Mattheüs 27:46). Dit kan alleen de Zóón van God zijn, als schepsel Gods, Jezus de Messias. Een en ander ter wille van de redding van de schepping.
Ook is er het probleem met het begrip 'eeuwig' of 'eeuwigheid', als vertaling van het Hebreeuwse woord 'olam', c.q. het Griekse woord 'aioon'. Deze beide woorden hebben de betekenis van 'eeuw' in de zin van een tijdsbestek, niet in de zin van eindeloosheid.

Zo zijn er vele verkeerde en daardoor misleidende vertalingen aan te wijzen, waardoor vele teksten voor ons oog verduisterd worden. De Kerk is steeds doorgegaan met haar vergrieksing van het Evangelie, in plaats van de Bijbel te lezen in de Joodse denksfeer. Eeuwenlang is de boodschap van de Tenach op de tweede plaats gekomen of zelfs geheel verwaarloosd, zodat men ook geen oog had voor de betekenis van de Messiaanse tijd of het Messiaanse Vrederijk in het 'laatste der dagen', zoals dat door de profeten uit het Oude Testament op velerlei wijze is aangekondigd.

Dag des HEREN
In verband hiermee ligt er ook het probleem van de uitleg van de Oudtestamentische term 'Dag des HEREN' (ofwel de toekomst des HEREN). Deze term geeft aan het Messiaanse Vrederijk, voorafgegaan door de vele verdrukkingen in deze 'boze aioon' (Galaten 1:4). In deze tekst is 'aionos' ten onrechte vertaald met 'wereld', in plaats van 'eeuw'. Met deze 'boze aioon' (eeuw) wordt bedoeld het tijdperk dat loopt vanaf de Zondvloed tot de Wederkomst van Christus. Dit tijdperk, met zijn eigen wereldgangontwikkeling is de 'nu-wereld', de tegenwoordige hemelen en aarde, uit 2Petrus 3:7.

In het Nieuwe Testament moet de 'Dag des HEREN' echter op verschillende plaatsen worden gezien als de dag van Jezus de Messias, met daarop volgend het Koninkrijk Gods in de toekomende aioon, het 1000-jarige Rijk uit Openbaring 20. Een en ander wordt voorafgegaan door de Grote Verdrukking, zoals die nog niet eerder in deze boze aioon heeft plaatsgevonden. Uit het verband zien we om welke 'Dag des Heren' het gaat. In 1Thessalonicenzen 5:1-6 komt de 'Dag des Heren' plotseling 'als een dief in de nacht'. De Zoon des Mensen zal dan komen met grote macht en heerlijkheid (Mattheüs 24:30).
Paulus heeft het Koninkrijk Gods niet alleen eschatologisch opgevat, maar ook als het Rijk Gods, waarin gerechtigheid, vrede en blijdschap (Romeinen 14:17) is door de Heilige Geest in de zin van een tijdperk in deze boze eeuw.
Helaas heeft de christelijke leertraditie dit onderscheid in het Bijbels gegeven van de 'Dag des HEREN' niet kunnen maken, waardoor de Bijbel in feite tot een onontwarbaar Boek is gemaakt.
En dat is de Bijbel nu juist in het geheel niet! Immers, de Schrift is door God ingegeven. Daar moet serieus mee worden omgegaan, ook in de vertalingen. Dan nog kan de mens als beperkt wezen tekort schieten in het zicht op de grote daden Gods en Zijn plan met de aionen (eeuwen), waardoor God 'alles in allen' zal worden.
Een gedegen kennis van de grondtekst en de juiste vertaling ervan is van het grootste belang! Hierdoor zijn we in eerste aanleg aangewezen op Joodse geleerden, ook als zij niet in Jezus de Messias geloven. Nochtans heeft God gezorgd dat er ook Joods-christelijke vakmensen zijn, die ons kunnen onderwijzen in zowel het Bijbels Hebreeuws als het Bijbelse Grieks, waardoor heiden-christenen meer verzekerd kunnen zijn van de juistheid van de Bijbeltekst en de vertalingen ervan. Zo wordt het toch mogelijk gemaakt, dat Gods openbaring ook voor ons, heiden-christenen, betrouwbaar blijft. Weliswaar is hiermee niet het laatste woord gesproken. Het gaat om méér. Als het goed is, moeten kennis en inzicht zoveel mogelijk gebaseerd zijn op de kracht van de Heilige Geest voor zowel Joden als niet-Joden, waarbij onze ogen worden geopend voor de grote bedoelingen Gods met de wereld, de mensheid en de gehele verloren schepping. Het is de bedoeling dat Gods woord zoveel mogelijk nader ontsloten wordt, waardoor tevens een versterking van het geloofsleven verkregen wordt, dat zich uitstrekt tot ons gehele wezen.

We gaan nader in op de inhoud en betekenis van de Messiaanse tijd. We moeten vooropstellen, dat de term 'het Messiaanse Vrederijk' of 'de Messiaanse tijd', geen schriftuurlijk begrip is, maar een door ons aangegeven aanduiding van een rijk van vrede en gerechtigheid op deze aarde in het 'laatste der dagen' van deze boze eeuw. Het Messiaanse Vrederijk komt in de herfst van deze boze eeuw, vóór de Wederkomst van Christus.

We zien er vandaag de voortekenen ervan. Het blad 'AMI-Jeruzalem Bijbelcentrum', 24e jaargang, oktober 1999, schrijft in optimistische zin over een 'Bekeringsbeweging' uit het begin van de tachtiger jaren, waaraan nu honderduizenden Joden deelnemen, die terugkeren naar de naleving van de geboden, die God aan Mozes heeft gegeven. Er is een dorst onder veel bekeerde Joden om zich meer te laven aan de bronnen van het Judaïsme door meer in de richting van de Conservatieven te gaan, die het midden houden tussen strenge naleving door de Orthodoxen en het moderne, liberale Judaïsme. Uiteindelijk gaat het erom, dat aan Israël Jezus de Messias geopenbaard wordt als de Weg, de Waarheid en het Leven (Johannes 14:6).

In de Tenach (Oude Testament) wordt op zeer veel plaatsen in zeer realistische woorden en termen over de Messiaanse tijd geschreven met de daarbij behorende kenmerken en ontwikkelingen. Als we de Tenach opslaan over de 'Dag des HEREN', zullen velen deze grote en belangrijke dag Gods onmiddellijk willen betrekken op de 'dag des Heren' bij de Wederkomst. De Joden zien als regel in deze term de dag van des HEREN verschijning en de openbaringswording van Zijn heerlijkheid in de zin van de heerlijkheid van de God van Israël Zelf vanwege de doorwerking, de doorstraling, van Zijn Geest, de Geest des HEREN of de Heilige Geest, met name vanaf de berg Sion te Jeruzalem.De christenheid, voor zover geïnteresseerd, ziet als regel in deze 'dag des HEREN' alleen de Wederkomst van Christus. Maar dat is de halve waarheid. De Tenach spreekt in Maleachi 3:2: Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan als Hij verschijnt?.
Gaat het hier om de dag van Christus' Wederkomst? Uit de context zal telkens blijken dat het gaat om de 'Dag des HEREN' in de Messiaanse tijd.

In Maleachi 4:5 wordt gesproken over 'de grote en vreselijke dag des HEREN, vooraf gegaan door de komst van de profeet Elia. Deze dag des HEREN heeft dezelfde betekenis als de 'komst des HEREN', als de tijd van Gods nabijheid met Zijn Geest, in een periode van 'het laatste der dagen' in deze boze eeuw. (Vergelijk Jesaja 2:12,13; 6:7; Jeremia 46:10; Ezechiël 13:5; Joël 1:15; 2:1,11,31; 3:14; Amos 5:18,20; Obadja vers 15; Zefanja 1:7,14).

Wanneer wij de betekenis van 'de Dag des HEREN', zoals vermeld in de Tenach, nader bezien, dan zal er vooral het leven in de overvloed van de Geest des HEREN zijn. Hierdoor zal de berg van het huis des HEREN, vervuld met de Geest des HEREN, een centrale plaats innemen. Het is de berg Sion, waarheen alle volken stromen om de God van Israël te leren kennen en om in Zijn paden te wandelen. Er zal dan een tijd van welvaart en rust aanbreken. Men zal niet meer door oorlogen verschrikt worden. In Jesaja 2:2-5 klinkt in een visioen de oproep tot het volk Israël: En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HEREN vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen, geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. Huis van Jacob, komt, laten wij wandelen in het licht des HEREN.

In dit visioen zien we tevens een vóórvervulling van Openbaring 22:4 waar de mensheid God van aangezicht tot aangezicht zal zien op de nieuwe aarde van Openbaring 21. De profeet Micha besluit hetzelfde visioen met de vaststelling en het voornemen: Want alle volken zullen wandelen in de naam van de HERE, onze God, voor altoos en immer.

Voor 'altoos en immer' staat in het Hebreeuws 'le-olam' en dat betekent 'de eeuw, of het tijdperk, uit'. In deze passage uit Micha lezen we niets over de 'Dag des HEREN' in de zin van de Wederkomst van de Messias. Zoals we reeds zagen: De laatste uitleg kan pas gegeven worden in tweede instantie, zoals aangekondigd in het Nieuwe Testament.

Volgens de andere profetische teksten uit het Oude Testament mag niet verwacht worden, dat de heerlijkheid van de 'Dag des HEREN' het gevolg zal zijn van het op eigen kracht geleidelijk omhooggaan van het mensdom. De heerlijkheid is het gevolg van de bekering door de overvloed van de Geest des HEREN. De bekering is het resultaat van gerichten en oordelen Gods over Israël en de volken in de vóór-Messiaanse weeëntijd, vóórdat het Messiaanse Rijk in déze eeuw komt. Gods toorn over de mensen moet eerst tot rust gebracht worden (Jeremia 23:20; 30:24; Zefanja 1:14,v.v.; Joël 1:15; 2:1,11).
Gehoorzamen aan de wil van God en Hem erkennen als Heer en Meester is dan pas geworden tot heil der ganse mensheid.
Gelouterd en gereinigd, hoewel deerlijk gehavend, zal het volk Israël als geheel uit die benarde tijden tevoorschijn komen als het volk van Gods verkiezing en openbaring in de wereld. De volkeren zullen daarna tot inzicht komen van de macht en majesteit van Israëls God, als de alleen ware God en hem de eer geven (Ezechiël 38:16; Zacharia 14:1,v.v.). Het volk zal na de doorstane verschrikkingen en de vele verdrukkingen in de vóór-Messiaanse tijd de HERE zoeken, hun God en ook David hun koning (Hosea 3:5). David zal in deze bijzondere tijd worden opgewekt uit de dood tegelijk met vele andere 'heiligen' op de wijze zoals in Mattheüs 27:52 is aangegeven. Zowel de vóór- als de Messiaanse tijd zelf, met de weeën en de daarop volgende heerlijkheden, spelen zich af in 'het laatste der dagen' en niet in de Eindtijd, hetgeen in het Hebreeuws wordt aangeduid met 'acharith-hajamin'. Deze uitdrukking heeft niet noodzakelijkerwijs de betekenis van de allerlaatste dag vlak vóór de Wederkomst.

Het moet ons opvallen, dat de Messias in de Messiaanse tijd niet tegenwoordig zal zijn, maar God de HERE Zelf met Zijn Geest. Volgens Zacharia 14:4 zullen Gods voeten te dien dage op de Olijfberg staan, niet de voeten van Zijn Zoon, Jezus de Messias.

We zagen reeds: De profeet Elia en koning David zullen in elk geval als de 'heiligen' (met hemelse zegening) in de Messiaanse tijd op aarde aanwezig zijn (Maleachi 4:5; Hosea 3:5, en andere). Davids herstelde koningschap wijst dan nog steeds heen naar het grote Koningschap van de Messias in het Koninkrijk Gods van de toekomende eeuw (aioon), het 1000-jarige Rijk, waarin Hij als de Koning der koningen zal regeren.

Wie moeite heeft met de Bijbelse geloofsgedachte van Davids opwekking in de Messiaanse tijd, leze hierover op diverse plaatsen in de Bijbel, zoals in Ezechiël 37:21-26: Zo zegt de Here HERE: Zie, ik haal de Israëlieten weg uit de volken naar wier gebied zij zijn gegaan; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen en hen naar hun land brengen . . . . En mijn knecht David zal koning over hen wezen, één herder zal er voor allen zijn. . . . , en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn. . . . Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.

Voor 'eeuwig' moet gelezen worden 'de duur der eeuw'; Hebreeuws 'ed-olam', dat wil zeggen (een) 'duur dezer eeuw'.

Hier kunnen wij met de beste wil van de wereld niet inzien dat het om de grote Zoon van David zou gaan, Jezus de Messias. Davids koningschap zal evenwel in de Messiaanse tijd een voorafschaduwing zijn van Jezus' Koningschap in de toekomende eeuw(en) of aionen. Het zal blijken, dat de opwekking van een aantal 'heiligen' met hemelse roeping in de Messiaanse tijd een gewoon verschijnsel zal zijn, dat losstaat van het grote, eerste algemene opstandingsleven van gelovigen, die in Christus zijn, wanneer het 1000-jarige Rijk van de toekomende eeuw zal aanbreken.

Zoals reeds is vastgesteld: De Messiaanse tijd wordt in de Tenach op vele wijzen en toonaarden aangekondigd. De Evangeliën sluiten hierop aan met het begrip het 'Koninkrijk der hemelen' (bij Mattheüs) of het 'Koninkrijk Gods' (bij Markus en Lukas). Meermalen geeft 'Koninkrijk Gods' beter de bedoeling weer dan 'Koninkrijk der hemelen (bijvoorbeeld Mattheüs 6:33). Het Koninkrijk Gods stond (in beginsel) midden onder Israël (Lukas 17:20 v.v.). Met het komen van Gods Koninkrijk bij de eerste komst van Christus hangt ook samen de waardigheid van de Messias, die Jezus voor Zichzelf aanvaardt. Hij is de Gezalfde, omdat in Hem Gods Koningschap gekomen is.

De term 'Dag des HEREN' van de Tenach vinden we ook in het Nieuwe Testament terug in de zin van de Messiaanse tijd. Voor we hier verder op in zullen gaan, kunnen we nu reeds vooraf zeggen, dat de 'Dag des HEREN' in de Pinkstertoespraak van Petrus (Handelingen 2:20) uitgelegd moet worden in de zin van de Tenach, waarbij de woorden uit Joël 2:28-34 zo goed als letterlijk door de apostel Petrus worden aangehaald.
Andere teksten uit het Nieuwe Testament spreken over de 'Dag des Heren' in de zin van de Wederkomst of de 'Dag van de Heer Jezus Christus (1Korinthe 1:8; 5:5; 2Korinthe 1:14; 1Thessalonicenzen 5:2; 2Petrus 3:10,12; Openbaring 16:14).

De profeten uit het Oude Testament zagen alléén, met uitzondering van de profeet Daniël, die reeds de Wederkomst in een droom zag, de Dag des Heren in de Messiaanse tijd in déze eeuw onder andere met het optrekken van Israël naar het land der vaderen met als doel het wandelen in het licht des HEREN, dat wil zeggen in het licht van God met Zijn Heilige Geest. Tot dat besef moet het Joodse volk als geheel nog komen en nog leren, dat God ook de Koning van deze eeuw is, die Zijn Naam aan dit volk verbonden heeft. Dan zal Israël zich niet laten opsluiten binnen de muren van de synagoge of de grenzen van zijn land. God heeft dit volk uitverkoren, opdat het Zijn Naam zou uitdragen in de wereld en verkondigen aan alle volkeren (Jesaja 43:21), zonder dat Jezus de Messias hierbij tegenwoordig is.

God Zelf zal het volk Israël uit zijn isolement verlossen door het 'in het laatste der dagen' samen met de andere volken in de smeltkroes van Zijn oordelen en gerichten te werpen, opdat daarna de Verlossing zal zijn met de heerlijke tijd van de 'Dag des HEREN' in deze aioon. Israël zal dan samen met de verlosten uit alle volken en natiën zich scharen rondom de berg van het huis des HEREN om in het licht des HEREN (niet dat van de Messias) te wandelen, evenwel gepaard gaande met een levend en vreugdevol geloof in Jezus de Messias, waarbij zij tevens méér dan bijvoorbeeld de Gemeente Gods van de tussenbedeling, worden aangeraakt door de Geest van Christus, die echter los staat van de Geest van God. De Heilige Geest doet ons de ogen openen voor de Persoon en het werk van de Messias.

Voor wat betreft de 'Dag des Heren' in het Nieuwe Testament denken we verder aan 1Johannes 2:28 waar gewaarschuwd wordt voor de mogelijkheid om beschaamd te staan: En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wij, als Hij zal geopenbaard worden, vrijmoedigheid hebben en voor Hem niet beschaamd staan bij zijn komst.

De 'kinderkens' zijn Joden aan wie Johannes, als apostel der besnijdenis, schreef.

De bedoeling van de Wederkomst is, dat als Hij geopenbaard wordt, wij Hem gelijk(vormig) zullen wezen, want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is (1Johannes 3:2). Het gaat uiteindelijk om het behoren van de totale mensheid tot het 'Lichaam van Christus', terwijl Hij Zelf het Hoofd is, wat later door Paulus verder aan ons is geopenbaard.

Vlak vóór de Wederkomst zullen de krachten der hemelen, in kosmische zin, bewogen worden. Dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen. Al wenende zullen de mensen de Zoon des mensen zien, komend op de wolken met grote kracht en heerlijkheid. De hemel en de aarde van déze boze aioon zullen voorbijgaan en overgaan in die van de toekomende aioon, waarbij de woorden van de Messias geenszins voorbij zullen gaan, want Diens verlossingswerk gaat ook in de toekomende eeuwen verder (Mattheüs 24:34-36; Daniël 7:13,14).
Van ons zelf hebben wij geen natuurlijke bekwaamheid om op de dag van de Wederkomst volkomen toegerust te zijn. De apostel Paulus troost ons met de zekerheid dat gelovigen geen enkele genadegave tekort zullen komen, wanneer zij zullen uitzien naar de openbaring van onze Heer Jezus Christus (1Korinthe 1:7,8).
Wanneer Jezus de Messias wederkomt, zal God ons vernederd, zwak en aangetast lichaam veranderen, bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon (Romeinen 8:29). Die Wederkomst komt niet eerder als niet eerst de afval (van de Messiaanse tijd) met daarin de Grote Verdrukking gekomen zal zijn met de openbaring van de 'mens der zonde', de werelddictator in de Eindtijd, de 'zoon van het verderf' (2Thessalonicenzen 2:3,4). Over de Wederkomst van Christus schrijft Paulus in 1Thessalonicenzen 4:15-18: Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen.

Deze zogenaamde 'opname in de hemel' geldt voor de gelovigen met een hemelse roeping en taak, zoals die gevonden worden in Paulus' Gemeente van Jood en Griek tijdens zijn eerste bediening als de apostel der heidenen.

Over de Gemeente van Paulus tijdens zijn tweede bediening geldt vóór de Wederkomst reeds de verandering naar Zijn beeld. Filippenzen 3:20,21 spreekt over deze verandering: Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen waaruit wij ook de Here Jezus verwachten die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij alle dingen Zich kan onderwerpen (zie ook Kolossenzen 3:3,4).

De uit-opstanding van Efeze 2:4-7, de vóór-opstanding van tussen de andere doden uit, vóór de Wederkomst, zoals deze bestemd is voor de Gemeente der verborgenheid (geheimenis) met overhemelse zegening, kan bij voorbaat als Zijn Lichaam worden aangemerkt. Later komt de 'Dag van Christus' bij Zijn Wederkomst voor Israël en de volken met aardse c.q. hemelse zegeningen. Uiteindelijk is de totale mensheid 'Lichaam van Christus' als God alles in allen is (1Korinthe 15:28).

De Dag des Heren is niet de zondag
Binnen het christendom wordt de 'dag des Heren' ten onrechte ook gezien als de zondag. Het christendom heeft dus ook in dit opzicht de plaats ingenomen van Israël door een eigen wekelijkse 'rustdag' in te voeren op het fundament van de heidense 'zonnedag', ingevoerd tijdens Constantijn de Grote (+ 325). Het begrip de eerste dag der week als zondag is ten onrechte ontleend aan Handelingen 20:7. Er staat letterlijk in het Grieks: 'de een der sabbatten' (tei miai ton sabbaton). Men vertaalt 'miai' met 'eerste', maar letterlijk staat er 'een' ('eerste' is in het Grieks 'protos'). Het woord 'dag' komt niet voor na 'miai'. 'Dag' is er bijgevoegd. Wat 'sabbaton' betreft, gaat het om een meervoud. Men beweert dat het om een idiomatische uitdrukking gaat voor 'week'. Zo vertaalt men dan met 'de eerste dag der week', terwijl er staat: 'de een van de sabbatten', dat wil zeggen de eerste van een reeks van zeven sabbatten, vanaf Pasen tot Pinksteren.
De verkeerde vertaling 'eerste dag der week' vindt men ook in Mattheüs 28:1. Er staat 'eis mian sabbaton' en dat betekent letterlijk 'in een sabbatten'. Dat heeft ook de betekenis van: 'de eerste van zeven sabbatten'. Het was nog (Paas)sabbat toen bleek dat Jezus was opgestaan. De opstanding heeft dus plaatsgevonden op Paasdag, op de eerste van de zeven sabbatten tot aan de Pinksterdag. Het is dan ook terecht, dat op Pesach (Pasen) niet alleen de Uittocht uit Egypte wordt herdacht en gevierd, maar ook de opstanding van Christus. Immers, beide heilsfeiten hebben betrekking op verlossing. De discipelen vierden de feestdagen zoals dat in de Wet was geregeld, in dit geval de jaarlijkse feestdag van Pasen.
Om verkeerde redenen houden de niet-Joden hun wekelijkse rustdag op zondag, maar de Jood moet de sabbat blijven vieren op de zevende dag. In de Messiaanse tijd zal de Joodse sabbat meegevierd worden door de volken (zie onder andere Jesaja 66:23).
In Leviticus 23:39-42 heeft de achtste dag de betekenis van 7+1. Dat betekent dan het meerdere van de volheid van de zeven, vanwege de grote vreugde. In Leviticus 23 moet er de eerstvolgende dag na de sabbat ook rust zijn, opdat na de oogst er de mogelijkheid zal zijn om voor het aangezicht van God te verschijnen. In Openbaring 1:10 wordt de 'Dag des Heren' ten onrechte aangezien voor de zondag.

De Messiaanse tijd wordt geleerd binnen het Jodendom
Er zijn veel Joodse geschriften en commentaren die over een Messiaanse tijd zonder de Messias spreken. Israël behoort niet tot de volken, maar is het unieke volk van God. Israël als volk staat voorlopig wel buiten het geloof in Christus, maar niet buiten de openbaring. Wij ontmoeten Israël binnen de ruimte van de openbaring Gods en van Zijn verbond. Daarom kunnen heiden-christenen vanuit Israëls eeuwenoude schat aan schriftkennis en schriftervaring worden onderwezen. Maar het mag niet zover gaan zoals Martin Buber stelt, dat Joden Christus niet nodig hebben, omdat zij God allang kennen. Christus heeft volgens hem een positieve betekenis voor de heiden-volkeren omdat Hij voor hen de weg is tot de kennis Gods.
Dat wij, heiden-christenen, met Israël het Oude Testament gemeenschappelijk hebben, zegt minder dan het lijkt. Zodra wij samen de Tenach lezen, worden de verschillen pijnlijk zichtbaar. Tegenover de erfzonde ziet de Jood de erfdeugd. Volgens de Joods traditie kan de zonde door berouw, gebed en goede werken worden overwonnen. Zo is het ook gesteld met de uitleg van de Oudtestamentische profetieën. Het is onjuist te stellen, dat het christendom Christus belijdt als de gekomen Messias, terwijl het Jodendom zou uitzien naar de komende Messias. Daar ziet het Jodendom vrijwel over de gehele linie niet naar uit. Het gaat daar veel meer om het Messiaanse Rijk, om de nieuwe sociale wereldorde. Wie de Joden ziet als het volk dat uitziet naar de komende Messias, koestert een romantisch beeld van Israël. Rabbi Lion Erwteman van de Beth Yeshua Gemeente te Amsterdam ziet, als Joods christen, de Messiaanse tijd, met daarin de beweging, die zich kenmerkt door het geloof dat de Almachtige een nieuw moment heeft bereikt in de geschiedenis van het heil. Het betreft dan de bijeenvergadering van een groot aantal Joodse mensen in het Koninkrijk der hemelen (Messiaanse tijd), waar de volheid van de heidenen is bereikt. Moeten bij deze Rabbijn de Messiaanse heilsfeiten eerst werkelijkheid worden, vóórdat de Messias verschijnt?
Israëls lot en handelen is gericht op de Messiaanse werkelijkheid. Deze visie heeft Israël geholpen om te kunnen komen tot een aanvaarding van de harde lijdensweg. Een moeilijk punt is echter de discussie over het Messiasschap van Jezus. Met de grootste moeite heeft Israël de Messias kunnen en willen zien als de 'lijdende Knecht des HEREN' (Jesaja 53). Reeds in het Nieuwe Testament zien wij dit conflict. De tekst uit Deuteronomium 31, dat degene, die ongehoorzaam is, door God verlaten wordt, speelt in de Joodse afwijzing van Jezus als Messias, een grote rol. De heidense christenheid maakt Hem voor Israël tot op de huidige dag onaannemelijk.
De echte Messias moet volgens de Jood immers herkenbaar zijn aan zijn voorspoed. Hij komt niet om een nederlaag te lijden, maar om te overwinnen. Dit is de visie van de Joodse geleerde Maimonides uit de Middeleeuwen. Het gaat bij de Joden slechts al te dikwijls om het Messiaanse Rijk met het herstel van de rechte orde. Maar steeds opnieuw ontstonden in de benauwdheid der tijden vaak verwachtingen omtrent een komende Messias, die allemaal uitliepen op een teleurstelling. Het verlangen naar een Messias verschoof naar een verlangen naar een Messiaanse tijd en een Messiaans Rijk. Zo wordt het geloof in een nieuw leven, dat op aarde zal ontstaan, telkens opnieuw beleden. Dat de Messias, zoals wij Hem kennen uit de Evangeliën, reeds gekomen zou zijn en verlossing zou hebben teweeg gebracht, is voor de Jood onbestaanbaar, omdat er nog niets van die verlossing te bespeuren valt. Geen ander volk dan Israël is er zo diep van overtuigd te leven in een onverloste wereld. Het werk van de Messias zal daar een beslissende wending in moeten brengen. Zijn komen moet immers het aanbreken van de heilstijd zijn.
In elk geval: Vele Joden zijn het Messiaanse visioen goeddeels kwijtgeraakt. De Oudtestamentische profetieën spreken echter over een Messiaanse tijd zonder de aanwezigheid van een Messias, maar wel met de tegenwoordigheid van de God van Israël met Zijn Geest. Daarom staan wij met Israël samen in de verwachting van de Messiaanse tijd zonder meer, dat wil zeggen zonder de tegenwoordigheid van de Messias.

Nog enkele beschouwingen over de Messiaanse tijd
Wij hebben gezien: De Wederkomst is voorlopig niet aan de orde. De Messiaanse tijd is voorzegd in Jesaja 2,11,60 en 65 met het vernieuwde land Israël en de vernieuwde volkerenwereld. Gods Nieuwe Verbond zal dan reeds met Israël zijn gesloten (Jeremia 31:31-33; Hebreeën 8:8). In de Pesachmaaltijd vlak vóór Jezus' kruis en opstanding is dit Nieuwe Verbond reeds geproclameerd. Het herstelde Israël heeft dan zijn uitstraling naar de volkerenwereld door de overvloed van de Geest des HEREN (Zacharia 12-14).

Vanaf Abraham tot aan Maleachi werd aldoor gesproken over het Koninkrijk Gods van déze eeuw op déze aarde. De psalmen van David jubelen over dit Koninkrijk. De profeten hebben het volk steeds weer opgeroepen zich daarom tot God te bekeren, die ze hebben verlaten, ondanks de vele brandoffers (Jeremia 1:4,11). Toen reeds gold de oproep het Messiaanse Rijk te verwachten.

Zijn de profetieën van vóór de Babylonische gevangenschap, zoals die van Jesaja, reeds vervuld na de terugkeer van het volk uit Babel? Lang niet alle voorzeggingen! Er zijn nog vele profetieën, die nog ten volle vervuld moeten worden, bijvoorbeeld Jesaja 49:6: Hij zegt dan: Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde.

Deuteronomium 32:2 wijst er reeds op, dat Israël Gods werktuig zal zijn onder de volken. Is dit alles reeds vervuld? Tot op heden niet! Israël moet Gods heerlijkheid onder de heiden-volken nog ten volle verkondigen (Jesaja 66:19; Mattheüs 24:14). Dan zal Israël in de Messiaanse tijd werkelijk ten volle een koninklijk priesterdom zijn. Ook Jeremia van vóór, tijdens en na de ballingschap spreekt duidelijk over de toekomst van Israël en het Koninkrijk (Jeremia 23:3-8); evenals Ezechiël (Ezechiël 11:16-20; 34:12-24; 37). Hier wordt tevens de beschrijving gegeven van de toekomstige tempel, de offeranden, de sabbat, de besnijdenis, enzovoort.
De normen van de Wet moeten, ook voor wat betreft de ceremonieën, gedurende het Koninkrijk door Israël in acht genomen worden in een tempel, gebouwd naar het model van Ezechiël 40-46. Dit alles moet nog worden vervuld! Evenals de profetieën in Hosea 3:4,5; Amos 9:11-15; Micha 4:1-5; Zacharia 6:12,13; 14:16. We moeten inzien dat er vele Oudtestamentische profetieën zijn, die nog vervuld moeten worden en die behoren tot déze boze eeuw en niet tot de toekomende eeuw, waarin Jezus de Messias, als de levende Tempel uit Openbaring, tegenwoordig zal zijn. In Openbaring 7:15 gaat het om een levende Tempel, de verheerlijkte Christus. God, Die op de troon zit, zal Hem nog overschaduwen.
Bij de profeten uit het Oude Testament was er nog geen zicht op het Koninkrijk Gods in de toekomende eeuw, dan alleen bij de profeet Daniël. Hij spreekt over de komst van een mensenzoon op de wolken met daarop volgend het Koninkrijk Gods in de toekomende eeuwen, dat niet vergaan zal (Daniël 7). Wel is er de Messiasprofetie, betrekking hebbend op de eerste komst van de Messias (onder andere Jesaja 9:5,6; 53), doch we moeten inzien, dat komst en wederkomst in de Tenach vaak in het profetisch perspectief in één blik samengevat kan worden. Meestal blijkt dit pas achteraf uit de latere Bijbelse gegevens, zoals uit het Nieuwe Testament, waarover later iets meer gezegd zal worden.

Gods plan der eeuwen
Voor een beter inzicht omtrent het Koninkrijk Gods ofwel de heerschappij Gods is het nodig bij voorbaat iets te zeggen over het 'plan der eeuwen' (aionen) van Efeze 3:11. Zo zien we beter de plaats van de Messiaanse periode in déze aioon.
Vandaag wacht alles op de volledige terugkeer van Israël tot zijn God: 'Dan zal de Geest uitgestort worden uit de hoge' (Jesaja 32:15). 'De woestijn en het dorre land zullen zullen zich verblijden, de steppe zal juichen, ja, juichen en jubelen (Jesaja 35:10 v.v.). Dit zal plaatsvinden in de Messiaanse tijd.

Hier wordt geen opsomming en uitleg gegeven van een grote reeks bijbelteksten, die voor een Koninkrijk Gods in déze eeuw pleiten in onderscheid tot het Koninkrijk Gods van de toekomende eeuw. We hebben hierover reeds gezegd, dat het ontbreken van het zicht op de Messiaanse tijd in déze eeuw veroorzaakt is door verkeerde vertalingen. Dit geldt met name voor het Hebreeuwse woord 'olam' en het Griekse woord 'aioon' en afleidingen daarvan. In onze Nederlandse vertalingen van de Bijbel zijn deze woorden vertaald met 'eeuwig' in de betekenis van 'eindeloos', maar noch het woord 'olam', noch 'aioon' hebben deze betekenis.
De Bijbel spreekt over 'olamim' en 'aionen' als tijdperken met een begin en een einde. Elke 'olam' en elke 'aioon' heeft bovendien een eigen ontwikkelingsgang en natuurorde. De Bijbel kent de term 'eeuwigheid' niet.
De apostel Petrus gebruikt de term 'kosmos' (wereld als samenstel) als thuishorend bij een bepaalde aioon.

In het 'Plan der eeuwen' zijn vijf werelden te onderscheiden:

1. De toen-wereld (2Petrus 3:6)
Vanaf de schepping van de hemelen en de aarde, zonder de zonde en de dood, vol met Goddelijke wezens en engelen. Door de val van Satan is niet alleen de geschapen aarde 'leeg en woest' geworden (Genesis 1:1), maar ook een groot gedeelte van de geschapen hemelen, in de zin van het universum. De verwoesting van de aarde lezen wij in Genesis 1:2.

2. De oude wereld van 2Petrus 2:5
Vanaf de verwoesting van de toen-wereld tot aan de zondvloed. In deze wereld zijn voor het eerst mensen geschapen, tezamen met andere levende wezens zoals de vogels, de vissen en de landdieren. Door de zonde heeft in deze dieren en de mensen een degeneratieproces plaatsgevonden. Satan blijft de tegenstander.

3. De nu-wereld van 2Petrus 3:7
De tegenwoordige boze eeuw vanaf de zondvloed tot aan de Wederkomst van Christus. In deze wereld strijdt God met de mens tegen Satan. Daartoe werd het kruis opgericht en heeft de opstanding van Christus plaatsgevonden, die perspectief biedt voor de toekomende eeuwen.

4. De toekomende wereld of eeuw van 2Petrus 3:10,13
Het 1000-jarige Rijk, waarin de Messias tegenwoordig is en Satan in de put van de afgrond is geworpen, zodat op aarde geen zonde en dood meer heersen zal (Openbaring 20).

5. De belangrijkste toekomende laatste wereld of eeuw
De nieuwe hemel en de nieuwe aarde van Openbaring 21, waarin de hemelen zijn gereinigd. De vuurpoel buiten deze wereld dient tot louteringsvuur, waarop de Tweede dood volgt. Voor 'vuur' staat hier in het Grieks 'pur'. Dat is een 'vuur om te reinigen'. Er staat niet 'pura', dat een algemene term is voor vuur. Uit de Tweede dood heeft de opstanding van alle verloren schepselen plaats en komen tot levendmaking (1Korinthe 15). Daarna, wanneer Jezus als de Koning van de twee toekomende eeuwen op het einde Zijn koningschap overdraagt aan Zijn Vader, zal God alles in allen zijn (1Korinthe 15:28).

In Efeze 3:11 wordt gesproken over Gods plan der aionen (niet: 'eeuwig voornemen'), waarbij God als de Eeuwige boven de eeuwen staat.
Als er gesproken wordt over 'aionen der aionen' (eeuwen der eeuwen) dan worden bedoeld de belangrijkste aionen. Dit zijn de laatste twee aionen. Vaak is de term 'aionen der aionen' vertaald met 'tot in alle eeuwigheid'. Dit is zéér misleidend!
In de nu-wereld, in deze boze aioon, zal eenmaal de Messiaanse tijd aanbreken als afspiegeling van het 1000-jarige Rijk van de toekomende eeuw.

Het vertaalde woord 'eeuwig' of 'eeuwigheid' in de zin van 'eindeloosheid' leidt ons telkens af van de oorspronkelijke betekenis. Zo wordt de Messiaanse tijd over het hoofd gezien, als vertaald wordt 'eeuwig verbond', 'eeuwig leven', 'eeuwige inzettingen', enz. in plaats van 'verbond dezer eeuw', leven dezer eeuw', 'inzettingen dezer eeuw', enzovoort.
Het Hebreeuwse woord 'olam' (eeuw, tijdperk) kent geen bijvoeglijk naamwoord. Reden te meer om dit ook in de vertaling te laten uitkomen. In het Hebreeuws staat letterlijk: 'leven eeuw', vrij vertaald: 'leven der eeuw', dikwijls in de zin van 'leven in déze eeuw'. Dus géén 'eeuwig leven'!
Het Griekse woord 'aioon'kent wel een bijvoeglijk naamwoord. Er moet dan worden gelezen: 'aionosch leven' of 'eeuws leven' in plaats van 'eeuwig leven'. Ook hier moet de tijdelijke betekenis tot uitdrukking worden gebracht. Immers: 'aioon' heeft de betekenis van tijdperk.

Voorbeeld: In Mattheüs 21:19 zal de vijgenboom (Israël) geen vrucht meer opbrengen in de(ze) eeuw (dus niet: 'in der eeuwigheid'), maar dezelfde vijgenboom zal weer vrucht geven in de 'zomertijd', dat wil zeggen in de Messiaanse tijd van déze eeuw. In het Johannes-evangelie wordt echter dikwijls met 'eeuwig leven' bedoeld 'het leven in de toekomende eeuw'.


terug naar Inhoud

2. Het onderscheid tussen het Koninkrijk Gods in deze eeuw en dat van de toekomende eeuw

Na de tussenbedeling van de Gemeente Gods van Paulus, waarin veel aandacht gegeven wordt aan het heil voor de volken, zal dit Koninkrijk der hemelen weer terugkeren in het laatste der dagen, maar dan zal er een overvloed van de Heilige Geest, de Trooster, als de afstraling van Gods wezen, tegenwoordig zijn, die de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag verre zal overtreffen op een zodanige wijze, dat zonde en dood zo veel mogelijk ten onder zullen worden gehouden. De Oudtestamentische profetie van Jesaja 65:17-25 klinkt nu reeds als een jubellied in onze oren: Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in de zin komen. Maar gij zult u verblijden en juichen voor eeuwig over hetgeen Ik schep, want zie, Ik schep Jeruzalem tot jubel en zijn volk tot blijdschap. En Ik zal juichen over Jeruzalem en Mij verblijden over mijn volk. En daarin zal niet gehoord worden het geluid van geween of van geschreeuw. Daar zal niet langer een zuigeling zijn, die slechts weinige dagen leeft, noch een grijsaard, die zijn dagen niet voleindigt, want de jongeling zal als honderdjarige sterven, zelfs de zondaar zal eerst als honderdjarige door de vloek getroffen worden. Zij zullen huizen bouwen en die bewonen, wijngaarden planten en de vrucht daarvan eten; zij zullen niet bouwen opdat een ander er wone; zij zullen niet planten, opdat een ander het ete, want als de levensduur der bomen zal de leeftijd van mijn volk zijn en van het werk hunner handen zullen mijn uitverkorenen genieten. Zij zullen niet tevergeefs zwoegen en geen kinderen voortbrengen tot een vroegtijdige dood, want zij zullen een door de HERE gezegend geslacht zijn, en hun nakomelingen met hen. En het zal geschieden, dat Ik antwoorden zal, voordat zij roepen; terwijl zij nog spreken, zal Ik verhoren. De wolf en het lam zullen tezamen weiden en de leeuw zal stro eten als het rund, en de slang zal stof tot spijze hebben; zij zullen géén kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, zegt de HERE.

Voor 'eeuwig' moet letterlijk gelezen worden: 'le-olam', de eeuw uit, niet eeuwig of tot in eeuwigheid.

Let wel: hier vindt naast het huwen met het krijgen van kinderen ook het sterven nog steeds plaats, zij het op zeer hoge leeftijd. Dit zal niet meer het geval zijn in de toekomende eeuw, het 1000-jarige Rijk. Jezus zegt in Lukas 20:34-36 overduidelijk:
De kinderen dezer eeuw huwen en worden ten huwelijk genomen, maar die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen. Want zij kunnen niet meer sterven; immers, zij zijn aan de engelen gelijk en zij zijn kinderen Gods, omdat zij kinderen der opstanding zijn.

In het eerste opstandingsleven van de toekomende eeuw, het 1000-jarige Rijk, wordt er niet meer gehuwd en worden er ook geen kinderen meer geboren. De opgestanen kunnen niet meer sterven. Zij zijn dus onsterfelijk geworden gelijk de engelen reeds zijn.

Zie hier het markante verschil tussen het Koninkrijk der hemelen, oftewel het Koninkrijk Gods, in déze eeuw en het Koninkrijk Gods in de toekomende eeuw! Mattheüs 3:2; 11:11; 13:1, en andere spreken over het Koninkrijk der hemelen als het over het Messiaanse Vrederijk in déze eeuw gaat. Markus 1:15; 4:11; Lukas 7:28; 10:9 spreken echter over het Koninkrijk Gods rondom eenzelfde gebeurtenis. Het Koninkrijk der hemelen staat hier gelijk aan het Koninkrijk Gods op aarde in déze eeuw. Alleen Mattheüs spreekt over het Koninkrijk der hemelen. Het is een term, die niet van toepassing verklaard kan worden op het Koninkrijk in de toekomende eeuw.
Niet alleen Jesaja, maar ook de profeet Zacharia van na de Babylonische gevangenschap, profeteerde veelvuldig over de Messiaanse tijd. Het herstel van Israël in de Messiaanse tijd is hiermee een toekomstige gebeurtenis en wel in de herfst van onze wereldgeschiedenis, het laatste der dagen in déze eeuw. Het neemt niet weg, dat andere profetieën van vóór en tijdens de ballingschap ook van toepassing verklaard kunnen worden op de Messiaanse tijd, al zijn ze soms, zij het ten dele, in de Oudtestamentische geschiedenis, en vooral in de tijd van de Evangeliën en de Handelingenperiode, vervuld. Een en ander van de reeds vervulde profetieën, dienen op hun beurt tevens als vóór-vervulling van de tijd, het laatste der dagen, waarin de profetie ten volle en in werkelijkheid zullen worden vervuld, ook krachtens de profetieën in het Nieuwe Testament. De profeet Zacharia, levend na de Babylonische ballingschap, ziet met zijn visionaire beeldspraken het Goddelijk gericht de aarde schoonvegen, vóórdat de Messiaanse tijd aanbreekt. Het gaat eerst om de reiniging van de aarde. Vanaf de aarde komt later ook de reiniging van alle duisternis in de hemelen, het universum, zoals in de aioon van de nieuwe hemel en van de nieuwe aarde. In het 1000-jarige Rijk is de aarde reeds gereinigd, zonder de zonde en de dood. In het gericht moeten we niet een negatieve klank willen horen. Het rechtzetten, het reinigingsproces, hoe verschrikkelijk ook, heeft uiteindelijk een positief aspect. Gods oordeel zuivert de aarde van alle onrecht en geweld om haar bewoonbaar te maken voor de mensen. Allereerst in de Messiaanse tijd door de heerlijkheid van de Geest des HEREN in het laatste der dagen. Ook hier zal de Heilige Geest Zijn louterende werk doen door Gods genade alleen!
Zoals we zagen: Het laatste der dagen wordt ook aangeduid als de 'dag des HEREN', die losstaat van dé Dag des Heren van de Eindtijd. De laatste omvat de Grote Verdrukking en de terugkeer van de Messias, ten einde het eerste algemene opstandingsleven, zonder zonde en dood, in de toekomende eeuw mogelijk te maken. Sommigen zien de Dag des HEREN ook in het Kruis en de Opstanding vanwege het kosmisch gebeuren, als één geheel met de Hemelvaart en de Wederkomst; gebeurtenissen, die in Gods ogen éénzelfde perspectief vormen, terwijl die voor het menselijk oog ervaren worden als belangrijke, afzonderlijke gebeurtenissen, die evenwel met elkaar in verband staan vanwege het kosmische aspect.
Voor alle duidelijkheid herhalen wij nog eens: De dag des HEREN in het eerste geval betreft een oecumenisch gebeuren, dus alléén de bewoonde aarde in déze eeuw. In het tweede geval gaat het om een kosmisch gebeuren, waarbij het heelal betrokken wordt zoals bij de Wederkomst, waarbij tegelijk de overgang van déze aioon (eeuw) naar de volgende aioon (eeuw) zal plaatsvinden. Door dit onderscheid te maken wordt aan de Schrift op dit onderdeel recht gedaan. Zoals eerder gesteld heeft de vertaalde Schrift door dogmatische opvattingen van de kerkelijke vertalers dit onderscheid niet weergegeven, zodat het zicht op het onderscheid tussen het Koninkrijk Gods in déze eeuw en het Koninkrijk Gods in de toekomende eeuw ons is ontnomen.
Voor wat betreft de toekomende eeuw(en) is de verborgen wil van God aan Paulus geopenbaard. De Vader heeft Zich voorgenomen Zijn hele schepping op Zijn wijze te besturen. In de volheid der tijden zal de Messias het Hoofd worden van al wat is en zal alles aan Hem onderworpen worden (Efeze 1:9,10). De Heer Jezus is gezet boven alle overheid, macht, kracht, heerschappij en alle naam, die genoemd wordt, niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw (Efeze 1:22). Maar Zijn Koningschap is thans in deze eeuw verborgen. We zien nog niet, dat Hem alle dingen onderworpen zijn (Hebreeën 2:8) ondanks dat na Zijn opstanding Hij alle macht ontvangen heeft in de hemel en op aarde. Hij heeft Zijn Koningschap nog niet aanvaard (Openbaring 11:17). Dit gebeurt pas in de toekomende eeuw (en).
In het Oude Testament was bekend, dat de Messias in de toekomende eeuwen over de gehele aarde zou heersen (Daniël 7:13,14), maar volgens Paulus zal Zijn heerschappij zich ook uitstrekken over het ganse heelal (Efeze 1:10; Kolossenzen 1:16-20; Filippenzen 2:10,11). Dit is in het Koninkrijk Gods van de toekomende eeuw(en). De apostel leert over dit Koninkrijk Gods in 1Timotheüs 6:15 en 2Timotheüs 2:12, waarbij Christus, door wie alles is geschapen, alles naar God zal terugvoeren (Kolossenzen 1:16-20). Het onderscheid tussen het Koninkrijk Gods in déze wereld en dat in de toekomende wereld komt ook tot uitdrukking in de stenen tempel versus de Levende Tempel. De herinnering aan de tempel leeft nog helder bij het Joodse volk in het dagelijkse gebed en de synagogedienst. Maar dit alles kan niet echt aan hun verlangens voldoen, als we in Hebreeën 9:11,12 lezen over een nieuw altaar, het 'aionisch' offer en de nieuwe hogepriester. We zien hier dat de Messias gezien wordt als de Levende Tabernakel (tempel), waarvan de met handen gemaakte tabernakel of tempel een afspiegeling is. 'Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping, en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf. Want als (reeds) het bloed van bokken en stieren en de besprenging met de as der vaars hen, die verontreinigd zijn, heiligt, zodat zij naar het vlees gereinigd worden, hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen? Daarom is Hij de middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden (Hebreeën 9:11-15). (Voor 'eeuwig' moet gelezen worden 'aionisch' of 'eeuws') Dit kan vooral geschieden in de Messiaanse tijd. Daarvoor is de Messias de Middelaar van een Nieuw Verbond in het Messiaanse Vrederijk, omdat Hij de dood had ondergaan om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond en de geroepenen de belofte der 'aionische' erfenis ontvangen zouden. De overtredingen zijn er nog steeds in de Messiaanse tijd. Vandaar het bloed van bokken en stieren, dat in deze eeuw heiligt, zodat men naar het vlees gereinigd wordt op zichtbare wijze, waarbij tevens wordt teruggezien op het bloed van het ware, éénmalige, menselijke, Offerlam. Het bloed van het Lam maakt de erfenis van de toekomende eeuw mogelijk en doet ons de Levende Tempel, in de persoon van de Messias, aanschouwen (Openbaring 8:15; 11:19). De stenen tempel van Ezechiël 40-46 wijst heen naar de Levende Tempel in de toekomende eeuw.
Vanwege het feit, dat een Messiaans Vrederijk, zoals hier omschreven, nauwelijks door christenen serieus wordt genomen, stellen wij opnieuw vast: De Messiaanse tijd is een periode van het laatste der dagen in deze nu-wereld, de tegenwoordige boze eeuw, waarin de Messias niet authentiek tegenwoordig is. Wel is er de overvloed aan de Heilige Geest, die van de Vader uitgaat als de afstraling van Zijn Goddelijk Wezen, door Jezus aangeduid als de Trooster, die nog komen zal. In beeldtaal kan dan gezegd worden, dat Gods voeten te dien dage (in het laatst der dagen) op de Olijfberg zullen staan; dus niet die van de Messias (Zacharia 14:3).
We weten, dat in de tijd van de evangeliën Jezus als de Zoon des mensen, de dienstknecht des HEREN, tegenwoordig was in het Koninkrijk der hemelen met de wondertekenen. Het betrof hier slechts het beginsel van het Koninkrijk der hemelen in déze eeuw met zonde en dood. Achteraf bezien dient een en ander als een voorafschaduwing (met een leerrijk onderwijs) van het Koninkrijk der hemelen in het laatst der dagen. In de Handelingenperiode is dit Koninkrijk dan ook voortgezet maar zonder de tegenwoordigheid van de Messias. Daarvoor in de plaats kwam de kracht van de Heilige Geest op de Joodse Gemeente, uitgestort op het Pinksterfeest. Ook toen was er sprake van vele wondertekenen, vooral in het begin. Jezus zal, volgens Johannes 14:16, de Vader bidden, dat God een andere Trooster zal geven, opdat Deze, de Heilige Geest, bij Israël zal blijven in de(ze) aioon (Grieks: eis-ton-aioona = in de aioon; niet: in der eeuwigheid) .
Het werd gaandeweg minder met de kracht van dit Koninkrijk doordat Israël zich als geheel volk niet bekeerde tot het geloof in Jezus als de Messias. Dit gaat niet buiten Gods raadsbesluit om. Er kwam een einde aan deze bijzondere tijd in Handelingen 28:28. Paulus vermelde daarna zo goed als niets meer over het Koninkrijk met de wondertekenen. Dit blijkt uit zijn brieven van zijn tweede bediening, zoals die aan de Efeziërs, Kolossenzen, Filippenzen, en andere. In zijn eerste bediening, vóór Handelingen 28:28, zoals in zijn brieven aan de Romeinen, Galaten, Korinthiërs, Thessalonisenzen, was er nog de kracht van de tegenwoordigheid van het Koninkrijk der hemelen. Eenmaal zal dit Koninkrijk terugkeren en dan tot volle bloei komen in de Messiaanse tijd. Zoals eerder gesteld: zonde en dood bestaan nog, maar worden zoveel mogelijk ten onder gehouden door de overvloed van de Geest des HEREN. De inwoners van Jeruzalem zullen door diezelfde Geest der genade en der gebeden inzien, wie zij doorstoken hebben en daarover rouwklagen. Het rouwklagen hoort thuis in deze boze eeuw. Maar het heeft God behaagd om Hem te verbrijzelen, wanneer Hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben en het voornemen van God zal door Zijn hand voortgang hebben (Jesaja 53:10). Er zal tegelijk in de Messiaanse tijd de proclamatie doorklinken: 'Gezegend is Hij, die komt in de naam des Heren'. Er is dan de levende verwachting van de verheerlijkte Messias, die tegenwoordig zal zijn in de toekomende eeuw! De Geest der genade en der gebeden doet aldus in de Messiaanse tijd een grote geestelijke omwenteling ontstaan vanuit Jeruzalem, waarbij ook de volken betrokken zullen worden.
Bij het lezen van Zacharia 12-14 zal men getroffen worden door de kracht van de realiteit, die het werk van de Geest des HEREN zal hebben in het Messiaanse Vrederijk, die verre uitgaat boven de kracht van de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag. Dit Pinksterfeest is er slechts een voorafschaduwing van, dat evengoed tot op zekere hoogte ook wereldwijde gevolgen had. Dit kan niet worden ontkend!
De Messiaanse tijd is de glorietijd, waarin Israël tot macht en aanzien zal komen in de wereld door de kracht van de Heilige Geest. De strijd om Jeruzalem is vandaag al begonnen als de vervulling van Zacharia 12:1-3. De tijden der heidenen worden vol (Lukas 21:24), opdat daarna God Zijn Geest van genade en de gebeden gaat uitstorten over het huis van David en de inwoners van Jeruzalem. Het evangelie van Israëls naderend Koninkrijk zal dan worden gepredikt. Alle dingen in en rondom Israël zullen worden hersteld, tegelijk met het regeringshuis van David. Ook de Wet van Israël zal worden hersteld omdat zonde en dood nog niet helemáál zijn verdwenen. Daarvoor leven wij immers in deze boze eeuw. De Wet is door Jezus Zelf in de Bergrede aangevuld, waarvan de leefregels evenwel niet in deze huidige bedeling voor de Gemeente Gods konden worden toegepast, maar wel in de Messiaanse tijd. Wie in deze periode dan toch een ander uitscheldt voor 'dwaas' (leeghoofd), zal vervallen aan het vuur van de 'gehenna'. Zo iemand is des doods schuldig en mag niet deelnemen aan het Messiaanse Vrederijk. Hij hoort thuis in het dal van Hinnom, de plaats van de vuilverbranding in Jezus' dagen. Met andere woorden: voor de ongehoorzamen wordt de doodstraf toegepast. De christenheid heeft het beeld van de 'gehenna' gemaakt tot het eindeloze oordeel Gods over de zielen van goddeloze mensen, van wie de werken niet aan de eis van Gods Wet voldoen (volgens Athanasius, + 325). Deze dreiging van de 'hel' (in plaats van het dodenrijk) staat nog steeds op de achtergrond van de christelijke genadeverkondiging. De vier evangeliën, als het aan Israël gerichte beginonderwijs over het Koninkrijk der hemelen, zullen ook de volken doen opspringen, 'want wat hun niet verteld was, zien zij; wat zij niet gehoord hebben, vernemen zij' (Jesaja 52:13-15). Zo komt er een wereldwijde uitstraling van Gods Geest (Zacharia 12:10) en genade.
De komst van het Messiaanse Rijk in het laatste der dagen heeft alles te maken met het herstel van Israël. De Joodse Messiaanse beweging waarin Jezus als de Messias wordt aanvaard, is reeds een klein begin. Wie weet, of binnenkort zal ook deze profetische ontwikkeling in een stroomversnelling komen. Gods oordelen gaan over de gehele aarde (Psalm 105:7, 11). Al die oorlogen en regionale conflicten en opstanden passen in de profetische tekening van de tijd van het herstel van Israël, hoe groot de crisis in de staat Israël ook moge zijn. Dwars door deze crisis heen mogen we rekenen op een verder herstel van Israël, vooral op het geestelijk vlak. De mogelijkheid tot herstel was in Jezus'dagen niet het geval. Jezus voorzag de ondergang van Israël. In Lukas 13:6-9 kon Jezus van de vijgenboom (Israël), die drie jaar lang geen vrucht gedragen had, zeggen, dat die boom vervloekt kan worden, opdat deze zal verdorren, hetgeen in Mattheüs 20:18-20 ook het geval was. Jezus vond er geen vruchten, wel bladeren als teken van uiterlijke loze vroomheid bij Israël. Als gevolg hiervan is Israël later in 70 na Christus als volk onder Gods oordeel terechtgekomen door verstrooiing onder alle volken, bijna 2000 jaar lang. In 135 na Christus zijn de Joden definitief over de wereld verstrooid, na de opstand van de Joden tegen de Romeinen onder leiding van de rabbi Bar Kochba, die ten onrechte als de gekomen Messias werd aangezien. Maar diezelfde vijgenboom (Israël) zal eenmaal uitspruiten, wanneer de zomer, de Messiaanse tijd, nabij is (Mattheüs 24:32). Het herstel van Israël zal dan volledig plaatshebben en zolang niet verdorren in de Messiaanse tijd.
Opmerking: De verdorde vijgenboom wordt niet voor 'eeuwig' vervloekt, zoals in de christelijke leer zo dikwijls is gesteld. Het gaat om een tijdelijke 'eeuwse', dat wil zeggen de in deze boze eeuw terzijdestelling van Israël als heilsorgaan, waaraan een einde komt bij het aanbreken van de Messiaanse tijd. De gedeeltelijke verharding van Israël past ook in Gods raadsplan met het oog op de aandacht voor de volkenwereld, die ook verlost moet worden.


terug naar Inhoud

3. De beloften aan Abraham met betrekking tot de Messiaanse tijd

Israëls begin vinden we in de roeping van Abraham uit Ur der Chaldeeën. Uit het uitverkoren geslacht van de Adamieten, Sethieten, Noachieten, Semieten is de aartsvader Abraham voortgekomen. Vanaf de hof van Eden is er de voortdurende strijd tussen het slangenzaad en het vrouwenzaad. Eenmaal zal de kop van de slang vermorzeld worden (Genesis 3:15).
Uit het uitverkoren geslacht van het zaad van de vrouw zal het Zaad, Jezus de Messias, voortkomen als de Verlosser van de collectieve last van zonde en dood, de Uitverkorene bij uitstek, maar ook de Verworpene bij uitstek, opdat alle kwaad op Hem geladen en weggedragen zou worden aan het kruis, terwille van de wereld en de mensheid en de verdere verloren schepping.
Het kruisgebeuren heeft allereerst een kosmische betekenis: 'Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde' (Mattheüs 28:18). Pas op de tweede plaats heeft dit betekenis voor Israël en de volken. Het is dan ook een belangwekkende voorzienigheid als de God der heerlijkheid aan Abraham, behorend tot het nageslacht van de vrouw, verscheen in Mesopotamië:
Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen en uw naam groot maken en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken en met u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden (Genesis 12:1-3).

Abraham vertrok daarna met zijn familie uit Ur der Chaldeën, het Oud Babylonische rijk, om uiteindelijk in het land Kanaän te komen.
Bij de roeping in Genesis 12:1,2 gaat het om rijke beloften, die we het verbond der beloften willen noemen, ziende op Galaten 3:16-18:
Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus. Ik bedoel dit: de wet, die vierhonderd dertig jaar later is gekomen, maakt het testament (verbond), waaraan door God tevoren rechtskracht verleend was, niet ongeldig, zodat zij de belofte haar kracht zou doen verliezen. Immers, als de erfenis van de wet afhangt, dan niet van de belofte, en juist door een belofte heeft God aan Abraham zijn gunst bewezen.

Ook is er de belofte, dat Abraham de vader van een menigte van volken zal worden (Genesis 17:4).
'Wees een zegen' houdt in, dat anderen, de volken der aarde, onder Abraham zullen zijn. Hier ligt reeds in de kiem opgesloten, dat zijn nageslacht niet alleen één groot volk wordt, maar ook daarnaast een verheven menigte der volken zal zijn. Let wel: In Abraham zullen alle geslachten (volken) gezegend worden. Dit houdt in dat Abraham zelf tegenwoordig zal zijn in de Messiaanse tijd. Deze grootse belofte is 430 jaar vóór de Wet van Mozes gegeven en zal door heel de Bijbel heen van kracht blijven. Zowel in de Tenach als het Nieuwe Testament kunnen we een voortgaande openbaring van de uitwerking van de belofte aan Abraham verwachten. In de Messiaanse tijd zal de periode komen, dat Abrahams naam groot zal zijn onder de volken, zodat hij dan pas waarlijk de vader der gelovigen zal zijn als voorbeeld van hen, die in zijn voetsporen wandelen.
Het één groot volk worden van Abrahams nageslacht en de vader worden van een menigte volken zijn twee verschillende heilsbeloften, waarvan de draagwijdte tot op vandaag niet voldoende overzien wordt. Hierop gaan we dieper in.

We kunnen niet zeggen, dat deze beloften aan Abraham ten volle zijn vervuld als we de geschiedenis van zijn nageslacht overzien en vandaag denken aan het volk Israël. De vervulling komt pas later ten volle in de Messiaanse tijd of te wel het Koninkrijk der hemelen. Daartoe moet Abraham worden opgewekt uit de doden om alle volken der aarde metterdaad tot zegen te zijn. Dit zal eerst geschieden als Abraham 'erfgenaam der wereld' wordt (Romeinen 4:13).
In Genesis 12:7 verscheen God opnieuw aan Abraham met de belofte: 'Aan uw nageslacht zal Ik dit land (Kanaän) geven'. Abraham bouwde een altaar voor de HERE bij Sichem, hetgeen tevens een heenwijzing was naar Gods altaar op Golgotha. Het telkens opnieuw bouwen van een altaar voor de HERE tijdens zijn omzwervingen, gaat gepaard met het 'aanroepen van de naam des HEREN'. Deze laatste term heeft de directe betekenis van de erkenning van de HERE, wat andere volken niet doen. Het altaar wordt later, in Gods opdracht, uitgebreid tot de tabernakel en tempel. Achteraf bezien wijst alles heen naar de levende tempel Gods in Jezus de Messias. Het bouwen van een altaar met het aanroepen van de naam des HEREN is heilsgeschiedenis met een diepe betekenis en is van invloed op de wereldgeschiedenis.

Het wonen van Abraham in tenten in het Beloofde land ging gepaard met veel moeite, strijd en vele omzwervingen. Hij kon nog niet de volken als de Kenieten, Kenizieten, Kadmonieten, Hethieten, Perizzieten, Refaïeten, Amorieten, Kanaänieten, Girgasieten en de Jebusieten overwinnen. Dit zal later in Israëls geschiedenis ook niet altijd het geval zijn.
Abraham is slechts een tijdelijke inwoner geweest in het land der belofte als in een nieuw land (Hebreeën 11:9). Voortdurend is er strijd geweest met de inwoners van het land en daar buiten. Toen Abraham vanuit Egypte weer naar het Beloofde Land terugkeerde, nadat de hongersnood was geweken, kreeg hij van God de opdracht door het gehele land in zijn lengte en in zijn breedte te wandelen, want God zal eenmaal dit land aan zijn nageslacht geven. Deze wandel vordert dat Abraham in tenten moest wonen. Hem werd op deze wijze duidelijk gemaakt, dat het land een toekomstig bezit zou worden.
Desondanks was Abraham door inspanning en moeite rijk geworden in vee, zilver en goud. Deze rijkdom was wellicht nodig omdat hij in een vreemd land vertoefde. Maar die rijkdom wekte de jaloezie op van de naaste omgeving, met als gevolg veel verzet en strijd. We moeten hierbij nog even opmerken: De geschiedenis van Abraham in Genesis 12-15 is zéér actueel! Deze zelfde strijd vinden we ook vandaag terug bij het wonen van Joden in het Beloofde land, zowel vóór als na de vestiging van de staat Israël in 1948. Er is voortdurend strijd met de Palestijnse Arabieren en met de volken rondom Israël.

We zien in de geschiedenis van Abraham een parallel in het hedendaagse gebeuren in Israël. Er is jaloezie, strijd en onwil van de kant van de Palestijnse Arabieren (nota bene een broedervolk van Israël), nadat de Joden het land opnieuw in cultuur hebben gebracht door noeste vlijt en veel vindingrijkheid. Eeuwenlang hebben de Arabieren het land verwaarloosd, ook tijdens het Ottomaanse Rijk van de Turken. Alles wijst erop, dat het Beloofde Land nog niet helemaal in het bezit van Israël is, omdat de Messiaanse tijd nog niet is aangebroken. Dan zal tevens blijken dat de Arabieren, als nakomelingen van Abraham, ook zullen wonen tussen de Nijl en de Eufraat. Het land Kanaän is aan Israël beloofd (Genesis 15).

In het huidige Israël zijn er hevige conflicten tussen de religieuze en de seculiere Joden. Ook tussen Abraham en Lot waren onderlinge conflicten. Zij konden niet langer samenwonen vanwege de twisten tussen de herders van Abraham en de herders van Lot. Zoals de seculieren in Israël vandaag, bleek ook Lot niet te zijn geïnteresseerd in de landsbelofte aan Abrahams nageslacht. Hij was beperkt in zijn inzicht en koos voor zichzelf de vruchtbare vlakte van de Jordaan die er uitzag als 'de hof des HEREN'. Hij vestigde zich in de steden van de Streek en sloeg zijn tenten op tot bij Sodom, als een gevestigde, verankerd in een volksbestaan.
Dwars door deze tegenslag en teleurstelling heen klinkt er van Gods zijde opnieuw de belofte aan Abraham in Genesis 13:15: 'Al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven en aan uw nageslacht, in de duur van deze eeuw' (Hebreeuws: 'ed olam', 'van de(ze) eeuw'. Niet: 'tot in eeuwigheid', Statenvertaling, of: 'voor altoos', NBG. Er staat letterlijk: 'duur eeuw').

Ook hier blijkt dat een en ander pas zal worden vervuld in de Messiaanse tijd in het laatste der dagen. Abraham is immers slechts een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land. Het Beloofde Land is in feite tot op vandaag nog steeds een vreemd land gebleven voor Israël. Zo lang de Joden regelmatig in strijd verwikkeld zijn met de inwoners (aan wie dit land niet beloofd is) en met de volken rondom. Pas in het Messiaanse Vrederijk zal het land het bezit van Israël worden. Jeruzalem is in feite nog een gedeelde stad, zolang het werkelijke centrum, het tempelgebied, onder toezicht staat van de koning van Jordanië, zij het met goedvinden van Israël.

Wij stellen vast: In feite hebben tot nu toe de Joden nooit in een eigen land gewoond als van een eigen bezit. Ook niet in de tijd van de koningen David en Salomo. Een en ander was nog niet vervuld en te onvolledig vanwege de nog altijd aanwezige vreemde inwoners en de nog niet gerealiseerde beloofde grenzen van Israël van de Nijl tot aan de Eufraat (Genesis 15:20). Nooit hebben de Joden dit land als een echt erfdeel bezeten! God heeft Abraham en het nageslacht alléén de belofte gegeven. Daarbij is een tijd genoemd. Wanneer? In de duur van deze eeuw! Naar later blijkt: in de Messiaanse tijd! Met Abraham zal dus ook zijn nageslacht dit land ten volle ontvangen. Dat kan niet eerder dan door opwekking van Abraham. Hij is immers gestorven en heeft de belofte niet verkregen; ze alleen in de verte gezien en omhelsd. De Israëlieten in het Oude Testament hebben beleden gasten en vreemdelingen in het land te zijn geweest (Hebreeën 11:13). God zal eenmaal al Zijn beloften verwezenlijken in het Messiaanse Vrederijk!

Abrahams aards en hemels zaad
Er is niet alleen de belofte aan Abraham van één groot volk en een menigte van volken, die uit zijn nageslacht zouden voortkomen (Genesis 12:1-3; 17:4) als twee aparte heilsbeloften, maar in verband hiermee klinkt in Genesis 13:16 de belofte:
En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn.

Het betreft hier het natuurlijke zaad. Dezelfde belofte van het zaad als het stof der aarde vinden we later opnieuw bij Jakob in Genesis 28:14 als het nageslacht dat zal uitbreiden in menigten. Abrahams zaad als het stof der aarde is kennelijk op de aarde gericht met een aardse zegening. Daarnaast lezen we in Genesis 14:5 over de belofte dat Abrahams zaad zo talrijk zal zijn als de sterren des hemels. Kennelijk is deze belofte op het hemelse gericht, met een hemelse zegening en betreft het een geestelijk zaad. Deze belofte wordt nog eens herhaald in Genesis 22:16,17 ten tijde van Izaak en nog later in Genesis 26:4 toen hij te Gerar in de Gazastrook woonde. De belofte aan de aartsvaders bestond dus kennelijk uit een aards en een hemels zaad. Paulus sluit in zijn brieven aan de Romeinen, de Galaten en de Hebreeën hierop aan.
(Deze zienswijze van een aardse en een hemelse zegening nemen we over van G.J. Pauptit en S.van Mierlo, die gezamenlijk een tijdschrift hebben uitgegeven 'Uit de Schriften'(1929-1963). Eén en ander van deze kennis is overgenomen uit de Engelstalige lectuur van Charles H. Welch. Zeer uitgebreid is hierover geschreven door drs. A. Keizer in zijn boek 'De grote toekomst van Israël, de Kerk en de volken').

Het gaat om het voortschrijden van het goddelijk heil naarmate de heilstijden verder door lopen. We moeten inzien, dat de apostel Paulus een 'ander' Evangelie, ook buiten de synagogen van de Diaspora, predikte, dat verder reikt dan het Evangelie van de twaalf apostelen. Dat God de gehele wereld met Zich verzoend had, was bekend (2Korinthe 5:19); maar ook de opstandige hemelen, die verwoest zijn, zullen met God worden verzoend (Kolossenzen 1:19,20).

In plaats van in de toekomende eeuw, zoals gesteld door Pauptit en Van Mierlo, zien we deze dubbele belofte reeds ten volle vervuld worden in de Messiaanse tijd, waardoor alle volken der aarde gezegend zullen worden. Achteraf bezien betreft dit laatste de grote schare van heidenen, die niet te tellen is, die in de Messiaanse tijd in Jezus als de Messias zullen geloven met aardse zegeningen; dus met een geloof in algemene zin, levend naast Israël, dat ook is gezegend met aardse zegeningen.
Men lette er tevens op: Toen Izaak in Gerar was (Genesis 26:26), waren er reeds conflicten met de Filistijnen, min of meer de voorvaderen van de Palestijnen, voorgekomen uit jaloezie, nadat Izaak aldaar land in cultuur had gebracht door waterputten te graven, waardoor hij, evenals Abraham, ook veel meer vee had. De geschiedenis in Genesis 26 is ondertussen zéér aktueel geworden door de gebeurtenissen en schermutselingen met Palestijnse Arabieren in het Israël vandaag.
Men kan zich afvragen waarom in Genesis 22:17 naast 'de sterren des hemels' ook wordt gesproken van 'zo talrijk als het zand aan de oever van de zee'. Deze term beziet niet Israël op zichzelf staand, maar in betrekking tot de volken, die voor een deel ook geroepen worden tot 'een hemelse zegen'te zullen zijn. Van de volken wordt in algemene zin meer dan eens gezegd, 'dat zij waren in menigte als het zand der zee' (Genesis 28:14; 1Koningen 4:20; Jesaja 10:22; Hosea 1:10; Jeremia 33:22). Deze term wordt niet gebruikt voor Israël, maar voor de volken. In Genesis 22:7 heeft 'het zand der zee' dus betrekking op dat deel van de volken met een hemelse taak.

Samenvattend: Naast de term 'stof der aarde' als het gehele volk Israël met aardse zegening, bestaat de term 'sterren des hemels' met hemelse roeping (Hebreeën 3:1) als grote massa betreffende een deel van de Joden met hemelse zegening, dat wandelt in de voetsporen van Abraham (Romeinen 4:12), terwijl de term 'het zand aan de oever van de zee' betrekking heeft op een deel van de volken, ook gezegend met een hemelse roeping. In beide gevallen is Abraham dan de vader van een menigte van volken met een hemelse zegening.
Het gaat dus om een specifieke vereniging van twee groepen van Joodse en niet-Joodse gelovigen met een hemelse taak. Nodig is de uitgroei van de Gemeente Gods van Jood en Griek van Paulus. Hij zegt in Hebreeën 11:12 aldus:
Daarom (vanwege het geloof van Abraham en Isaak) zijn er ook uit één man, en wel een verstorvene, voortgekomen als de sterren des hemels in menigte en gelijk het zand aan de oever der zee, dat ontelbaar is.

In dit geval kan 'het zand aan de oever der zee' slaan op een hemelse roeping van een deel van de niet-Joden. Drs. A. Keizer trachtte echter aan te tonen, dat 'het zand der zee' een andere aanduiding is voor 'het stof der aarde'. In elk geval: de termen 'stof der aarde', 'sterren des hemels' en 'zand der zee' dienen allereerst als aanduiding van hoeveelheid, die niet te tellen is, maar hebben daar bovenop een specifieke betekenis vanwege het geestelijk onderscheid van een aardse en een hemelse zegening. Het zal blijken, dat naarmate de goddelijke heilsopenbaring voortschrijdt, het onderscheid tussen beide stromingen in Abrahams nageslacht zich steeds duidelijker aftekent. Voorts zal blijken, dat deze beide stromingen elk een eigen roeping in Gods heilsplan met de wereld, reeds in de Messiaanse tijd op zichtbare wijze, ontvangen.
Eerst Paulus heeft inzicht gegeven in de roeping van het nageslacht van Abraham 'als de sterren des hemels', het 'geestelijk' (hemels) nageslacht, dat reeds deel heeft aan Paulus' later geopenbaarde rechtvaardiging van het 'zoonschapsgeloof'. Dat is de rechtvaardiging door het geloof alléén, zonder de godsdienstige werken, in plaats van het 'kindschapsgeloof', geloof in beginsel met de aardse zegening en de werken der Wet, zoals die voor de Joodse Gemeente van de 12 apostelen der besnijdenis geldt, die evenwel moet uitgroeien tot één groot volk. Dan is gehéél Israël 'zalig' (Romeinen 11:26). De Wet van Mozes zal ten volle kunnen worden gehouden met de werken, die gevonden worden in deze Wet.
De Kerkvaders Julius Martyr en Origenes hebben deze Joodse Wet als niet meer van toepassing verklaard, waarbij zij zogenaamd een beroep deden op de brieven aan de Galaten en de Romeinen. Deze beide auteurs hebben niet begrepen, dat de Wet voor de Joden in de ruime zin van het woord, nog steeds haar geldingskracht heeft, vooral in de Messiaanse tijd. De Torah is niet alleen een weg tot verlossing, maar om in gehoorzaamheid aan de Wetgever, vooral in de Messiaanse tijd, Zijn wereld te (helpen) ordenen. Niet-Joden kunnen gebaat zijn bij de naleving van de Wet door de Joden als herkenningsteken, als indeling van de tijd en als ordening van de samenleving. Juist door het geloof in de Messias komt de Wet tot zijn volle draagwijdte en doorwerking, geheel in overeenstemming met Zijn woord, dat Hij gekomen is om de Wet, de Torah, te vervullen, vol te maken (Mattheüs 5:17-19). Die de Wet doet en leert zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen.

De Joodse gemeente Gods in de Handelingenperiode
Met de hiervoor genoemde wetenschap gaan we na wat nu de betekenis en de strekking zijn van de Joodse Gemeente der apostelen van Israël (der besnijdenis) en de Gemeente Gods van Paulus eerste bediening als de apostel der heidenen (van de voorhuid) in de Handelingenperiode tot aan Handelingen 28:28.
De eerste 'algemene' brieven, de brieven van Jacobus, Petrus, Johannes en Judas, betreffen de Joodse Gemeente en zijn gericht tot de Joden met een aardse zegening of roeping. Het heil komt in eerste instantie uit de Joden uit het land Israël. Op déze aarde heeft het kruis op Golgotha gestaan in Israël. Reeds heeft in principe op Golgotha de overwinning op de duistere machten in hemel en op aarde plaatsgevonden. Dit betekent een keerpunt, niet alleen in de kosmos, maar ook in de wereldgeschiedenis. Israëls aardse roeping gaat verder met de wetenschap van Jezus overwinning op Golgotha. Daartoe is de Joodse Gemeente in het leven geroepen. Maar hier blijft het niet bij. Wij zouden kunnen stellen dat, voor wat betreft de aardse roeping van het volk Israël, in de Joodse Gemeente van de Handelingenperiode, de Gemeente van de twaalf apostelen der besnijdenis, opnieuw de kiem is gelegd van het aardse zaad, dat zal uitgroeien tot één groot volk Israël met aardse zegeningen in de Messiaanse tijd. Eerst dan zal de volle vervulling van Gods beloften aan Abraham betreffende het land Kanaän komen. Dan zal Israël een koninklijk priesterschap zijn, een volk Gode ten eigendom (1Petrus 2:9); een volk van kinderen Gods op aarde, in een nieuw verbond, die Gods Wet in het hart draagt (Jeremia 31).

Hoewel nog niet het gehele volk in Jezus als de Messias gelooft, is er in de Handelingenperiode reeds vooruitgelopen op de evangelieverkondiging aan de heidenen. Simeon Petrus heeft als eerste het evangelie aan de heidenen verkondigd (Handelingen 15:17) en bij voorbaat uiteengezet hoe God van meet af aan erop bedacht geweest is een volk uit de heidenen te vergaderen. De bekering van een aantal heidenen kwam na het ontstaan van de Joodse Gemeente.
In eerste instantie is de uitstorting van de Heilige Geest op de 120 jongeren op het Pinksterfeest in het jaar 30 (Handelingen 1 en 2) bedoeld voor het gehele volk Israël. De discipelen, met het Joodse volk, zouden de kracht van de Heilige Geest ontvangen, opdat zij Zijn getuigen zouden zijn, zowel in Jeruzalem als in Judea en Samaria en tot het uiterste van het land (niet: aarde) (Handelingen 1:8). Pas daarna zou het zendingsbevel van de Messias luiden om heen te gaan om alle volken te onderwijzen, hen dopende in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest en hen lerende alles wat de Messias de discipelen geboden had. Daarbij zal de Messias met Israël zijn al de dagen tot der voleinding dezer eeuw (niet: wereld) (Mattheüs 28:19).
Van de bekering van het volk Israël is niets terecht gekomen. Vandaar dat de apostelen der besnijdenis (Israël) reeds bij voorbaat naar de heidenen gingen om het zendingsbevel op te volgen. Markus trok naar Egypte, Jakobus, de broer van Johannes, ging naar Spanje, Petrus volgde Gods oproep naar Rome, Johannes trok naar Klein Azië, Efeze en Patmos. Philippus trok in Klein Azië verder naar Frygië, Andreas belandde in Rusland, Bartholomeüs trok naar het noorden van Perzië, Simon de Zeloot vestigde zich in Perzië, Mattheüs vond zijn plaats in Babel, het huidige Irak, Thomas kwam tot in Indië, het Thomas-evangelie wijst hierop, en Jakobus, de broer van Jezus, bleef in Jeruzalem (Bron: Het blad Hadderech, oktober 1999).
Paulus, als ontijdig geborene, ging uiteindelijk naar Griekeland, maar niet als apostel der besnijdenis, maar specifiek als apostel der heidenen, met een ander Evangelie dan dat aan de eerste Joodse Gemeente met de aardse zegening was verkondigd. Net als de apostelen der besnijdenis moest Paulus in vreemde landen eerst de Joodse Synagogen bezoeken; pas daarna in contact treden met de heidenen, maar met een ander doel, namelijk de oprichting van de Gemeente Gods van Jood én Griek met een hemelse taak, in tegenstelling tot de Joodse Gemeenten in de hiervoor genoemde landen, met een aardse taak, die de aardse zegeningen mochten ontvangen. Het hing af van Gods voorzienigheid wie van de Joden en wie van de heidenen de aardse dan wel de hemelse zegeningen ontvingen.

In het volk uit de bekeerde heidenen, voor Zijn Naam vergaderd, is reeds een kiem gelegd voor de grote schare heidenen, die in de Messiaanse tijd niet te tellen zal zijn. Beide, de Joodse Gemeente en deze heidenen, door de eerste apostelen tot geloof gebracht, hebben een geloof in algemene zin met aardse zegening, dat pas goed in het Messiaanse Vrederijk tot uitdrukking zal komen.

Paulus'Gemeente van Jood en Griek in de Handelingenperiode
Paulus trad jaren later op als de apostel der heidenen, de onbesnedenen. Op de aardse roeping van Israël zal hij onder andere ingaan in Romeinen 11:25-32. Weliswaar is de verharding voor een deel over Israël gekomen, maar niet voor altijd. Deze toestand zal er zijn, totdat de volheid (Grieks: 'pleroma') der heidenen zal ingegaan zijn. Dat wil zeggen: tot de ongerechtigheid der volken de volle maat heeft bereikt. Dan zal geheel Israël zalig worden! Dit met het oog op de Messiaanse tijd. Het zal tegelijk uitgroeien tot één groot volk, met aardse zegening, wonend in een een land als een eigen bezit.
Maar Paulus zal tijdens zijn eerste bediening ook ingaan op die andere belofte aan Abraham, zoals in de Romeinen-, in de Galaten- en de Hebreeënbrief. Want er is een tweede belofte aan Abraham gegeven, namelijk ook die aan Abrahams zaad, een menigte van volken met hemelse roeping. Daarom klinkt het evangelie van Paulus anders dan dat van de apostelen der besnijdenis aan de Joodse Gemeente. Bij Paulus is sprake van een Gemeente Gods van Jood en Griek. Deze Gemeente had kennelijk als doel een hogere roeping met hemelse zegeningen.
De kracht van Paulus evangelie is de rechtvaardiging uit geloof (Romeinen 1:16,17), niet uit de werken der wet (Romeinen 3:20,21), die in hoofdzaak door Israël gehouden moeten worden.
Het werkterrein van Paulus ligt buiten het land Israël, terwille van de heidenen vanwege de hemelse roeping, maar de stelling van deze apostel bleef: Eérst de Jood en dan de Griek (de heiden). Paulus en Barnabas gingen eerst naar de plaatselijke synagoge om aan de Joden te verkondigen dat er ook sprake was van een hemelse zegening. Pas als de Joden niet naar hem over de hemelse taak wilden luisteren en zelfs het evangelie van het geloof in Jezus als de Messias verwierpen, gingen zij naar de heidenen, waar kennelijk meer gehoor gevonden werd (Handelingen 13:44-49). Ditzelfde gebeurde ook in Korinthe en in Rome (Handelingen 18:5,6; 28:23-28).

In Galaten 3:7-9,14 spreekt Paulus over Abraham en allen, die tesamen met de gelovige Abraham gezegend waren met de hemelse hoop en belofte: 'Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij van Abraham en naar de belofte erfgenamen . . . . . Maar het hemelse Jeruzalem is vrij, en dat is onze moeder (Galaten 3:29; 4:26). Met het 'hemelse' Jeruzalem wordt in eerste instantie bedoeld het Nieuwe Jeruzalem in de Messiaanse tijd, als het centrum van het Koninkrijk der hemelen.
Deze zijde van hemelse roeping van Abrahams belofte vormt later de Bruid van het Lam, wonend in de hemelse stad in de zin van Openbaring 21:9,10, waaronder begrepen zijn de 144.000 verzegelden, die als het kind, een mannelijke zoon uit de vrouw (Israël) zijn gebaard, maar worden weggerukt tot God (Openbaring 12:5).

Conclusie: Paulus maakt duidelijk, dat Abraham aan het hoofd staat van twee groepen: hoofd van een aards volk, de natie Israël, en hoofd van een hemels volk, dat verbonden is met de hemelse zijde van Gods belofte aan Abraham, voortkomend uit een deel van Israël en een deel van de heidenen (Romeinen 14:16,17).

In Galaten 3:26 onderwijst Paulus dat allen, die in Christus zijn, 'zonen' (Grieks: huios) Gods zijn (niet: kinderen) en naar de belofte erfgenamen. Het 'geestelijk' of 'hemels' wordt door Paulus aangeduid als 'zonen Gods', behorend tot een 'hemels Jeruzalem' (letterlijk: boven-Jeruzalem), dus een Jeruzalem, dat niet uit de aarde is en dat een hemelse roeping te vervullen heeft. Zij is in principe reeds vrij van de dienstbaarheid onder de Wet van het tegenwoordige Jeruzalem in deze eeuw (Galaten 4:25). Het blijft dus belangrijk de aardse zegening en de hemelse zegening te onderscheiden, anders kunnen we het voortschrijden van Gods heilsplan niet goed zien, namelijk dat in Abraham alle geslachten van de aardbodem gezegend zullen worden (Genesis 12:3; Galaten 3:8). Paulus bedient 'het zoonschap' aan individuele geroepen Joden en heidenen. Ook in de toekomende eeuw zullen de 'hemelse' geroepenen het 'zoonschap' bedienen aan alle volken (Openbaring 21:24).

Waarom de belofte van hemels zaad bij Abraham en bij Paulus? Omdat het heil der mensen uiteindelijk niet beperkt zal blijven tot de aarde, maar ook gericht zal zijn op het hemelse! Abel en Henoch als getuigen met hemelse roeping wijzen daar reeds op sinds aloude tijden. Immers óók zij zijn in de hemelse lijst van Hebreeën 11 opgenomen! Hebreeën 11 wijst op 'heiligen' als de apart gezetten met hemelse roeping, zoals Noach, Abraham, Jozef, Mozes, Gideon, Barak, Simson, Jefta, Samuël en óók de profeten, vooral zij die wondertekenen verricht hebben, die door geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid hebben beoefend, de beloften hebben verkregen, de muilen van de leeuwen hebben toegestopt. Dezen hebben tevens de kracht van het vuur uitgeblust. Ze zijn de scherpte van het zwaard ontvlucht, uit zwakheid hebben ze krachten gekregen; in de oorlog zijn zij sterk geworden; de legers van de vreemden zijn door hen op de vlucht geslagen. De vrouwen hebben haar doden uit de opstanding teruggekregen. . . . Alle wondertekenen zijn door 'heiligen'met hemelse roeping verricht!
Rachab, de hoer uit Jericho, als niet-Israëlitische, maakt ook deel uit van deze hemelse 'heiligen' in Hebreeën 11. Immers, de gelovigen met hemelse zegeningen bij Paulus, worden, behalve uit het volk Israël, ook geroepen uit de volken. Zo vinden wij ook de Moabitische Ruth genoemd in de geslachtslijn van de Messias in Mattheüs 1:5.

Van de profeten neemt Elia een zeer bijzondere positie in bij het aanbreken van de Messiaanse tijd. Allen in de lijst van Hebreeën 11 verwachtten, evenals Abraham, de stad met de fundamenten . . . een vaderland . . . zij verlangden naar een beter, dat is: een hemels vaderland (Hebreeën 11:10, 14, 16). Zij verwachtten uiteindelijk een hemelse opstanding te verkrijgen.
De brief aan de Hebreeën wordt door velen ook aan Paulus toegeschreven uit de tijd van zijn eerste bediening met hemelse roeping. Deze roeping van Abrahams geestelijke zaad vormt tezamen de Bruid des Lams, met de uiteindelijke toekomst de hemelse stad (Openbaring 21:9,10).

Het gaat om de openbaring van de hemelse zegening, aan Paulus bekend gemaakt die eeuwenlang verzwegen is geweest (Romeinen 16:25, 26), waardoor een nieuwe Gemeente Gods kon ontstaan met een roeping, die op het hemelse gericht was. Paulus leert ons Abraham als de vader van een menigte volken dieper opvatten als de voortzetting van de hogere lijn in Genesis 15. Abraham is hiermee gesteld tot een vader van allen, die geloven in de hemelse zegening, hetzij van de heidenen (voorhuid), hetzij van Israël (besnijdenis) (Romeinen 4).
Deze nieuwe Gemeente van Paulus kwam jaren later tot stand na de reeds bestaande Joodse Gemeente met aardse zegening. Beide Gemeenten bleven gehandhaafd en hebben een grote toekomst. Was er bij de Joodse Gemeente niet onmiddellijk de sterke band met de heidenen met aardse zegeningen, bij de Gemeente van Paulus was er géén onderscheid tussen Jood en Griek als het 'hemels' zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen (Galaten 3:28,29).
In de Joodse Gemeente ligt nog steeds het accent op het naleven van de Wet voor de Joden met een besneden hart, al gaat een en ander niet buiten de Genade om. De Wet is er niet alleen uit praktische overwegingen voor het dagelijkse leven, voor een betere ordening, maar ook voor de ceremoniële offerdiensten, die, achteraf gezien, op Jezus de Messias duidden, in beeldtaal uitgedrukt.

Bij Jakobus gold de rechtvaardiging door geloof in werken (Jakobus 2:24). Bij Paulus' Gemeente gold de rechtvaardiging door Genade alléén zonder de werken der wet, met name voor de heidenen (Romeinen 4:5). Dit wil vooral zeggen: zonder de vele geboden of inzettingen in de Wet als nadere uitwerking van de Tien Geboden. Die konden in feite alleen in het land Israël worden gehouden, met name de offerdiensten in de tempel. De Tien Geboden en enige andere geboden uit de Joodse Wet werden de heidenen als een spiegel voor de volken, voorgehouden, om die ook na te leven naast de Noachitische geboden als de algemene wetten voor de volken.

Voor alle duidelijkheid: het hemelse zaad van Abraham als menigte van volken zijn de apart geroepenen uit zowel het volk Israël als uit de volken. Daarom wordt er gesproken van de Gemeente Gods van Jood én Griek, mogelijk als de edele, goede olijfboom in Romeinen 11, die in zich heeft de kiem, die zal uitgroeien tot menigten van volken met hemelse roeping, met name in de Messiaanse tijd en in de toekomende eeuw. Dezen zullen zowel in de hemel (niet in het overhemelse van God) als ook op de aarde kunnen verkeren met een speciaal doel.

Zoals we zagen spreekt Romeinen 11 ook over Israël, dat los staat van Paulus' Gemeente van Jood én Griek. Israël is ten dele verhard totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo zal geheel Israël zalig worden. Méér dan bij de Joodse Gemeente en de daarbij behorende heidenen met aardse zegeningen, is er bij Paulus' Gemeente, die ontstaan is buiten Israël, een diepere eenheid van geloven. 1Korinthe 12 en 13 verklaren dat zij allen tot één geest, tot één lichaam zijn gedoopt vanwege die hemelse zegeningen.
Let wel: Het betreft nog niet 'het Lichaam van Christus', Zijn Lichaam als de Gemeente Gods van Paulus' tweede bediening met de allerhoogste overhemelse zegening, nadat het Koninkrijk der hemelen was verdwenen op het einde van de Handelingenperiode.
Paulus'prediking omtrent de Gemeente der geheimenis (Statenvertaling: verborgenheid) vond definitief plaats na Handelingen 28:28, toen er geen sprake meer was van wondertekenen, die bij het Koninkrijk der hemelen horen.

We weten reeds:
In de tijd van het Messiaans Vrederijk komt de dubbele belofte aan Abraham tot vervulling. Doch de volken, die weliswaar Abraham tot vader hebben, maar niet Sara als moeder, dus uit de moeders Hagar en Ketura, als het niet-uitverkoren geslacht, zoals de Ismaëlieten, de latere Arabieren, zullen zich ook tot grote volken vermenigvuldigen en gezegend worden (Genesis 15:9).
Deze nakomelingen mogen we niet vereenzelvigen met die van Abrahams aards zaad (één groot volk), noch die van Abrahams hemelse zaad (geestelijke) zaad (een menigte van volken). De Arabieren als broedervolken van Israël worden (apart) op grootse wijze gezegend om als grote volken naast Israël te mogen wonen in het grote gebied tussen de Nijl en de Eufraat, het aan Abraham beloofde land (Genesis 15:20). Het leven op de plaats van de grote woestijnen zal in de Messiaanse tijd mogelijk zijn, doordat dit gebied een weelderige plantengroei zal krijgen. De woestijn zal bloeien als een roos (Jesaja 35:1).
De Israëlieten zullen wonen in het gebied van Klein Israël, maar krijgen het bestuur over Groot Israël, tussen de Nijl en de Eufraat (Ezechiël 47:13-23; Numeri 34:1-12). De grens zal lopen noordelijk van Libanon naar de noordelijke grensplaats Hamath, waar de grens weer afbuigt naar het zuiden langs de oostzijde van de Jordaan. Verder langs de Dode Zee naar de zuidgrens, de beek Wadi-el-Arish naar de stad El Arish ten zuiden van de Gazastreek.
De Messiaanse tijd wordt bij voorbaat door het geloof van Abraham een tastbare realiteit, want hij verwachtte een stad met fundamenten, waarvan God de Ontwerper en Bouwmeester is (Hebreeën 11:8-11). Maar Jeruzalem zal in de toekomende eeuwen een nog veel grotere betekenis krijgen.

Opwekkingen in de Messiaanse tijd
Zoals we zagen: voor Abraham, Izaak en Jakob geldt de belofte van een opwekking in de Messiaanser tijd vanwege hun hemelse roeping. Immers velen in het Koninkrijk der hemelen zullen aanzitten met hen (Mattheüs 8:11).
We zagen reeds dat David in de Messiaanse tijd zal worden opgewekt. Zijn koningschap zal bestendig zijn op aarde (2Samuël 7:1; Ezechiël 37:24). De HERE God zal komen; alle heiligen met Hem (Zacharia 14:3). Dus in het laatste der dagen heeft er de opwekking van heiligen uit de dood plaats, die dan nog een taak te vervullen hebben. Israël zal een zegening zijn door een volk van heiligen van de Allerhoogste te zijn (Daniël 7:27).
Deze opwekkingen betreffen evenwel nog niet de algemene, eerste opstanding van de toekomende eeuw. De verschijning van de hier genoemde heiligen mogen we dus niet vereenzelvigen met de openbaring van Christus' lichaam, de verborgen Gemeente, als Christus Zelf zal geopenbaard worden bij Zijn wederkomst (Kolossenzen 3:4).

We zagen ook dat de profeet Elia eenmaal opgewekt zal worden om het Messiaanse Rijk aan te kondigen en te bekrachtigen. Johannes de Doper heeft reeds het beginsel van dit Koninkrijk der hemelen in de evangeliën aangekondigd, maar tegelijk was hij de heraut van de Messias, die na hem komen zou, die wel tegenwoordig was gedurende dit Koninkrijk der hemelen als beginsel.
Zo deed Johannes de Doper wel aan Elia denken, maar dan als voorloper van de ware Elia (Johannes 1:29). In de rij van heiligen, profeten, met hemelse roeping, neemt Elia een bijzondere plaats in. Ten tijde van de dag des HEREN in de zin van het komen van het Messiaanse Vrederijk kunnen we Elia dus terug verwachten.
Dit is een verwachting, die bij de Jood sterk leeft. Bij iedere Sederviering (Pesachmaaltijd) staat een stoel klaar bedoeld voor Elia, in het geval hij binnen mocht komen bij het aanbreken van het Messiaanse Rijk. Een en ander gaat met de nodige hilariteit gepaard. De komst van Elia is gebaseerd op Maleachi 4:5,6. Eerst zal Elia het hart der vaderen tot de kinderen moeten brengen en omgekeerd het hart van de kinderen tot de vaderen.
Johannes de Doper was reeds een bode geweest voor het aangezicht van Israël uit, die de weg voor Israël voorbereid heeft voor de prediking van het Koninkrijksevangelie (Mattheüs 11:10; Maleachi 3:1).
De engel Gabriël zei reeds over hem, dat hij voor het aangezicht des Heren zou uitgaan in de geest en kracht van Elia (Lukas 1:17). Een schriftbewijs dat het hier niet om Elia zelf gaat. Johannes de Doper zei bovendien van zichzelf: 'Ik ben het niet' (Johannes 1:21). In Mattheüs 11:14 zegt Jezus letterlijk: 'Hij is Elia, die komende is'. Elia de profeet moest dus nog komen in een verdere toekomst (Mattheüs 17:10-13). De echte Elia zal immers uit de doden moeten worden opgewekt en aldus op aarde terugkeren.
De vraag kan gesteld worden: 'Elia is toch ten hemel gevaren, en niet gestorven?'. Jezus verklaart dat tot op Zijn komst niemand opgevaren is ten hemel dan die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des mensen (Johannes 3:13). Deze uitspraak van Jezus zou dan inhouden, dat Elia's hemelvaart niet tot in Gods hemelen heeft plaatsgevonden! Doch Elia moet in het luchtruim meegenomen zijn door een stormwind (2Koningen 2:11) en elders weer op aarde zijn neergezet. Immers, Elia heeft later nog een brief geschreven aan koning Joram (2Koningen 21:12).
Mogelijk gaat het bij Elia om een wonderbaarlijke verplaatsing door de heilige Geest, zoals bij Ezechiël (Ezechiël 3:14) en Filippus (Handelingen 3:29,40). Van Elia kan niet gezegd worden, dat hij ten hemel is gevaren in de zin van opgenomen zijn tot God. Ook Mozes is niet in de hemel opgenomen, zoals door velen wordt gesteld. God Zelf begroef hem, hoe dit ook moge worden uitgelegd, maar niemand heeft ooit zijn graf gevonden (Deuteronomium 34:6). Mozes en Elia zijn normaal gestorven. Op de berg der verheerlijking waren zij niet werkelijk aanwezig, maar zijn zij gezien in een visioen (Mattheüs 17:1-9). In een gezicht werd hier het Messiaanse Vrederijk in miniatuur aangegeven, waarin Mozes en Elia tegenwoordig zullen zijn om het volk Israël te onderwijzen tezamen met nog andere opgewekte 'heiligen', als gelovigen, die daarvoor door God apart gezet zijn. Een en ander in de Geest van Jezus Christus, die als de afstraling van de Messias in het Messiaanse Rijk beleefd en ervaren zal worden door de mensen. Zoals de mens ook een geest heeft, heeft ook de Messias een geest, niet te verwarren met de Heilige Geest als de afstraling van Gods Wezen, de Vader Zelf.

Mozes en Elia zijn mogelijk de twee getuigen uit Openbaring 11, die dan reeds in de Messiaanse tijd in een opstandingslichaam zijn teruggekeerd, maar zich nu in de Eindtijd bevinden. Zij voeren dezelfde daden en dezelfde gerichten uit van hun verleden tijd. De oude Kerk leerde, dat in ieder geval Elia in eigen persoon één van de twee getuigen zou zijn. Wij vinden dit bij de Kerkvaders Justinus Martyr, Hippolutus, Chrysostomos, Hieronymus en Augustinus. De tijd zal leren, of die twee getuigen inderdaad Mozes en Elia zullen zijn.
Hun getuigenis in de Eindtijd zal echter eindigen met de dood. Spoedig daarna komt echter de levensgeest uit God in hen. Vanwege dit schouwspel, geeft dit grote vrees in Jeruzalem. Een grote stem wordt gehoord en zij voeren als de opgestane heiligen ten hemel. Als het om Mozes en Elia zal gaan, dan zouden zij voor de tweede maal sterven. Kennelijk als een uitzondering op de regel, omdat opgestane heiligen in het Messiaanse Rijk niet voor de tweede maal zullen sterven, maar op het einde ervan ten hemel varen krachtens hun bijzondere hemelse roeping.
Het Nieuwe Testament zal op het gegeven van de opwekking van 'heiligen' aansluiten. Pas na Jezus' dood en opstanding zijn gelovigen als 'heiligen' opgevaren ten hemel. Niet eerder! (Johannes 3:13).
Het openen van graven en het opwekken van de vele lichamen der heiligen in Mattheüs 27:50-53, toen Jezus aan het kruis de geest gaf, is tevens een profetie over de opwekking van 'heiligen' in de Messiaanse tijd. Het gaat dus kennelijk om gelovigen, die tevens een hemelse roeping hebben, want zij zullen niet voor de tweede keer sterven, maar ten hemel varen. De opgestane heiligen leefden na Jezus'opstanding in een opstandingslichaam in een nog niet verloste wereld. Immers, zij kwamen in de heilige stad (Jeruzalem) en waren aan velen verschenen. In Efeze 4:8-10 wordt gezegd dat de Messias is opgevaren naar den hoge en voerde Hij krijgsgevangen (gevangenen van de dood) mede, nadat Hij was neergedaald naar de lagere aardse gewesten. Op grond hiervan kunnen wij zeker aannemen, dat ook de in Mattheüs 27 genoemde 'heiligen' ten hemel zijn gevaren.
In dit alles zien we het beeld van opgestane 'heiligen' in de Messiaanse tijd, die niet voor de tweede maal zullen sterven, maar ook ten hemel zullen opvaren op het einde van de Messiaanse tijd. Voor wat betreft de opwekking van 'heiligen' moeten wij hier niet onmiddellijk denken aan de algemene opstanding tot het eerste opstandingsleven in de toekomende eeuw, het 1000-jarige Rijk.
In de Evangeliën zijn Lazarus, de jongeling van Naïn, en anderen uit de dood opgewekt, doch daarna weer gestorven. Ook dit wonderteken kan wijzen op de opwekking in de Messiaanse tijd.

Opmerking: Er zijn Joodse christenen, die de beloften aan Abraham van het aardse zaad en het hemelse zaad ontkennen. Weliswaar wordt dan uit geschiedenis van Abraham door hen duidelijk gemaakt, dat naast één volk, ook sprake zal zijn van vele volken, die deel zullen hebben aan Abraham's belofte, waarbij Israël het uitverkoren volk is om tot zegen te zijn voor alle andere volken. Een en ander in aardse zin. De Joodse heilsstaat wordt dan tevens gezien als het nieuwe Jeruzalem, als de uiteindelijke vervulling van de aan Abraham gedane beloften (Hebreeën 11:8-10). Ook de niet-Joodse gelovigen zullen in die stad mogen wonen. Hier is geen sprake van een hemelse zegening.
Door het geloof worden dan allen gerekend als mede-erfgenaam van de aan hen gedane beloften (Galaten 3:7-9). Het geloof zal niet meer nodig zijn, zij zullen leven zoals Adam en Eva in de hof van Eden en God van aangezicht tot aangezicht zullen zien (Openbaring 22:4). Zij zien dit tevens in het licht van bijvoorbeeld Jesaja 2:2 en Zacharia 14:16, dat de volken het nieuwe Jeruzalem zullen bezoeken als een bedevaartsplaats. Ze lezen dan over Jeruzalem als een rivier des levens, die door de stad stroomt. Aan weerszijden staan de bomen des levens, waarvan de bladeren tot genezing (tot welzijn) aan de volken zullen zijn (Openbaring 22:2). Hier is er niet het onderscheid tussen de toekomende eeuw en de laatste eeuw. Het inzicht van deze Joodse christenen stemt dus niet overeen met wat hiervoor over de toekomende eeuwen is omschreven.
Toch zullen sommige christenen vasthouden aan de stelling: De mens heeft niet alleen een aardse bestemming, maar ook een hemelse, die beide uitlopen op een overhemelse, universele, bestemming als het Lichaam van Christus, zodat alle delen van Gods schepping in samenhang met het Hoofd, bereikt of bezocht kunnen worden tot eer en glorie van God, de Schepper van hemel en aarde.

terug naar Inhoud

4. Onderscheid in de profetiën van Daniël 2 en 7

De profetie over de Messiaanse tijd in Daniël 2
Daniël 2 profeteert over de komst van het moderne Europa als het herstelde Oud-Romeinse Rijk in confrontatie met Jeruzalem. Dit herstel tot één Europa moet echter niet geplaatst worden in de Eindtijd, maar in 'het laatste der dagen' vóór de Messiaanse tijd (Daniël 2:20). Europa zal, ondanks een wordende federatie van vele landen, een nog grotere rol spelen in de nabije toekomst, vooral in confrontatie met de staat Israël, vóór de komst van het Messiaanse Rijk. Daarnaast is er het komen van een verenigde macht van de Arabische volken in het Nabije en Midden Oosten en van de grote macht van het volk uit het verre Noorden, Gog in het land Magog, namelijk Rusland (Ezechiël 38).
Tesamen met Europa zullen beide machten ook een grote rol spelen in confrontatie met Israël in het laatst der dagen en dus niet in de Eindtijd. We zien vandaag zéér duidelijk de voortekenen ervan. Een en ander is in overeenstemming met de Oudtestamentische profetieën, die verder vervuld zullen worden.

Nebukadnezars droom in Daniël 2 wordt door de profeet verklaard met zijn van God verkregen visionaire blik op de toekomst. Het vijf statenbeeld in Daniël 2 geeft weer de opkomst van vijf na elkaar volgende rijken. Om welke rijken gaat het?
De rijken zijn: Nieuw-Babylonië (goud), Medo-Perzië (zilver), Grieks-Macedonische rijk van Alexander de Grote (koper), het rijk der Ptolemeën (Egypte) en dat van de Selucieden (Syrië), de twee benen van ijzer, en tenslotte het in districten uiteengevallen Grieks-Hellenistische rijk met de vele koningen (rijk met voeten van ijzer en leem of het tien-tenen-rijk). De Romeinen waren reeds gehelleniseerd met onder andere de Griekse gewoonten en ideeën toen het vijfde rijk, het verdeelde Griekse rijk, in 63 vóór Christus in Romeinse handen viel.
Dit verdeelde Griekse rijk is automatisch opgegaan in het Romeinse rijk, dat daarom nog steeds als het vijfde rijk beschouwd kan worden, met als de geestelijke en culturele erfenis van het Hellenisme, dat later werd vermengd met de juridische denkgeest van de Romeinen. De heerschappij van de Grieks-Romeinse geest en cultuur zette zich voor een groot deel voort in de latere Europese geschiedenis, die bijna alles van de antieke geest en wereld in het Midden Oosten vanaf Nieuw Babylonië van Nebukadnezar, met haar wortels in Oud-Babylonië onder koning Nimrod, tot het Romeinse rijk, in zich opgenomen had. Dit alles wil het vijf staten-beeld van Daniël 2 aangeven. De geest van Babel met haar eenheidsstreven heeft in Europa doorgewerkt tot vandaag toe.

2000 jaar geleden, toen de belofte van het Zaad van Abraham bij de eerste komst van de Jezus de Messias werd vervuld, waarin Israël als het zaad van Abraham in het Beloofde land woonde, zij het onder de Romeinse bezetting, had de wereldgeschiedenis een bepaalde status bereikt, doordat de volken binnen het Romeinse rijk min of meer tot één grote eenheid versmolten waren. Dat Romeinse rijk heeft de God van Israël reeds voorzien met het oog op de vervulling van belangrijke Oudtestamentische profetieën.
Binnen dit Romeinse rijk kwam men tot een zekere wereldcentralisatie, eenheid in de cultuur en handel, waarbij reizen en verkeer mogelijk waren, praktisch zonder grenzen en met een streven naar 'wereldvrede'en één wereldtaal, namelijk het Grieks. In dit alles werkt de geest van Babel nog steeds door.
Maar God zal heilsgeschiedenis schrijven in deze situatie van de wereldgeschiedenis door de komst van de Messias. In dit verband zegt Galaten 4:4:
Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet.

Door de eerste komst van de Messias kon Israël tevens haar wereldtaak vervullen door de prediking van het evangelie van het Koninkrijk aan alle volken op aarde. Op deze wijze zou het heil uit de Joden komen (Johannes 4:4). We weten, dat van Israëls opdracht als zendingsvolk tot op heden niets terecht gekomen is.
Feit is, dat het grote Romeinse wereldrijk onder keizer Augustus nodig was om heilsgeschiedenis te schrijven door Micha 5:1 in vervulling te doen gaan.Jozef en Maria moesten zich voor de inschrijving naar Betlehem begeven, waar Jezus geboren werd als de Messias. Onder Pontius Pilatus is deze zelfde Messias gekruisigd, gestorven, begraven, neergedaald in het dodenrijk en daarna uit het graf opgestaan om later ten hemel te varen. Dit alles gaat niet buiten Gods raadsbesluit om!

Gods Zoon, de Messias, wordt in eerste instantie gezien als tot een menselijk wezen gewordene op aarde in de tijd van de Evangeliën: 'Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven'. Later, na de Wederkomst, wordt het pas ten volle openbaar: '. . . . . en de heerschappij rust op Zijn schouder en men noemt Hem 'pele joeets eel gibor avi-ad sar-sjalom' (Jesaja 9:5,6). Het betreft hier een ingesneden profetie, waardoor onderscheid wordt gemaakt tussen zijn eerste en tweede komst.
Jesaja 9:5,6 is aanleiding geworden tot het noodlottig misverstand tussen christenen en Joden, dat hun onderlinge relatie gedurende vele eeuwen heeft vergiftigd. De N.B.G.-vertaling heeft: 'Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst'. De vertaling moet echter zijn: 'Wonderbare Raadsman van de Sterke God, de Vader der eeuw, Vredevorst'.
In Jesaja 9 leefde de hoop van de komst van een goede koning in Hizkia, die tevens als profetie op de komst van de Messias betrokken kon worden. Door de foutieve vertaling maken de traditionele Kerken Jezus tot God Zelf. Adonai is in de Bijbel de enige God en Zijn Zoon is de Vredevorst, de Erfgenaam van de gehele kosmos, Zijn Medeheerser
De Zoon van God zal echter niet authentiek tegenwoordig zijn in het toekomstige Messiaans Vrederijk of Koninkrijk der hemelen. De tegenwoordigheid van de Messias is er pas weer als Hij met de wolken des hemels komt (Daniël 7:13).

Zoals in de dagen van Jezus' rondwandeling op aarde het Romeinse Rijk mede een rol speelde, gaat dit kennelijk ook gebeuren in het laatste der dagen. De Messiaanse profetie in de Tenach, zoals in Jesaja 53 omtrent de Knecht des HEREN, is niet alleen gericht op het in principe wegnemen van zonde en dood in de wereld aan het kruis, maar ook op het leggen van het fundament van het Koninkrijk der hemelen. Mede op grond van de Evangeliën kan in een latere fase het Messiaanse Rijk opgericht worden door de kracht van de Heilige Geest. Het begin van het laatste der dagen valt samen met het herstel van het oud-Romeinse Rijk, het moderne Europa.
Het is zeer frappant, dat in onze dagen Europa's streven naar eenheid in politiek, religie en cultuur parallel loopt met het ontstaan en de verdere opbouw van de staat Israël sinds 1948.Tegelijkertijd zien we tijdens het opkomen van de eenheid van Europa de vijandschap ten opzichte van deze staat Israël steeds meer toenemen. We kunnen dat ook zien als een vorm van een komen van de 'volheid des tijds' in verband met de komst van de Messiaanse tijd.
Men heeft niets geleerd van de openlijke haat tegen en de moord op zes miljoen Joden door het Nazidom dat uiteindelijk toch een vrucht was van het pseudo-christendom in Europa. Niet alleen Rome, maar ook Luther wordt als de ergste Jodenhater gezien door Joodse religieuzen. Er valt veel voor te zeggen, dat in het Europa van vandaag de verdere ontwikkeling te zien is van het vijfde rijk van Daniël 2. Hoe moet anders de eindontwikkeling van de vijf rijken worden uitgelegd?

Wij benadrukken: Het moderne Europa met een eenheidsstreven op velerlei terreinen, met Grieks-Romeinse invloed, is het laatste, vijfde, rijk van Daniël 2. In de Europese geschiedenis heeft de ontwikkeling plaatsgevonden van het pseudo-christendom met de vele kerken in steden en dorpen, met als regel een anti-Joodse instelling. Over dit christendom in zijn algemeenheid kunnen we geen schone gedachten koesteren, als gesproken wordt over het 'christelijke avondland', dat eens een bolwerk van goede christelijke cultuur zou zijn geweest, maar die vandaag steeds verder afdrijft van het vasteland naar de open zee. Men kan wel zeggen dat het evangelie door de apostel Paulus in Europa vaste grond onder de voeten heeft gekregen, maar dit alles is slechts de buitenkant.Veel is esoterie, bijgeloof en schijn geworden.

Het spreekt van zelf, dat we vandaag de Europese Unie nog niet als een ideale eenheid zien als een soort federalistische staat zonder een staatshoofdelijke autoriteit.Thans leeft binnen Europa de dringende wens van een algemene welstand alsook van een algemene veiligheid en sterke leiders in de politiek voor een verstrekkende groei.

Nu Israëls opdracht tot zendingswerk om hele volken tot het Koninkrijk der hemelen te bekeren nog niet is uitgevoerd, is het tijdperk, de tussenbedeling, van de Genade voor de Gemeente Gods van Paulus gekomen, waardoor ook heidenen aan de geestelijke goederen van Israël konden deelnemen (Romeinen 15:26,27). Het doel van Paulus' evangelieverkondiging was echter niet om alle volkeren te bekeren, maar alleen individuele mensen tot Jezus de Messias in de Gemeente Gods te leiden, die als een specifiek heilsorgaan door God is toebereid in Paulus'dagen in verband met de toekomende heerlijke dingen, ook in de toekomende aionen.

Zoals eerder gesteld: Het eenheidsstreven van Europa heeft haar wortels in dat van het oude Babel onder koning Nimrod vlak na de zondvloed. God maakte toen een einde aan die eigen gemaakte eenheid rondom de bouw van de stad en de toren van Babel door de mensen te verstrooien naar de diverse regio's en naar nog verdere streken op aarde (Genesis 9:1; 11:4).
Dit streven naar eenheid en macht vinden we ook terug in elk van de vijf achter elkaar volgende vijf rijken van Daniël 2. Steeds is echter de mislukking door overheersing van een volgend rijk of zelfs door verbrokkeling door onderlinge strijd om de macht.
Het moderne Europa als één van grote machten van de wereld, zal daarom ook vallen in het laatste der dagen. Maar dan op een zéér bijzondere wijze. Europa, als het laatste beeld met voeten van ijzer en leem, zal door aanraking van de Steen, die tot een grote berg wordt, uitbeeldend de kracht en de groei van het Koninkrijk der hemelen in de Messiaanse tijd, omvallen. Dit ligt eigenlijk voor de hand, want ijzer en leem vermengen zich niet met elkaar, zodat niet werkelijk van een hechte eenheid gesproken kan worden, ondanks dat dit laatste rijk door een zekere eenheidsmacht bijeen gehouden zal worden.
In het laatst der dagen zal de Steen los van een bergrots komen, zonder dat er iemand aan te pas komt, als het ware door een onzichtbare Hand. De onzichtbare Hand is Gods Geest, waaraan de Steen, als het Goddelijk heil, vanuit Jeruzalem zijn grote kracht ontlenen zal. God zal in het laatste der dagen een Koninkrijk Gods oprichten, dat in de eeuwen ('olamim', meervoud) niet verstoord zal worden. De heerschappij Gods zal op zichzelf in de eeuwen (niet: in alle eeuwigheid) niet vergaan, want het is uit de hemelen. Niettemin zal in deze boze eeuw het Koninkrijk Gods op aarde door Gods toedoen weggenomen kunnen worden, bijvoorbeeld op het eind van de Messiaanse tijd. Maar in het 1000-jarige Rijk van de toekomende eeuw zal dit Koninkrijk op aarde blijven rusten.
Wij stellen hier vast, dat Daniël 2 niet spreekt van de Wederkomst, waarop het Koninkrijk Gods van de toekomende eeuw zou volgen, maar over de komst van de Messiaanse tijd.

Nu reeds moeten we uit diverse politieke uitspraken concluderen dat het ook bij de Europese Unie straks zal gaan om de strijd om Jeruzalem, desgewenst in samenwerking met de landen in het Midden Oosten. De Palestijnen, die bij verschillende gelegenheden verklaard hebben de staat Israël te willen vernietigen, zullen gesteund kunnen worden door de Europese Unie.
In het streven naar eenwording in Europa, zien we een eigen gemaakt aards koninkrijk, waarbij het bestaan van Israël als staat, een sta-in-de-weg kan betekenen vanwege potentiële confrontaties met de Moslimwereld, waarmee Europa kennelijk geen conflict wenst te hebben, wil het in vrede leven met de Arabische volken kans van slagen hebben in een zogenaamde 'Nieuwe Wereldorde'. Wie weet of er heimelijk onder de Europese politici de gedachte leeft een klein land als Israël van de aardbodem te willen wegvagen. Zo komt men dan van het Israëlprobleem af! Geen wonder, dat vandaag Israël met zo weinig egards door de westerse wereld wordt behandeld op het politieke vlak. Op het vlak van de economie handelt Europa wellicht wat correcter en soepeler uit puur eigenbelang, vanwege Israëls geavanceerde producten en kennis op allerlei gebied. Zo zit vandaag een en ander toch wel gecompliceerd in elkaar, als het gaat om de verhouding tussen Israël en Europa. Al is het in elk geval verbazingwekkend, dat regeringsleiders van Europa onder leiding van Duitsland in maart 1999 unaniem hebben uitgesproken, dat de Palestijnse staat er binnen een jaar moet komen en dat Jeruzalem niet als de ongedeelde hoofdstad van Israël kan worden beschouwd. Ondertussen heeft de scheepswerf in het Duitse Hamburg drie moderne onderzeeërs aan Israël geleverd. Zo'n ambivalente houding troffen we ook aan bij de Amerikanen, die enerzijds op wapengebied samenwerken met Israël, maar anderzijds ook geavanceerde wapens leveren aan de Arabische landen, onder andere aan Egypte. Israël is in groot gevaar! Het land zelf is verdeeld en in grote verwarring.

We kunnen verwachten, dat in de nabije toekomst Jeruzalem meer dan ooit een Steen des aanstoots zal vormen, die alle volken, ook Europa, moeten tillen om zich daarmee deerlijk te verwonden. De tijd van verdrukkingen, 'Jakobs benauwdheid', zal in het laatst der dagen toenemen.
Nogmaals: Paulus waarschuwt ons reeds voor deze, voor ons herkenbare, zware tijden in het laatst der dagen in 2Timotheüs 3:1, waarin de Gemeente Gods der Verborgenheid in haar laatste fase betrokken kan raken.
Er is in dit alles een belangrijk lichtpunt! In Israël neemt het geloof in Jezus als de Messias toe, ondanks de gevaarlijke tegenwerking van invloedrijke ultra-orthodoxe Joden in Israël. Dit versterkt ons geloof en vertrouwen, dat Israël voor een deel bewaard zal blijven.

De moderne gedachte in Europa van het op eigen kracht bouwen van een vrederijk met menselijke gerechtigheid, spreekt vooral de westerse mens aan als van een nieuwe mensheid, levend in een nieuwe wereldorde, in het nieuwe millennium met een eigen roeping voor meer menselijkheid en vrede, hongerbestrijding, welvaart in een multiculturele samenleving, enz.
Maar in de strijd om Jeruzalem zullen al deze ideologieën van Europa niet zo goed kunnen passen en zullen uiteindelijk aanleiding geven tot een opstand tegen de Allerhoogste, de God van Israël, zoals het ook reeds het geval was met het oude Babel onder koning Nimrod.
In Europa gaat alles om menselijke gerechtigheid. Daarom wordt er zo uitvoerig gediscussieerd over de 'rechten van de mens' zonder rekening te houden met de 'Goddelijke gerechtigheid', zoals die er is met betrekking tot Israël. De Goddelijke gerechtigheid zal eenmaal neerdalen met het Koninkrijk der hemelen op deze aarde, rustend op de Goddelijke verzoening, die de Messias aan het kruis namens God tot stand heeft gebracht door de zonde van de gehele wereld op zich te nemen en weg te dragen. Zal dit 'christelijk' Europa zich iets van het verzoeningsgebeuren op Golgotha aantrekken? Integendeel, in Europa wordt in de Kerken het kruisgebeuren hoe langer hoe meer als aanvechtbaar en aanstootgevend gezien, met name door de moderne theologen zoals in Duitsland en is er bij Rome de poging tot herleving van hun oude, valse tradities.

De profetie van de Eindtijd in Daniël 7
Velen zien de profetieën in Daniël 2 en 7 parallel aan elkaar lopen, waardoor het om dezelfde profetie zou gaan. Dit is ten onrechte.
Zoals we zagen: In Daniël 2 gaat het om de opkomst van vijf na elkaar opkomende rijken, maar uiteindelijk gaat het om het laatste rijk, het herstelde oud-Romeinse rijk, namelijk Europa, al behoeft het niet om dezelfde grenzen te gaan als van het Romanum Imperium. Hier betreft het in elk geval een profetie, die vervuld zal worden in het laatst der dagen, dus niet in de Eindtijd.
In Daniël 7 zien we de opkomst van vier dieren, niet na elkaar, maar tegelijk uit de (volken)zee. De vier dieren zijn: de leeuw, de beer, het luipaard en een niet te identificeren dier, 'vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk' (Daniël 7:7). Ten onrechte worden in de eerste drie grote dieren (rijken), Babel, Medo-Perzië en Griekenland gezien in de Eindtijd, die zouden uitlopen op het vierde rijk, Rome, dat heersen zou met bovenmenselijke macht, met 'de mens der zonde', de werelddictator van de Eindtijd.
We weten echter niet, welke rijken de eerste drie dieren in de Eindtijd zullen zijn, maar hier is het om het vierde dier te doen, waaruit na vele machtswisselingen 'de kleine hoorn' (= macht) opkomt en zéér groot wordt. We moeten eerst vaststellen, dat de profetie over de vier dieren in Daniël 7 reeds in de Makkabeeëntijd is vóór-vervuld, een paar honderd jaar na Daniëls profetie.
Alvorens dit aan te tonen, moeten we eerst Daniël 8 raadplegen, waarin we de opkomst zien van een ram, die twee horens heeft en in strijd gewikkeld is met een geitenbok uit het westen. Daniël zelf legt uit, dat de ram met twee horens doelt op de Meden en de Perzen en de geitenbok op de koning van Griekenland, die de ram met zijn twee horens brak, zodat de geitenbok, Griekenland, zich bovenmate groot kon maken.
We zien in, dat bij het laatste gaat om het Grieks-Macedonische rijk van Alexander de Grote, die met grote snelheid een groot machtsgebied heeft bedwongen (+ 330 vóór Christus).

Daniël 8
De vier winden des hemels brachten de Grote Zee in beroering. Vier grote dieren stegen uit zee op (Daniël 7:2). De vier winden symboliseren de duistere geestelijke machten in de hemelse gewesten (vergelijk Efeze 2:2). Satan is de bewegende kracht achter deze woelende volkenzee. Wat blijkt? De geitenbok, in die dagen het wereldrijk van Alexander de Grote, brak de grote hoorn af en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de windstreken des hemels (Daniël 8:2). Het grote rijk viel in vier delen uiteen. Vier generaals van Alexander de Grote volgden hem op; elk met een eigen machtsgebied. De vier dieren van Daniël 7:3-6 zijn de hierna volgende vier rijken met als erfenis de Hellenistische cultuur. De generaals met hun gebieden waren:
1 Kassander - Griekenland
2 Lysimachus - Klein Azië
3 Ptolemeüs - Egypte, Arabië, Israël
4 Seleukos - Syrië, Babylonië, Perzië


Deze vier rijken zijn nagenoeg tegelijk ontstaan na het uiteenvallen van het grote Grieks-Macedonische rijk van Alexander de Grote.

Ptolemeüs en Seleukos zijn de twee ijzeren benen in Daniël 2, dus Egypte en Syrië, die de belangrijkste van de vier rijken zullen worden. Zij worden aangeduid als 'de koning van het Noorden' en 'de koning van het Zuiden'. De koning van het Zuiden houdt op den duur geen stand tegen de koning van het Noorden. Syrië overwint. Dit Syrië is het vierde dier 'vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk'. Het vertrad de vorige drie dieren en het had tien horens (Daniël 7:7). Tussen deze horens verhief zich de kleine hoorn, die de grootste macht kreeg.
Na Seleukos stond tenslotte de bekende en wrede dictator Antiochus IV Epiphanus op (175-163 vóór Christus), waarnaar 'de kleine hoorn' van het vierde dier in Daniël 7:7,8 verwijst. Deze vorst wilde met geweld de Hellenistische cultuur aan het Joodse volk opdringen. De Makkabeeën verzetten zich daar tegen. Het was voor Israël niet alleen een duistere periode, waarin de God van Israël zweeg, maar het Hellenisme druiste ook in tegen het Joodse levensgevoel en de traditie. De strijd van de Makkabeeën tegen de Syriërs liep aanvankelijk ongunstig af. Na een nederlaag werd het dagelijkse offer in de tempel te Jeruzalem aan de Joden ontnomen. Daarvoor kwam in de plaats de heidense Griekse cultusdienst (Daniël 8:9-12).
Het verontreinigen van de tempel door Antiochus IV zal door Jezus bestempeld worden als 'de gruwel der verwoesting' (Mattheüs 24:15), die op een andere wijze herhaald zal worden in de Eindtijd.
Het eens zo machtige Seleucidische (Syrische) koninkrijk was tot verval gekomen. Het boek Makkabeeën verhaalt de felle strijd tussen de Joden en hun Syrische overheersers. Een zekere Judas de Makkabeeër werd hun grote held, want de eens zo machtige Syriërs moesten zich tevreden stellen met onderhandelingen.
In 164 vóór Christus vernietigden de Makkabeeën de heidense altaren in de tempel en wijdden deze opnieuw in, zodat de Joodse traditie van tempeloffers kon worden hersteld en voortgezet. Een gebeurtenis, die elk jaar door de Joden wordt herdacht op het Chanoekafeest. Judas de Makkabeeër kan worden gezien als het type van de Grote Verlosser, Jezus de Messias bij diens Wederkomst.
De Joodse staat breidde zich nadien uit van de berg Karmel tot voorbij Gaza en omvatte bijna de gehele kuststrook langs de Middellandse Zee. Deze Joodse landstreek kwam echter in 63 vóór Christus in handen van de Romeinen.

Het vierde dier in de Eindtijd is het Grote Babylon
De vervulling van de opkomst van het vierde dier, zo 'vreselijk schrikwekkend en geweldig sterk' ten tijde van de Makkabeeën is hiermee niet uitgeput. Doorslaggevend blijft de profetie omtrent het vierde dier. Immers: het beest met de tien horens en zeven koppen uit Openbaring 13:2 is hetzelfde als het vierde dier in Daniël 7, maar is nader uitgewerkt, want uit het vierde dier in de Eindtijd zal na vele machtswisselingen uiteindelijk het Grote Babylon met haar wereldmaatschappij voortkomen (Openbaring 17).

Zo stellen we nu bij voorbaat vast: Deze boze eeuw, de nu-wereld van 2Petrus 3:7 is begonnen met het oude rijk Babel van koning Nimrod na de zondvloed en zal eindigen in het Grote Babylon van de Eindtijd.

Het beest in Openbaring 13 had evenals het dier in Daniël 7 onder zich het luipaard, de beer en de leeuw, die ook, maar dan in de Eindtijd, tegelijk met het verschrikkelijke 'monster' zullen opkomen uit de (volken)zee (Daniël 7:7, 19, 23). Duistere machten zullen dan daadwerkelijk de mensheid in de Eindtijd teisteren vóór de terugkeer van de Messias. In het boek Openbaring wordt over de Eindtijd geprofeteerd en niet over de Messiaanse weeëntijd, die dan allang gepasseerd is. Na de Messiaanse tijd tijdens de grote afval zien we dus het vierde rijk, oftewel het beest met de zeven koppen en de tien hoornen (machten) opkomen. Dit grote rijk, het vierde dier, zo verschrikkelijk en gruwelijk, zal in eerste aanleg bestuurd worden door een reeks van machthebbers. Eén van die hoofden was tot de dood toe gewond, maar die dodelijke wond werd genezen. De 'kleine hoorn' wint het van de zeven hoofden en de ander tien hoornen. Dit wordt het Grote Babylon. Niet Rome! De zeven bergen stellen de zeven wereldmachten voor. De profetie omtrent het vierde dier in Daniël 7 krijgt een vervolg in Openbaring13 en 17.

Zoals we reeds hebben vastgesteld: Het gaat om het vierde dier, waarin we nu door het boek Openbaring het belangrijke inzicht hebben gekregen: het Grote Babylon, de laatste wereldmacht in de Eindtijd.
Het beest zal een mond gegeven worden om grote dingen en godslasteringen uit te spreken gedurende de tijd van de Grote Verdrukking. Het is duidelijk: het beest uit de zee van Openbaring 13 komt overeen met het vierde dier van Daniël 7 dat een grote wereldmacht wordt, opkomend vanuit het Midden-Oosten. De werelddictator van het laatste rijk zal zich tegen Israël, ja, tegen de 'sterren des hemels' en hun Vorst verheffen (Daniël 8:9-12).
In de Eindtijd zal er opnieuw de ontheiliging van de tempel (de tempel uit Ezechiël 40-48, die nog gebouwd zal worden ten behoeve van de Messiaanse tijd) plaatsvinden door de 'mens der zonde', de 'zoon des verderfs', die zich verheffen zal boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo, dat hij in de tempel Gods als een god zal zitten, zichzelf vertonende dat hij god is (2Thessalonicenzen 2:4, Statenvertaling). Ten onrechte wordt hij vereenzelvigd met de antichrist. De anti-Messias speelt niet zo zeer een rol op het politieke vlak als wel op het religieuze vlak, als 'het beest uit de aarde'. Dit heeft twee hoornen, gelijk aan de hoornen van het lam, maar het sprak als de draak, de duivel (Openbaring 13:11,12).

De Wederkomst in Daniël 7:13,14
Daniël 7:13,14 ziet na de Grote Verdrukking uit naar de komst van de Messias als 'Eén die met de wolken van de hemel als een Mensenzoon zal neerdalen. Hem wordt gegeven heerschappij en macht en het Koninkrijk dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden. Zijn heerschappij zal zijn een heerschappij in de eeuwen (niet: eeuwig), die niet vergaan zal en Zijn koninkrijk zal (zolang) niet verdorven worden'.
In tegenstelling tot het Koninkrijk Gods op aarde in Daniël 2, waarbij dit Koninkrijk uiteindelijk van de aarde wordt weggenomen, zal de heerschappij Gods in de twee toekomende laatste eeuwen op aarde blijven rusten; dus in het 1000-jarige Rijk en in de nieuwe hemel en aarde van Openbenbaring 21 met Jezus als Koning der koningen.

Openbaring 11:15 luidt met grote stemmen in de hemel de toekomende eeuwen in, zeggende:
Het Koninkrijk over de wereld is gekomen aan onze Here en aan Zijn Gezalfde; en Hij zal als Koning heersen in de aionen der aionen (in de eeuwen der eeuwen).

Dat wil zeggen in de twee laatste eeuwen, die het belangrijkste zijn voor het herstel niet alleen voor de aarde, maar ook voor dat van de hemelen, want Christus heilswerk gaat door totdat God alles in allen zal zijn.
'In alle eeuwigheid' of 'tot in alle eeuwigheden' zijn onjuiste vertalingen. In Lukas 1:32,33 staat dat Jezus Koning over Israël zal zijn 'in de eeuwen', niet: 'in der eeuwigheid'. Bedoeld is ook hier de laatste twee toekomende eeuwen, dat als het Koninkrijk Gods aan de verheerlijkte Messias, de Zoon van God, als Eerstgeborene van alle schepping, gegeven zal worden. Hij, die eens als een Mensenzoon op aarde kwam ter verlossing van zonde en dood om daarna ten hemel te varen om dan weer op aarde te verschijnen. Mattheüs 24:30 komt dan ook overeen met Daniël 7:13,14, dat ook getuigt, dat de Zoon des mensen verschijnen zal aan de hemel en Hem zullen zien komen op de wolken van de hemel, met grote macht en heerlijkheid om daarna als Koning der koningen te regeren. In deze aioon is er in het Nieuwe Testament een zekere spanning tussen knechtschap en koningschap van Jezus, maar die spanning moet doorbreken als Hij de Koning van de toekomende eeuw wordt. Op het einde van de laatste eeuw, wanneer alles tot opstanding, c.q. weder levendmaking van 1Korinthe 15 is gekomen, opdat God alles in allen zal zijn, zal Christus Zijn Koningschap overdragen aan Zijn Vader. Hij zal de titel krijgen: 'Begin der schepping Gods in de hoogste der hemelen' (Openbaring 3:14). Immers: in Hem en door Hem is verder alles geschapen. Daarom is Hij ook de Koning van de door Hem geschapen aionen. De taak van de Zoon van God is omschreven in Efeze 1:10:
. . . om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op aarde is, onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten.

Christus zal komen tot Zijn, door God gewilde grootheid met de totale mensheid als een 'lichaam' met Hem, de vervulling in Hem, Die alles in allen vervuld, wanneer het plan der aionen is volgemaakt. God zal alles in allen zijn, zodra de laatste aioon door rijpheid is vol geworden en voorbij gaat (1Korinthe 15).


terug naar Inhoud

5. Hoe moeten wij Mattheüs 24 lezen?

Na alles wat hiervoor over de vóór-Messiaanse tijd met de Messiaanse tijd zelf en de Eindtijd met daarop volgend de Wederkomst is geschreven, laat Mattheüs 24 zich beter verstaan. Op de vraag van de discipelen: 'Wanneer zal dat geschieden en wat is het teken van uw komst (Grieks: 'parousia' in de zin van: opnieuw autenthiek tegenwoordig zijn) en van de voleinding der wereld' ('aioon', niet wereld, maar eeuw), geeft Jezus niet direct antwoord.

Allereerst gaat Hij in op de vóór-Messiaanse tijd met de vele verdrukkingen, die nog komen moet, waarop zal volgen de prediking van het Evangelie van het Koninkrijk (der hemelen) over de gehele wereld (Mattheüs 24:14). Die prediking zal plaats hebben binnen het raam van het Koninkrijk der hemelen in de Messiaanse tijd in het laatste der dagen, dus niet in de Eindtijd.

Na dit Messiaanse Vrederijk volgt de afval met de Grote verdrukking, waarop dan pas volgt de terugkeer van de Mensenzoon op de wolken. Door het op deze wijze bezien van Mattheüs 24 krijgt dit hoofdstuk een andere en bredere betekenis, dan het tot nog toe in brede kring is uitgelegd. Mattheüs 24 moet in twee te onderscheiden gedeelten gelezen worden, met daar tussen in als een belangrijk Bijbels gegeven het Koninkrijk der hemelen met de prediking van het Koninrijksevangelie (Mattheüs 24:14).

A. De vóór-Messiaanse tijd vóór het Koninkrijk der hemelen in Mattheüs 24:4-13
Dit tekstgedeelte handelt over de vóór-Messiaanse tijd met de verdrukkingen in het laatste der dagen vóór de komst van de Messiaanse tijd. Dit gedeelte sluit in grote lijnen aan op onder andere de weeën van het laatste rijk van het vijf-staten beeld in Daniël 2 vóórdat de Steen, die symbool staat voor Jeruzalem, de hele aarde vervult.Vanuit Jeruzalem komt het Koninkrijk der hemelen, waar Gods voeten op de Olijfberg zullen staan, met Zijn Geest der genade en der gebeden. In het gedeelte van Mattheüs 24 wordt gesproken over het begin (beginsel) der weeën, die niet de verschrikkingen kent als de grootste wee van de Grote Verdrukking in de Eindtijd. De vóór-Messiaanse tijd is overigens verschrikkelijk genoeg, maar overleving van mensen is kennelijk mogelijk in verband met de komst van het Messiaanse Rijk.

De Messias voorzegt, dat er verleidingen zullen zijn, uitgaande van de valse messiassen (christussen) en dat er veel oorlogen zullen komen. Maar Jezus zegt hier reeds: maar het Einde, in de zin van de voleinding der eeuw, de Eindtijd, is het nog niet! Jezus maakt vervolgens duidelijk, dat er grote rampen en vervolgingen zullen zijn. Het gaat hier nog steeds om aangrijpende gebeurtenissen vóór de komst van het Koninkrijk der hemelen in het laatste der dagen. Het ene volk zal strijden tegen het andere; het ene rijk tegen het ander. Er zullen hongersnoden en hier en daar aardbevingen zijn. De Messias zegt met nadruk: Dit alles is nog maar een begin der weeën (beginsel der weeën). Verder zullen er in deze tijd Joden worden uitgeleverd, verdrukt en ter dood gebracht. Alle volken zullen Israël haten, maar de volken zelf zullen ook over en weer elkaar verraden en haten, zodat zij ten val zullen komen. Vele valse profeten zullen de mensen op een dwaalspoor brengen. De verachting voor de wet zal toenemen, waardoor de liefde van de meesten zal verkillen. Maar wie volhardt in deze vóór-Messiaanse weeëntijd (dit geldt met name voor Israël), zal gered worden. Niet vanwege de Wederkomst, maar vanwege de komst van het Koninkrijk der hemelen met de prediking door Israël van het Koninkrijksevangelie aan alle volken der wereld: oecumene. Dit is veelzeggend: het gaat nog steeds om de bewoonde aarde in déze boze eeuw.

Het Koninkrijk der hemelen in Mattheüs 24:14
De prediking van het Koninkrijksevangelie is typerend in de Messiaanse tijd, maar er gebeurt véél meer dan in dit ene vers wordt aangegeven. Daarover is ondertussen genoeg kennis verkregen, alleen al door de prediking van het Koninkrijksevangelie door Johannes de Doper en door de Messias Zelf. Doorlopend is er veel in de Evangeliën gepredikt en uitgelegd omtrent het Koninkrijk der hemelen.
In het Messiaanse Vrederijk, waarin het héle volk Israël Jezus als hun Messias zal aanvaarden, is de prediking aan de volken ten volle en ten diepste mogelijk door de overvloed van de tegenwoordigheid van de Heilige Geest, door Jezus als de Trooster genoemd. Alleen in het begin is er strijd om dit Koninkrijk Gods binnen te gaan en is er de tegenslag van de afval op het eind ervan. Maar een grote schare van (heiden)volken, die niet te tellen is, zal door het zendingsvolk bij uitstek, Israël, ook tot het geloof in Jezus als de Messias komen. De verhouding van Israël en de volken is hiermee hersteld.
De prediking van het Koninkrijksevangelie heeft dus niet plaats in de Eindtijd, want daarin is de prediking ervan volstrekt onmogelijk vanwege de Grote Verdrukking. Het heeft ook geen zin, want de wereldgeschiedenis gaat nu een andere wending aannemen vanwege de terugkeer van Jezus de Messias, waarop volgt het Koninkrijk Gods voor de toekomende eeuw, het 1000-jarige Rijk.

Als Israël in de Messiaanse tijd als geheel bekeerd zal zijn, dan pas zal het in feite kunnen heengaan en al de volken onderrichten in de Naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest. In de bedeling van de Gemeente Gods gaat het om de bekering van individuen, die tot Jezus geleid moeten worden om opgenomen te worden in de Gemeente Gods van de tussenbedeling, zo lang Israël nog niet als heilsorgaan een rol zal spelen in de wereld.
Bij de prediking van het Koninkrijksevangelie door Israël gaat het om de bekering van hele volken. Een en ander zal weer gepaard gaan met grote wondertekenen zoals dat ook het geval was in de Handelingenperiode zonder de tegenwoordigheid van de Messias. Wel was er de tegenwoordigheid van de Trooster, de grote werking van de Heilige Geest, uitgaande van de hemelse Vader, uitgestort op de Pinksterdag.

De Torah (Wet) zal meer dan ooit door Israël met grote vreugde worden onderhouden, aangevuld met het Wetsevangelie van de Bergrede, waarbij de Wet van het Nieuwe Verbond in het hart geschreven zal zijn (Jeremia 31:31-33; Hebreeën 8:8-10). Het Wetsevangelie, ook als genadegeschenk, zal dus volledig kunnen functioneren in de Messiaanse tijd.
Wie zich verzet tegen deelneming aan dit Koninkrijk der hemelen, vervalt aan het vuur van Gehenna. In beeldspraak wordt zo iemand schuldig geacht om gedood te worden. Gehenna was de plaats van de vuilverbranding in het dal van Hinnom, even buiten Jeruzalem. Wie zich niet bekeert, ondanks de overvloed van de Heilige Geest, die zondigt tegen de Geest. Hiervoor is voorlopig geen vergeving mogelijk, noch in deze eeuw, noch in de toekomende eeuw. Zo lang is hij in het dodenrijk in onbewuste toestand.
Zoals de prediking van het Koninkrijksevangelie, zowel in de Evangeliëntijd als in de Handelingenperiode op de voorgrond trad vanwege de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen, met de betekenisvolle wondertekenen, zo zal op grote schaal diezelfde prediking plaatsvinden in het toekomstige Messiaanse Rijk in het laatste der dagen.
In het Nieuwe Testament lezen wij de verdere uitwerking van Gods heilsplan in zijn veelzijdigheid, veel meer dan door Mozes en de profeten reeds is aangekondigd. Jezus is ook gekomen om nieuwe dingen te openbaren, dus niet alleen als het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt (Johannes 1:29), maar ook om het wonder Gods volledig te maken door de betekenis van het Koninkrijk der hemelen (in het laatste der dagen) te verduidelijken. Hij sprak hierover als het Rijk Gods op aarde in deze eeuw, maar Hij sprak ook over de heerschappij Gods in de toekomende eeuw.
Het Koninkrijk Gods omvat in principe de gehele schepping, maar kan, vanwege de zonde, van de aarde worden weggenomen. Bij tijd en wijle kan dit Rijk op aarde neerdalen, in het bijzonder in de Messiaanse tijd, maar zal op het eind ervan opnieuw worden weggenomen.
Dat de Messias het Koninkrijk der hemelen in beginsel heeft verkondigd, is vanuit de Evangeliën bekend, maar hierbij zal het niet blijven. In Hem worden alle lijnen van de schepping en van de aionen samengevoegd. Dat is nieuw! Daar zal vooral Paulus het bijzondere accent op leggen door voort te bouwen tot de volstrektheid van Efeze 1:10: 'om in de volheid der tijden, opnieuw alles tot één te verzamelen in Christus, al wat in de hemel en op aarde is'. Zover reikte de profetie in de Tenach niet. Daarvoor was een en ander nog te zeer verborgen.

We gaan nog even dieper in op de prediking van het Koninkrijksevangelie van de Messias. In Mattheüs 4:13 en 9:35 staat de prediking in direct verband met het Koninkrijk der hemelen. Al spoedig bleek, dat het evangelie van Jezus te weinig gehoor vond onder het volk Israël, waarvoor Hij in eerste aanleg gekomen was, om dit te prediken met het oog op de toekomst. Daarom zal Hij in Mattheüs 24:14 aankondigen dat dit Koninkrijksevangelie alsnog door Zijn volk aan de volken gepredikt zal worden, met andere woorden: eenmaal zal Israël toch in zijn geheel in Jezus als de Messias geloven. Maar Jezus zag in Zijn dagen, dat de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen binnen afzienbare tijd toch zou verdwijnen bij gebrek aan geloof. Het einde van dit Koninkrijk kwam dan ook op het einde van de Handelingenperiode, toen het heil van Israël ook naar de heidenen kwam (Handelingen 28).

De volle bloei van het Messiaanse Vrederijk kon dus niet komen in Jezus' tijd noch in de Handelingenperiode. De Messias sprak daarom in Mattheüs 13 over het Koninkrijk der hemelen in verborgen vorm. Een en ander was tegelijk profetie omtrent dit Rijk, dat nog moest komen in het laatste der dagen. De gelijkenissen omtrent dit Koninkrijk zoals die in Mattheüs 13, moeten van toepassing verklaard worden op het Koninkrijk Gods in de Messiaanse tijd.

In de gelijkenis van het zaad gaat het om het zaaien van Gods zaad, Gods woord, op aarde. Het Koninkrijk der hemelen komt niet plotseling als een dief in de nacht, maar het komt geleidelijk als in een groeiproces. In het begin is er de tegenstand en de strijd om dit Koninkrijk binnen te gaan. Het zaad langs de weg wordt door de vogels (symbool van het kwaad) opgegeten. Verder valt een deel van het zaad op steenachtige plaatsen in niet ontvankelijke harten. Weer een ander deel zal Gods woord met enthousiasme ontvangen, maar het toch later weer verloochenen. Het zaad temidden van de opgroeiende doornen zal ook niet tot de noodzakelijke groei en bloei komen. Op deze wijze zijn er de tegenwerkingen door Satans macht. Alleen het zaad, dat valt in de goede aarde, in ontvankelijke harten, geeft pas vrucht: honderd, zestig en dertig maal. Zo komt het Koninkrijk uiteindelijk tot grote bloei, maar helaas ook tot afval.
De volgorde van de vruchtopbrengst is niet opklimmend, dus niet in een tweede fase méér gevend, maar omgekeerd. Nadat de grootse bloei is bereikt, is er in de tweede fase de geleidelijke vermindering, die leidt tot afval. In het evangelie van Markus wordt de volgorde van de opbrengst van de vruchten met 30-, 60- en 100-voudig aangegeven. Dit kan betekenen een geleidelijke groei in de eerste fase van het Koninkrijk, tot het hoogtepunt van de bloei is bereikt, waarna alles in kracht zal afnemen tot de grote afval toe.

De gelijkenis van het onkruid leert ons, dat op een goede dag de vijand, Satan, het onkruid van het kwaad zaaide temidden van de goede tarwe, terwijl de mensen sliepen. Dit laatste is veelzeggend! We zouden kunnen stellen: er was verslapping, zodat de geleidelijke afval binnen het Koninkrijk komende was.Tarwe en onkruid moeten voorlopig samen opgroeien tot de volle oogst binnen het Koninkrijk der hemelen is bereikt, want anders zou ook de goede tarwe moeten worden verwijderd.

De gelijkenis van het visnet leert ons, dat dit Koninkrijk als een net uitgeworpen wordt in de (volken)zee en dat allerlei soorten van vissen worden gevangen. De goede vissen komen in de vaten, maar de slechte worden weggeworpen. Zo zal het gaan bij de voleinding der eeuw, de allerlaatste dag, nadat het laatste der dagen van het Koninkrijk der hemelen is voorbij gegaan.

We zien dus: in het Koninkrijk der hemelen is er de groei, de bloei, maar ook het verval, dat overgaat in de grote afval, de Grote Verdrukking van de Eindtijd. Alles wat hiervoor over de gelijkenissen is geschreven heeft te maken met de prediking van het evangelie van het Koninkrijk in Mattheüs 24:14, waarin zeer veel ligt opgesloten.

B. Wanneer komt de Messiaanse tijd, zoals bedoeld in Mattheüs 24?
Deze komt, als de tijden der heidenen volgemaakt zullen worden, dat wil zeggen: als Jeruzalem niet langer door vreemde overheersers vertreden zal worden (Lukas 21:24). Deze profetie is nog niet ten volle vervuld. Door de status quo hebben de Arabieren nog steeds zeggenschap over het oude tempelgebied, weliswaar onder toelating van Israël dat op haar beurt onder internationale druk staat. Op deze wijze zal Israël niet onmiddellijk tot een groot conflict komen met de Arabische wereld. Ondertussen is het tempelgebied het meest kwetsbare gebied ter wereld geworden, dat de gehele wereldpolitiek in brand kan zetten!

Volgens Paulus komt de Messiaanse tijd, als de volheid (pleroma) der volken zal zijn ingegaan, d.w.z. als de volle maat van de ongerechtigheid der volken jegens Israël is bereikt. Dan zal, volgens Paulus, gehéél (gans) Israël gered worden, nadat dit volk na zo'n lange tijd als heilsorgaan terzijde gesteld is (Romeinen 11:25-32). Israël zal het land in de Messiaanse tijd ervaren als de 'Hof van Eden' (Jesaja 36:35). Dit staat niet gelijk aan het 'paradijs Gods' met de 'boom des levens' in de toekomende eeuw (Openbaring 2:7). 'Eden' kan ook 'liefelijkheid', 'heerlijkheid Gods' betekenen, waarbij Christus' tegenwoordigheid de heerlijkheid Gods zal uitstralen. In Hem is de heerlijkheid in de aionen der aionen (de laatste twee eeuwen, Hebreeën 13:21). De boom des levens in Openbaring 22 is tot welzijn (niet: genezing) van de volken en is van de hoogste orde in de Nieuwe hemel en de Nieuwe aarde van Openbaring 21.

Na Handelingen 28, toen het beginsel van het Koninkrijk der hemelen met de wondertekenen geleidelijk aan was verdwenen was er onder Paulus' tweede bediening de tussenbedeling van de Gemeente Gods gekomen als een heilsorgaan ten behoeve van de heiden-volken, waarbij de Joden niet werden buiten gesloten. Ze vormen terdege een belangrijke groep ter begeleiding van de heidenen binnen deze Gemeente Gods, want in Efeze 3:9-11 bestaat deze uit Griek en Jood, besnedenen (Joden) en onbesnedenen (heidenen), barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije en waarin Christus 'alles in allen is' (Kolossenzen 3:11).
Het heil is weliswaar naar de heidenen gegaan om dezen ook een kans te geven van de goederen van het Joodse heil te kunnen leven als een geheimenis Gods. Wel doet Israël voorlopig geen dienst als heilsorgaan voor de volken. Dat komt in de Messiaanse tijd.

Reeds in Paulus' dagen, tijdens diens eerste bediening, was er de gedeeltelijke terzijdestelling van Israël als heilsorgaan en de verharding van een deel van Israël. Het betekende wel een grote rijkdom voor een groot aantal heidenen. Dit was vanwege de vermindering van Gods heil voor de Joden. Dit gaat zolang door tot de volheid (pleroma) van de ongerechtigheid der volken zal zijn ingegaan. Dan zal de volheid van Israël ingaan. Wat is het gevolg? Alle volken zullen tot de geestelijke opstanding komen als ware het een leven uit de doden. Dat vindt dan ook plaats in de Messiaanse tijd.
Paulus'woorden in Romeinen 11 sluiten aan op de woorden in Mattheüs 24:9,12,13, waarin reeds aangekondigd wordt de ongerechtigheid der volken met de haat jegens Israël om Zijn (Jezus) naams wil, de overlevering en de dood van Joden gedurende de tijd van de verdrukkingen vóór de prediking van het Koninkrijksevangelie in Mattheüs 24:14.

Na de volheid der ongerechtigheid der volken jegens Israël zal dan de volheid voor het heil, de zaligheid, in Israël binnengaan, opdat de prediking aan de volkenwereld nu volle werkelijkheid zal worden, zoals Mattheüs 24:14 in een enkele zin op duidelijke wijze aangeeft.

C. De Grote Verdrukking in Mattheüs 24:15-29
Zoals hiervoor gesteld: na de voltooiing van de prediking van het Koninkrijksevangelie in de Messiaanse tijd, volgt de tijd van geleidelijke afval, uitlopend op de grote afval met de Grote Verdrukking in het tweede gedeelte van Mattheüs 24, als een kort maar hevig gebeuren met grote tekenen in de kosmos, aangevend de overgang van deze eeuw naar de toekomende eeuw.
In Mattheüs 24:16-29 lezen we dat het om een Eindtijdgebeuren gaat vlak vóór de Wederkomst. Die periode van de Grote Verdrukking lezen we ook in Daniël 7 en later in de Openbaring van Johannes. Alles speelt zich nu af in een korte tijd, met daarna de terugkeer van de Messias: 'Gelijk de bliksem, zo zal de komst van de Mensenzoon zijn (Mattheüs 24:30,31). Dit alles in tegenstelling tot de komst van het Messiaanse Rijk, die verloopt langs geleidelijke lijnen.

De weeën in de Eindtijd zijn van een zodanige aard, zoals er die niet geweest zijn van het begin der wereld (kosmos) tot nu toe en nooit meer wezen zal (Mattheüs 24:21; Daniël 7:12).
Daniël rekent de tijd, waarin de grootste benauwdheid zal plaats vinden, vanaf Mozes tot aan de Wederkomst, maar Jezus zegt van het begin dezer eeuw (dus vanaf de zondvloed) tot aan de voleinding dezer eeuw, vlak vóór de Wederkomst. Petrus spreekt in 2Petrus 3:7 over deze eeuw van een nu-wereld, in de zin van kosmos, vanaf Noach tot de voleinding ervan, terwijl hij in 2Petrus 2:5 spreekt over de oude wereld, de wereld van vóór de Zondvloed.

We letten erop: In Mattheüs 24:14 moet voor wereld gelezen worden 'oecumene', de bewoonde aarde, en in Mattheüs 24:21 moeten wij voor 'wereld' lezen 'kosmos' in de zin van 'eeuw' of 'aioon', waarin wij nu leven. De hemelen ervan, die nu zijn, en de aarde zijn als een schat weggelegd en worden voor het vuur bewaard tegen de dag van het oordeel en het verderf van de goddeloze mensen (2Petrus 3:7).
Daniël zei over de Eindtijd: 'Velen zullen, die in het stof der aarde slapen, ontwaken' (12:2). Het betreft hier het ontwaken van mensen uit de doodsslaap. 'Dezen tot het leven van de (toekomende) eeuw (niet: eeuwig leven); anderen zullen ontwaken tot versmaadheden en tot afgrijzen (de vurige oven) van de (toekomende) eeuw (niet: eeuwig afgrijzen)'. De laatsten ondergaan het louteringsvuur, waarop de Tweede Dood zal volgen. Hieruit is weer de opstanding ten leven voor alle veroordeelden mogelijk, krachtens Christus' opstanding uit de dood, die er is voor de totale mensheid (1Korinthe 15).

Opmerking: Bij al te veel christenen leeft er de geloofsgedachte, dat de persoon, die sterft, niet dood is. De ziel verlaat het lichaam bij het sterven en leeft dan voort in een tussentoestand, hetzij in een paradijs, hetzij in een plaats van pijniging. Maar alle gestorvenen, gelovig of niet, gaan naar één en dezelfde plaats, de 'hades' (Hebreeuws: 'sheol'), het dodenrijk.
De Bijbel leert geen paradijs, met daar naast een plaats van pijniging, in een leven na dit leven. Joodse geleerden bevestigen dat deze leer afkomstig is uit de Farizeese leertraditie. Jezus zal deze leer van de Farizeeën echter gebruiken in de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus in Lukas 16. Het was Hem te doen om duidelijk te maken te geloven in de ware leer van Mozes en de profeten, als de ware openbaring van Gods Woord.
Prediker 12:7 geeft aan, dat in de doodstoestand van de mens de levensadem, als levensbeginsel, tot God is teruggekeerd en zolang door God wordt vastgehouden en bewaard, om het leven, de adem, weer terug te geven bij de opstanding van de mens. De dode mens heeft geen geest, geen leven meer en heeft opgehouden langer bewust persoon te zijn. Iedere gestorvene, met uiteengevallen lichaam, ziel en geest, wacht op de opstanding, hetzij ten leven, hetzij ten oordeel. Met de dood is het leven uit. Er is geen bewuste gemeenschap meer met zijn omgeving (Prediker 9:5,6). Ook de ongelukkig vertaalde tekst in Lukas 23:45 leert niet dat de gelovige bij zijn dood onmiddellijk naar het Paradijs gaat. De tekst moet luiden: 'Voorwaar, Ik zeg u heden: Gij zult met Mij in het Paradijs zijn'. Dat wil zeggen: in de heerlijkheid Gods. Dit ligt nog in de toekomst. 'Paradijs' heeft verschillende betekenissen. Het kan de Hof van Eden zijn, maar ook, zoals hier, de heerlijkheid Gods.

Wat hiervoor over de doodstoestand van de mens is gezegd, geldt ook in de Tweede dood in Openbaringen. Vooraf is er het louteringsproces van de vuurpoel voor de veroordeelden, bijvoorbeeld de opgestanen ten oordeel. Hierop volgt de Tweede dood, waarin opstanding ten leven mogelijk wordt gemaakt.
In de Grote Verdrukking vlak vóór de Wederkomst zal er 'de gruwel der verwoesting' zijn, dat wil zeggen de verontreiniging c.q. de verwoesting van de nog te bouwen tempel van Ezechiël 40-48. Alles gaat snel in de Eindtijd, er is geen tijd om te vluchten. Daarvoor is de verdrukking te groot, zoals die nooit eerder is voorgekomen. Het gaat ook om grote rampen in de hemelen (in het universum) en op aarde, van kosmische aard. Er zullen tekenen zijn in de hemel! De zon verduistert, de maan zal haar glorie niet meer geven. In de sterrenwereld zullen de sterren naar beneden vallen en de machten der hemelen (universum) zullen wankelen.
Zo die dagen niet verkort worden, niemand zal het overleven. Ter wille van de uitverkorenen, een rest van de nog aanwezige gelovigen, vooral onder de Joden, zullen die dagen verkort worden.
Vele valse messiassen en valse profeten zullen opstaan met hun demonische wondertekenen. 'Gelooft ze niet', zegt de Messias. Als dit alles te lang zou duren, zouden zelfs ook de uitverkorenen kunnen zwichten en verleid worden.

D. De Wederkomst in Mattheüs 24:30,31
Na dit geweldig 'kosmisch' geweld zien we bij de overgang van de eeuw naar de toekomende eeuw, plotseling de Mensenzoon komen met grote macht en heerlijkheid (Mattheüs 24:30,31). Ook Joël 2:31 (zoals elders bij de profeten) spreekt over natuurrampen, waarbij de zon veranderd zal worden in duisternis en de maan in bloed. Echter dit soort verschijnselen komen meer voor op de aarde zelf, bijvoorbeeld door grote stofontwikkelingen, vuurkolommen, rookpilaren, enzovoort, die maken dat de zon uit het zicht verdwijnt en het op deze wijze plaatselijk donker wordt op aarde en de maan lijkt te verkleuren in rood gelijk bloed. Evengoed zullen er in de vóór-Messiaanse verdrukkingentijd mogelijk rampen zijn zowel in de hemel als op aarde, maar niet zo groot als in de Eindtijd.
Mattheüs 24:30,31 is het uiteindelijke antwoord op de vraag in Mattheüs 24:3:
Wat is het teken van uw parousia (de Wederkomst) en van de voleinding der eeuw?

Jezus laat zien het markante verschil van het begin der weeën in Mattheüs 24:4-13 met daarna de prediking van Koninkrijksevangelie in Mattheüs 24:14 in de Messiaanse tijd en de Grote Verdrukking in de Eindtijd, gepaard gaande met 'kosmische'rampen in Mattheüs 24:16-29, eindigend op de Wederkomst in Mattheüs 24:30,31.
Na zijn antwoord op de vraag betreffende de parousia en de voleinding der wereld, wordt het geheel van Mattheüs 24:4-31 in Mattheüs 24:32-35 summier samengevat. Israël als de vijgenboom zal eenmaal in de zomertijd (de Messiaanse tijd) opbloeien. Seizoenen als zomer en winter kennen wij vanaf de Zondvloed en moeten als één van de typische kenmerken worden gezien van deze aioon tot aan de Wederkomst toe. De voleinding van deze eeuw met de Wederkomst zal de laatste generatie (geslacht) van Israël niet voorbij gaan en nog moeten doorstaan. Tot zo lang zal het volk Israël blijven bestaan en dit alles meemaken, wat in Matth. 24 wordt voorzegd.
Op deze wijze moet hoofdstuk 24 van Mattheüs gelezen en begrepen worden, met de prediking van het evangelie van het Koninkrijk aan de gehele wereld in de Messiaanse tijd in Mattheüs 24:14.

terug naar Inhoud

6. Het Koninkrijk der hemelen in de Handelingenperiode

Op de vraag van de discipelen in Handelingen 1:6 aan de opgestane Messias vlak vóór de Hemelvaart: 'Heer, zult Gij in deze tijd aan Israël het Koninkrijk weer oprichten?', geeft Jezus als antwoord: 'Het komt u niet toe, de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft' (Handelingen 1:7).
Verwachtten de discipelen een onmiddellijke Wederkomst? Jezus had voorzien dat er nog meer plannen Gods waren, die voor de discipelen nog te ondoorzichtig zouden zijn om dit nu reeds aan te kondigen. Later blijkt Paulus Gods openbaringen te mogen ontvangen omtrent de Gemeente Gods, waarin ook het heil aan de heidenen gegeven werd. Het antwoord van Jezus moet wel te vaag voor de discipelen zijn geweest, maar zij wisten in elk geval dat na de opstanding alle macht in hemel en op aarde aan Jezus gegeven was. Zij moesten heengaan, de volken onderwijzen, hen dopende in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest, lerende hen te onderhouden alles wat Jezus hen geboden had. Jezus zal (met Zijn Geest) met Israël zijn al de dagen tot de voleinding dezer eeuw (niet wereld; Mattheüs 28:18-20).
In Handelingen werd hen bovendien de belofte van de kracht van de Heilige Geest gegeven, Die over hen komen zal. Zij kregen allereerst als opdracht Zijn getuigen te zijn te Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria, wat Joods gebied was, ook al woonden er Samaritanen, en tot het uiterste van het land Israël. De meeste vertalingen spreken over het 'uiterste der aarde', maar het Griekse woord 'gé' betekent ook 'land, landstreek'. Het gaat éérst om de bekering van Israël als geheel, wil de opdracht ten behoeve van de volken in Mattheüs 28:18-20, volvoerd kunnen worden.
Na de Hemelvaart van Jezus hoorden de discipelen alsnog de mededeling van twee mannen (engelen), dat op deze zelfde plaats, de Olijfberg, de Messias zal terugkeren. De vraag blijft: wanneer? Op welk tijdstip? Hierop was nog steeds geen antwoord gegeven.

De toespraak van Petrus betreft het Messiaanse Vrederijk in het laatst der dagen
Wanneer Petrus op de Pinksterdag opstaat om aan de Joden uit te leggen, wat het wonderlijke gebeuren van de uitstorting van de Heilige Geest te betekenen heeft, haalt hij de profeet Joël aan in Handelingen 2:16-21:
Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël: En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen: ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm. De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt. En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden.

Petrus sluit aan op de profetie van Joël omtrent de Messiaanse tijd, die tevens 'de dag des Heren' is in engere zin. De apostel geeft ook de tijd aan wanneer deze dingen zullen gebeuren: 'in de laatste dagen', vóórdat die grote en heerlijke dag des Heren komt.
Deze tijdsbepaling maakt duidelijk, dat aan 'de dag des Heren, in de zin van Wederkomst, een tijd vooraf gaat van grote zegening. In de eerste plaats voor Israël, maar ook voor alle volken.

We zien in: Het Pinkstergebeuren is slechts een begin, of miniatuurgebeuren, waarbij het volk des HEREN profeteren zal , dat de HERE Zijn Geest over hen zal geven (Numeri 11:29).
We stellen vast, dat evenals in de Evangeliën, het Koninkrijk der hemelen in de Handelingenperiode slechts in beginsel is ingegaan. Dat zelfde geldt ook voor het laatste der dagen. Alles gaat om het beginsel, dat haar volle bloei en rijpheid zal krijgen in de toekomende laatste dagen van de Messiaanse tijd.
Jakobus spreekt over 'de laatste dagen' in zijn eigen tijd (Jakobus 5:3), maar achteraf bezien ook als een beginsel. Deze laatste dagen zijn immers onderbroken door de komst van vooral de tussenbedeling van de Gemeente Gods der geheimenis (verborgenheid) van Paulus' tweede bediening als apostel.

Na het Pinksterfeest te Jeruzalem lezen wij in de Handelingenperiode over de aanvankelijk volle groei van het Koninkrijk der hemelen, want velen kwamen tot bekering en werden gedoopt. De leer van de apostelen werd met blijdschap aanvaard. In de zogenaamde 'liefdemaaltijden' of gemeenschapsmaaltijden werd de onderlinge geloofsgemeenschap bevorderd, waarbij tijdens de maaltijd het 'brood werd gebroken', wellicht tegelijkertijd wijzend op Jezus' gebroken lichaam. Het 'breken van brood' op zich als term betekent het houden van een gewone maaltijd. Het betrof hier dan ook geen Pesachmaaltijd, die slechts jaarlijks wordt gehouden. Dagelijks kwamen er toen nieuwe gelovigen bij. Zij prezen God (Handelingen 2).

Petrus ging verder met het prediken van de Christus aan de Joden en verrichtte daarbij vele wondertekenen (Handelingen 3). Wanneer Israël tot berouw en bekering zou komen, dan zouden de tijden der verademing komen voor het aangezicht des Heren, als een periode van rust in deze eeuw, dat wil zeggen de komst van de Messiaanse tijd (Handelingen 3:20). Pas daarna zou God Christus zenden om in de dagen van de wederoprichting alle dingen te herstellen, zowel op aarde als in de hemel. Dit geschiedt pas in de toekomende eeuwen.

Bij Petrus was in de Pinkstertoespraak niet onmiddellijk sprake van de verwachting van een spoedige wederkomst, de grote Dag des Heren bij uitstek. Was er aanvankelijk grote belangstelling onder de Joden voor het Koninkrijksevangelie, vrij spoedig daarna waren er toch tegenslagen en kwam er stagnatie in de groei van het Koninkrijk der hemelen (Handelingen 4 en 5).
Niet geheel Israël kwam tot bekering. Hierbij moet bedacht worden, dat verreweg de meeste Joden in het buitenland, hoofdzakelijk langs de kusten van de Middellandse Zee, woonden. Hoe kon men dan nog komen tot een verwachting van een spoedige komst des Heren?
Omdat niet alle Joden tot bekering kwamen, kreeg Petrus reeds bij voorbaat de opdracht het Koninkrijksevangelie ook aan de heidenen te verkondigen. Dat was naar aanleiding van een visioen te Joppe omtrent reine en onreine dieren (Handelingen 10). Toch bleef de kracht van het Koninkrijk der hemelen reeds onder de prediking aan Israël door de apostelen der besnijdenis, gaandeweg minder te worden. Het werd volstrekt duidelijk, dat Israël als geheel zich niet bekeerde (Handelingen 20:29) en dat de belofte van Handelingen 3:19-26 niet zou doorgaan, want Israël werd voor een tijd terzijde gesteld als heilsorgaan voor de volken op het einde van de Handelingenperiode in Handelingen 28. Dat wil niet zeggen, dat er niet langer individuele joden tot geloof in de Messias konden komen, maar alle beloften, in verband met Israël's hoop, werden opgeschort, naar achteraf blijkt, tot de Messiaanse tijd als de tijden der verademing.
In het begin van de Handelingenperiode was er blijkbaar de levende hoop en de verwachting van Israëls volledig herstel bij de 'Joodse Pinkstergemeente'. De apostelen van de besnijdenis moeten aanvankelijk hebben gedacht, dat de groei van het Koninkrijk Gods véél sneller zou verlopen, gezien de indrukwekkende gebeurtenissen binnen het raam van dit Koninkrijk na de opzienbarende uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag.

Een spoedige verwachting van de grote Dag des Heren in de Handelingenperiode?
Het is in de kerkelijke dogmatiek altijd een ingewikkeld probleem geweest of er nu wel of niet sprake was van een spoedige wederkomst van Christus in de Handelingenperiode. De Engelse theoloog C.H. Dodd en de bekende Albert Sweitzer hebben hierover hun inzichten uitgewerkt, maar deze zijn zeer verschillend en zelfs tegengesteld. Anderen zagen de Dag des Heren ook in Jezus' dood en opstanding aangebroken, zodat deze reeds in een nieuwe aardse tijd nabij gekomen is. Dit wordt in één lijn gezien met de Hemelvaart en met de Wederkomst, die nog plaats moet vinden. De komst des Heren is hiermee niet in strijd, maar zou daarmee juist gegeven zijn. Het is een en het zelfde gebeuren van Bovenaf gezien. Jezus is het begin en het einde van de geschiedenis, maar als Einde ook het Begin. Zo kon de dag des Heren ook van Goddelijk standpunt uit bezien worden, die daardoor voor de gelovigen als van nabij kan zijn ervaren en in welke sfeer ook de apostelen kunnen hebben geleefd. De Geest van Christus kon op deze wijze zo duidelijk worden aangevoeld vanwege de grote heilsfeiten van kruis en opstanding en hemelvaart. Geen wonder, dat meteen gedacht werd aan een spoedige wederkomst als een heilsfeit, deel uitmakend van dezelfde 'Dag des Heren', maar die in horizontaal vlak, gezien de menselijke tijden, omspant. Het gaat hier allereerst om het Rijk der verborgenheid, vanuit menselijk oogpunt bezien.
Als het Rijk in de gestalte van een historische periode, die zich uitstrekt vanaf de verwerkelijking van het Rijk in Jezus'dood en opstanding tot aan de nog toekomstige openbaring ervan. Jezus heeft reeds gezegd: 'Gij zult de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende met de wolken des hemels (Markus 14:62). Hier is het voor de mens een toekomstige aangelegenheid. Bij Mattheüs en Lukas komt echter de uitdagende betekenis van deze woorden nog scherper uit, alsof de Dag des Heren aangebroken is: 'Doch Ik zeg u van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien . . . . (Mattheüs 26:24). Maar deze grote gebeurtenis is geen incident, geen bliksemflits, maar uitgebreid in de tijd. Dit zitten aan Gods rechterhand valt niet samen met zijn definitieve wederkomst, maar gaat daaraan vooraf.

Er is een periode, waarin de macht over de volken reeds aan de Mensenzoon is gegeven door God (Mattheüs 28:18), maar waarin dit feit nog niet door de terugkeer van de Mensenzoon naar de aarde openbaar is geworden. Het heeft enerzijds een verticale dimensie, anderzijds een horizontale, zoals de mens dit in de tijd ervaart. De Dag des Heren kan hierdoor betekenen het heengaan van de Mensenzoon naar God, Zijn zitten aan Gods rechterhand en Zijn terugkeer tot openbaring van Zijn wereldmacht. De meesten zullen bij de Dag des Heren aan het laatste denken en losmaken uit het verband, waarin die in het Nieuwe Testament staat.
Met Jezus'sterven en opstaan breekt de Dag des Heren aan, die zich in zichtbare tekenen zal openbaren bij de Wederkomst. Maar het zitten aan de rechterhand Gods is niet louter een verborgen, hemelse werkelijkheid, maar zal uitwerking en neerslag moeten vinden in aardse gebeurtenissen en toestanden, waarbij de Geest van Christus doorwerkt. Geen wonder: de discipelen in Handelingen 1:6-8 leefden daar enerzijds in de typisch joods-apocalyptische verwachting van het nabij zijn van de Dag des Heren, die hen het gevoel gaf het einde van deze aioon nabij te achten. Anderzijds moeten zij ook geleefd hebben met de gedachte dat Israël de macht over de wereld zal ontvangen, waarvan het tijdstip van dit einde onbekend is en dat de bepaling ervan alleen aan God toebehoort.
De discipelen waren tijdens Jezus'dagen in onzekerheid, want zij vragen in een gespannen verwachting naar de voleinding (Markus 13:4). Daarin bleken zij al te haastig te zijn. Reeds in de periode van de evangeliën lopen zij het gevaar, het einde onmiddellijk nabij te achten, 'maar het einde is het nog niet (Markus 13:7). Het gaat eerst om het begin der weeën (vers 8), dat vooraf gaat aan de Messiaanse tijd, zo vele malen aangekondigd in de Tenach, en die nog haar loop moet hebben. Wanneer deze periode eindigt, in verband met de voleinding, weet alléén de Vader (vers 32). De Messias heeft voorzegd dat het wel eens een lange tijd kon duren. Dit blijkt uit de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters (Markus 12:1-12) en die van het koninklijke gastmaal (Lukas 21:24).

Het zal ons niet verwonderen, dat de eventuele verwachting van een spoedige terugkeer van de Messias een foutieve inschatting van de apostelen was. Zij konden blijkbaar niet voldoende begrepen hebben. Of leefde die verwachting zo sterk bij de ongeletterde leden binnen de gemeente zelf? In elk geval kwamen de apostelen er spoedig achter, dat een zeer kort en snel verloop van de groei van het Koninkrijk der hemelen was uitgesloten. Mogelijk werden zij herinnerd aan een uitspraak van Jezus in de gelijkenis van de talenten: 'En na lange tijd kwam de heer van de slaven en hield afrekening met hen' (Mattheüs 25:19), of aan de verkeerde gedachte dat het Koninkrijk Gods in volheid terstond openbaar zou worden, omdat Jezus dichtbij Jeruzalem was (Mattheüs 19:11).Voorts konden de apostelen eraan zijn herinnerd, dat de Bruidegom zou worden weggenomen en er een tijd van vasten zou aanbreken, waarin gewacht en ook geleden zou moeten worden (Markus 2:19).
De gelijkenissen in Mattheüs 13 duiden erop, dat eerst het Koninkrijk der hemelen moest komen, zodat Jezus niet onmiddellijk kon terugkeren in de Handelingenperiode. De gedachte aan een spoedige Wederkomst leefde wellicht meer onder de groep binnen de Gemeente bij gebrek aan kennis en niet zozeer bij de apostelen.

Omdat een gedeelte van Israël zijn Messias verwerpt, gaat het Evangelie langzamerhand langs Israël heen de gehele wereld in door Paulus als de apostel der heidenen. Dit was door de apostelen van de Joodse Gemeente niet te voorzien geweest: Paulus' evangelie, dat anders klonk dan dat van de twaalf apostelen. Dit 'andere' evangelie bracht verwarring en verdeeldheid binnen de Joodse Gemeente. De zendbrieven van Paulus waren in sommige dingen zelfs voor Petrus zwaar om te verstaan, die voor ongeletterde en onvaste mensen verdraaid zouden kunnen worden tot hun eigen verderf (2Petrus 3:16).

Langzamerhand moeten er binnen de Joods Gemeente onder de leden betere inzichten gekomen zijn ten aanzien van de verwachting van de Wederkomst, die ligt in een veel verdere toekomst, dan zij gedacht hadden. De apostel Johannes spreekt in elk geval niet over een spoedige komst (Johannes 2:28). De apostel Jakobus vermaant de gelovigen geduld te hebben met de komst des Heren (Jakobus 5:7,8). Juist het feit van de aanwezigheid van ongeduld bij een bepaalde groep binnen de Joodse Gemeente, was de aanleiding voor de apostel er iets van te zeggen. De apostel Petrus spreekt over de komst des Heren blijkbaar toch als een gebeuren in een verdere toekomst. Hij gaat zeggen, dat de Heer niet talmt met de belofte (2Petrus 3:9). Alles komt op Gods tijd! Dit was naar aanleiding van de spotters over de belofte van zijn spoedige komst, die leefde onder de gemeenteleden, maar die bleef uit (2Petrus 3:1-4). Als Petrus spreekt over de Dag des Heren, die komen zal als een dief in de nacht, wil dit niet zeggen, dat de Wederkomst onmiddellijk komend was. Hij wilde alleen maar zeggen dat de Wederkomst op zich onverwacht komt voor de ongelovigen, waarbij de hemelen met een geruis zullen voorbij gaan, dus waarbij de tegenwoordige aioon overgaat in de toekomende aioon (2Petrus 3:10).
Ook Paulus spreekt tot zijn broeders, dat die Dag hen als een dief overvallen zou (1Thessalonicenzen 5:1-5). Hiermee sprak hij in dezelfde lijn als Petrus. De eindtijdsignalen herkennen de kinderen van het licht; de kinderen van de nacht evenwel niet. Leefde bij Paulus onder de leden van zijn Gemeente tijdens zijn eerste bediening als apostel ook de hoop en de verwachting van een spoedige Dag des Heren, in de zin van de Wederkomst? Dat blijkt niet uit zijn oudste brieven zoals die aan de Thessalonisenzen (52/53 na Chr.).
Uit 1Thessalonicenzen 2:19; 3:13; 5:23; 2Thessalonicenzen 2:1,8,9 betrekking hebbende op de 'parousia' (de Wederkomst) kunnen we niet afleiden, dat het om een spoedige komst ging. De Wederkomst werd door Paulus alleen als een bijbels gegeven behandeld. In 1Thessalonicenzen 4:15-17 rekent Paulus zichzelf bij de levenden die levend op aarde zouden achterblijven, totdat de komst des Heren plaats zou hebben, terwijl zij, die reeds in Christus gestorven zijn, het eerst zullen opstaan en samen met de levenden de Here tegemoet gaan in de lucht bij diens Wederkomst. Men zal zeggen: 'Paulus'hoop wordt niet vervuld. Hij is niet levend overgebleven om opgenomen te worden'. Bij Paulus kan echter geen persoonlijke verwachting geweest zijn, maar alleen de verwachting van een bepaald deel van een groep, namelijk 'zij die levend overblijven zullen'.Op deze wijze heeft Paulus met zijn uitspraak over de opname zich hiermee solidair willen verklaren met de laatste generatie van Joden, met hemelse zegening, vlak vóór de Wederkomst, bedoeld als een boodschap voor de Eindtijd.
Later zal Paulus in elk geval verklaren in 2Thessalonicenzen 2:2-4, dat toch eerst de afval moet komen en de openbaring van de mens der wetteloosheid, de zoon van het verderf, toen hij inzag, dat de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen geleidelijk aan minder werd, zeker door misleiding van valse predikers en schrijvers van brieven, die profeteerden dat de dag des Heren, in de zin van de 'parousia', reeds komende was. Twee jaar later zegt Paulus in 1Korinthe 15:51, 52:
Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin.

Hier sprak Paulus weer in de 'wij'-vorm om zich opnieuw solidair te verklaren met de laatste generatie van Joden, met hemelse roeping, in de Eindtijd. In 1Korinthe 15 wordt een visie gegeven over de 'parousia', de komst des Heren in verband met de toekomende eeuw. Ook hier kunnen we niet afleiden, dat er bij Paulus sprake was van verwachting van een spoedige Wederkomst. Hij sprak over de stelling, dat zoals allen in Adam sterven, zij allen ook in Christus levend gemaakt worden. Een en ander in een volgorde:
1. De Eersteling Christus, levend gemaakt uit de dood door opstanding;
2. Daarna de levendmaking door opstanding, die van Christus zijn bij Zijn komst. Zij komen in het 'eeuwse' leven, het eerste algemene opstandingsleven in de toekomende eeuw;
3. Dan komt er een einde aan het werk van de levendmaking door opstanding ten leven van de ongelovigen.

Pas daarna zal de Koning, Jezus de Messias, het Koninkrijk der toekomende eeuwen aan de Vader overgeven.

De betekenis van parousia en epiphaneia
Naast het Griekse woord 'parousia' (de authentieke tegenwoordigheid van Jezus de Messias in de toekomende eeuw), wordt ook gesproken over het Griekse woord 'epiphaneia', verschillend vertaald, onder andere met 'verschijning', die dan ten onrechte betrekking heeft op de verschijning van Christus bij Zijn Wederkomst. De diverse vertalingen van 'epiphaneia'geven steeds aanleiding tot misverstanden. Het woord kan het beste vertaald worden met:'krachtige doorstraling van het licht; de doorwerking van de glans van Gods heerlijkheid'. Dit geldt met name in de Messiaanse tijd, waarin is de overvloed van de Heilige Geest en de doorwerking van de Geest van Christus; zonder dat God én Christus in eigen persoon tegenwoordig zijn.
In 2Thessalonicenzen 2:8 wordt de 'epiphaneia'samen gebruikt met 'parousia'. In het eerste geval gaat het om de komst van de Heilige Geest als de afstraling van het Goddelijk Wezen; in het tweede geval, apart daarnaast, ook over de Wederkomst, de authentieke tegenwoordigheid van Jezus de Messias. Er is dus duidelijk verschil in betekenis.
In 1Timotheüs 6:14 geeft 'epiphaneia'ook aan de doorstraling van de Geest van Jezus Christus daarin. De Geest van Christus is echter niet hetzelfde als de Geest van God, die alleen van de Vader uitgaat. Zo ook in 2Timotheüs 4:1,8 en Titus 2:13. Steeds is hier sprake van krachtige doorschijning van de heerlijkheid Gods. Het gaat allereerst om de Trooster, als de afstraling van de Heilige Geest op aarde.
Ook moet worden gesproken over de heerlijkheid van de Messias, zonder dat Hij Zelf in strikte zin tegenwoordig is. De Messias is tegenwoordig in Zijn Geest, de Geest van Hemzelf, die in de Messiaanse tijd aanzienlijk sterker zal doorwerken dan in deze tussenbedeling van de Gemeente Gods. In de lijn van de profeten van het Oude Testament moet het accent gelegd worden op de tegenwoordigheid van de heerlijkheid Gods door Zijn Geest in de Messiaanse tijd.

Het antwoord op de vraag in Handelingen 1:6: 'Het komt u niet toe, de tijden en de gelegenheden te weten, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft', kon in feite niet onmiddellijk gegeven worden. Het feitelijke antwoord kon pas gegeven worden, althans in principe, nadat aan Paulus bijzondere openbaringen waren gegeven betreffende de tussenbedeling voor de Gemeente Gods der Verborgenheid, die niet door de 12 apostelen kon worden overzien.

Wij beseffen pas achteraf, dat er nog vele dingen moeten gebeuren, alvorens de Wederkomst zal plaatsvinden. Eerst moest de tussenbedeling van de Gemeente Gods van Paulus komen. Hiermee zijn we nog niet klaar. Wij wachten nog steeds op de Messiaanse tijd, die nog lang zal kunnen duren vanwege de zeer hoge leeftijden van de mensen, die zo oud als de bomen kunnen worden. En bomen kunnen duizenden jaren oud worden.
In de Messiaanse tijd spelen Israël en de volken een rol, die tesamen in vrede en gerechtigheid zullen wonen met hun aardse zegeningen. Daarnaast zijn er de menigte volken met hemelse zegening, de 'heiligen', de apart geroepenen zowel uit Israël als de volken. Vanwege hun hemelse roeping vormen zij gezamenlijk de Bruid van het Lam, de hemelse bruidegom.
Na de afval in de Messiaanse tijd komt pas de Wederkomst. In zoverre kan de vraag in Handelingen 1:6 vandaag op deze wijze worden beantwoord.

Opmerking:
Volgens vele christenen staat Paulus' opvatting van het huwelijk onder een sterk eschatologische spanning, de eindtijdverwachting, zoals moge blijken uit 1Korinthe 7, waarin gezegd wordt: 'het is goed voor een mens niet aan een vrouw verbonden te zijn'. Dit zou dan worden gezien in verband met vers 29: 'de tijd is kort' en vers 31: 'het uiterlijk van deze wereld (of eeuw) is bezig te verdwijnen'. Moeten wij hierin de spoedige wederkomst van Christus reeds in Paulus' dagen zien? Het betreft hier geen eindtijdverwachting in zijn dagen! Inderdaad, het leven is kort, zeker in Gods ogen. Deze boze aioon zal eenmaal verdwijnen om over te gaan in de toekomende aioon.
In bijzondere omstandigheden kan het nuttig zijn om niet te trouwen. 'Wie het niet kan opbrengen, laten zij trouwen' (vers 28-32; vergelijk Mattheüs 19:12).

Voor het overige moet gezegd worden: Het huwelijk krijgt de grootste zegen en komt pas in feite goed tot haar recht in het Koninkrijk der hemelen (Mattheüs 19:16; Lukas 18). In dit opzicht leven wij nog steeds te zeer in een onverloste wereld, wil het huwelijk goed functioneren. Hoeveel vrouwen worden in deze boze eeuw niet onderdrukt door de mannenwereld?

terug naar Inhoud

7. Resumerende beschouwingen over de Gemeenten Gods

Pinksterfeest, begin van de Joodse Gemeente
Pinksteren is afgeleid van het Griekse pentekoste, dat 50e betekent, 50e dag na Pasen. Het gaat om het wekenfeest, Sjavoeoth, zeven weken na Pasen. De Omertelling betreft het tellen van de zeven sabbatten: de eerste, de tweede, enz. Aan het eind van de zevende week na Pasen is het Pinksteren (Exodus 19:10-15). Dit is het Pinksterfeest van het Oude Testament voor het Joodse volk. Dit feest wordt beschreven als een oogstfeest. Maar dit is niet de hoofdreden. God gaf Zijn volk een belangrijker en groter geschenk dan brood uit de aarde en manna uit de hemel. Het gaat hier om het pinksterwonder van het uit de hemel neerdalen van het Woord. Hij schonk Zijn volk de Torah. Omdat de Torah het zegel van het verbond tussen God en Israël is, is Pinksteren ook een groot verbondsfeest.Volgens Exodus 19:1-2 bereikten de Israëlieten de woestijn Sinaï. De uittocht was zes weken verstreken sinds Pesach. Mozes klom op tot God op de Sinaï om zich voor te bereiden op de openbaring van de HERE.

Vuur vanaf de Sinaï
Als het volk klaar staat, speelt de hemelse bazuin samen met alle krachten van de natuur het voorspel van het Pinksterfeest in de grootse omgeving van de Sinaï, bedekt met rook en vuur. De hemel ontmoet de aarde. De hele schepping schudt en beeft en doet het mensenhart sidderen. Het volk was getuige van de donderslagen, de bliksemstralen. Letterlijk: En het gehele volk zag de stemmen en de vlammen. Gods stem verscheen als vlammen of tongen van vuur, die door alle mensen gezien werden.
Het Pinksterwonder zien we ook in Deuteronomium 5. Daarin komt vuur steeds terug. De berg staat in vuur en vlam. De HERE spreekt vanuit het vuur. (vergelijk Deuteronomium 33:2). Vuur en woord worden met elkaar in verband gebracht (zie ook Jeremia 23:29). Joodse commentaren zeggen, dat vuur wordt omgezet in taal, opdat de mensen Gods woord konden verstaan.
Dit wonder schept duidelijk het referentiekader van het Pinksterfeest, dat Lucas in Handelingen 2 beschrijft. Ook hier verschijnen tongen van vuur, zodat ze hun eigen taal horen spreken. Dit duidt op iets nieuws vergeleken met de openbaring op de Sinaï.
Het gevolg van het Pinksterfeest in Handelingen is, dat het verbond wordt uitgebreid en dat ook andere volken in het heil van Israël worden betrokken. Wat belangrijk is, is niet de uiterlijke verschijning, maar het innerlijk aspect van Gods openbaring.
In het licht van het Pinksterfeest op de Sinaï waarop dwars door de tijd van de woestijnreis het Beloofde Land in het vooruitzicht wordt gesteld, moet ook de Pinkstertoespraak van Petrus gezien worden als hij spreekt over de komst van de Messiaanse tijd dwars door de wonderen in de hemel daarboven en tekenen op aarde beneden, bloed en vuur en rookdamp, waarbij de zon veranderd wordt in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des HEREN komt (Handelingen 2:19-20).
De dag des HEREN houdt een dubbele belofte in: de komst van de Messiaanse tijd dwars door de voor-Messiaanse tijd heen en de dag des Heren bij de Wederkomst dwars door de Grote Verdrukking heen met ook de wonderen uit de hemel en tekenen op aarde met bloed en vuur en rookdamp. De geschiedenis van het Pinksterfeest op de Sinaï zal zich dus herhalen zoals hiervoor is omschreven.

De Joodse Gemeente in de Handelingentijd
Voor een goed begrip van de verschillende Gemeenten Gods is het nodig een overzicht te hebben van de betekenis van elk der Gemeenten. De brieven van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas betreffen de Joodse Gemeenten, die geleid werden door de 12 apostelen der besnijdenis (Israël). Deze zijn geschreven tussen 33 en 49 na Christus, waarin het apostelconvent te Jeruzalem plaatsvond (Handelingen 15). Op deze vergadering van de apostelen der besnijdenis met de apostel van de onbesnedenen (heidenen), Paulus, zijn diverse conflictpunten besproken en bijgelegd. De zendbrieven van Paulus zijn geschreven tussen 52 en 67 na Christus, waarvan Petrus vond, dat ze 'zwaar' waren om te verstaan (2Petrus 3:15,16).

In de Evangeliën gaat het om Joodse Gemeenten, met een aardse zegening, die later moeten uitgroeien tot het gehele volk Israël met handhaving van de aardse roeping (Mattheüs 23-25). Een en ander wordt voortgezet in de Handelingenperiode na de Hemelvaart van de Messias. Ook hier moet de Joodse Gemeente uitgroeien tot het gehele volk Israël.
De prediking van het Koninkrijksevangelie door de apostelen bleek opnieuw te weinig gehoor te vinden onder het volk Israël, ondanks de grote groei in het begin met tienduizenden bekeerlingen. Later was er gaandeweg steeds minder belangstelling voor het Evangelie ondanks de wondertekenen.

Jezus had dit reeds voorzien! Hij predikte in een later stadium het Koninkrijk der hemelen in verborgen vorm, zoals o.a. in de gelijkenissen in Mattheüs 13, als een aangelegenheid voor de toekomst. In Johannes 10:16 zegt Jezus:
Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder.

Wie zijn de andere schapen? Niet de Kerk! Die andere schapen zijn van een latere generatie van Joden in de Messiaanse tijd, die als één volk Israël tot bekering zullen komen. Ze zullen dan op waarachtige wijze de Goede Herder leren kennen door de overvloed van de Geest des HEREN.
In Jezus'dagen was er geen sprake van die éne kudde en die éne herder. Niet alle Joden geloofden in Jezus als de Messias. Het doel blijft echter: gehéél Israël moet de God van Israël kennen en daarnaast Jezus de Messias, Die God gezonden heeft (Johannes 17:3). Slechts een deel van het volk heeft de woorden Gods in Jezus' tijd ontvangen en in waarheid bekend (Johannes 17:8). Dit was echter niet afdoende om het Koninkrijk der hemelen definitief te doen vestigen.

Jezus heeft in Israël gepredikt, opdat het volk met blijdschap vervuld zou worden. Maar de wereld in Israël heeft zijn woorden gehaat, omdat zij niet van de wereld zijn. Daarom bidt Jezus voor de Joden dat ze bewaard mogen worden voor de boze (Johannes 17:13-15). Gelijk Jezus door God gezonden is in de wereld, zo heeft de Messias de Joden ook in de wereld willen zenden. Hij bidt niet alleen voor de Joden in Zijn tijd, die reeds in Hem geloofden, maar ook voor hen, die nog in Hem geloven zullen in de toekomst!
Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij (de Joden) in ons één zijn, opdat de wereld zal geloven, dat Gij Mij gezonden hebt (Johannes 17:20,21).

Dit geloof van héél Israël komt dan ook in de Messiaanse tijd in het laatste der dagen, opdat de volken eindelijk ook kunnen geloven in Jezus als de Gekruisigde en de Opgestane, die alle macht heeft in de hemel en op aarde.
In de overwinning over de duistere machten zowel in de hemelen als op aarde door Jezus' opstandingskracht moet geloofd worden, wil er het inzicht komen, dat de Messias tegelijk ook voor Israël gekomen is met als doel een zegen te zijn voor de volkenwereld.

Met de wetenschap van de grote verlossing, die bij voorbaat reeds begonnen is bij het kruisgebeuren als het keerpunt in de wereldgeschiedenis, kan Israël verder gaan met haar aardse roeping. Maar Israël als geheel heeft haar roeping verzaakt, ook in de Handelingenperiode, toen de Joodse Gemeente, geleid door de 12 apostelen der besnijdenis, niet uitgroeide tot het gehele volk Israël. Immers, het Koninkrijksevangelie moest allereerst worden gepredikt aan héél Israël, ook aan de Joden, wonend in het buitenland. Het heil van Jezus de Messias moet echter geopenbaard worden door het werk van de Geest des HEREN. Die zal er ook komen in alle overvloed in de Messiaanse tijd. Dit alles gaat niet buiten Gods raadsbesluit om.

Nu Israël in de Handelingenperiode niet is geworden één kudde onder één Herder, moest Petrus bij voorbaat ook aan de heidenen het Koninkrijksevangelie met de aardse zegening prediken, na het visioen in Joppe in Handelingen 10. God heeft tevoren reeds aan de heidenen de bekering ten leven gegeven (Handelingen 11:18). De bekeerde heidenen ontvingen dan ook de aardse zegeningen vanwege Israëls aardse roeping binnen het raam van het beginsel van de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen, uitgaande vanuit Jeruzalem. Jakobus zegt ten aanzien van de gelovige heidenen in Handelingen 15:14:
Simeon (Petrus) heeft uiteengezet hoe God van meet aan erop bedacht geweest is een volk voor Zijn Naam uit de heidenen te vergaren.

Zoals de Joodse Gemeente een toekomst heeft door het uitgroeien tot één groot volk met een aardse roeping als Abrahams aards zaad, zo ook deze heidenen met aardse zegeningn moeten uitgroeien tot een grote schare, die niet te tellen is.

Zie hier de grote toekomst voor een volk, vergaderd uit de heidenen voor Zijn Naam overeenkomstig de belofte in Genesis 12:3, waarbij alle geslachten van het aardrijk gezegend worden door het natuurlijke zaad van Abraham. Beiden, Israël én de volken zullen tot bloei komen in de Messiaanse tijd tot een gezegend zéér groot volk, c.q. tot een grote schare van gelovige heidenen, die niet te tellen is.

Gemeente Gods met hemelse roeping van Paulus' eerste bediening.
In de Handelingenperiode is er méér dan de Joodse Gemeente met aardse zegening met de daarbij behorende bekeerde heidenen met een geloof in algemene zin, zonder feitelijk een bijzondere of hechte eenheid met de Joodse Gemeente te vormen. In latere tijden komt een Gemeente Gods van 'Jood en Griek', ontstaan door Paulus' eerste bediening als de apostel der heidenen met hemelse zegeningen en een hemelse roeping, die uiteindelijk voortkomt uit het overhemelse (Hebreeën 3:1).
In Handelingen 9:15 vernemen we Paulus' roeping om buiten het land Israël 'een uitverkoren werktuig voor Christus te zijn en om Zijn naam te brengen onder de heidenen, koningen en de kinderen Israëls'. Zijn werkterrein ligt buiten het land Israël. Dit is een speciale roeping. Het resultaat van zijn prediking zien we in Antiochië (Handelingen 11:26). Een Gemeente met een, naar we aannemen, hemelse roeping.
Paulus en zijn medeapostel Barnabas gingen eerst naar de plaatselijke synagoge. Toen de Joden voor een groot deel niet naar hen wilden luisteren en Paulus' evangelie verwierpen, gingen zij naar de heidenen (Handelingen 13:44,49). Ditzelfde gebeurde in Korinthe en in Rome (Handelingen 18:5,6; 28:23-28).

Wij weten reeds: God heeft aan Paulus bekend gemaakt een nieuwe Gemeente Gods met een hogere roeping en met hogere zegeningen, een openbaring, die eeuwenlang verzwegen is geweest, maar die in Paulus' dagen wordt aangekondigd (Romeinen 16:25-27; 1Korinthe 2:7).
Er is nu een hechte eenheid van geloven voor Joden en Grieken (heidenen) gezamenlijk als tot één geest gedrenkt, één eenheid, gelijk de vele leden samen de eenheid van een lichaam vormen (1Korinthe 12:12-20). Het betreft hier een lichaam als organisatievorm: de goede, edele olijfboom van Romeinen 11:24.
De Pinksterbedeling van de Joodse Gemeente ging gewoon door. Joodse Gemeenten hebben van de tweede tot de vijfde eeuw na Christus bestaan in de Golanhoogte, de zogenaamde 'Ebionieten'. Deze mensen waren Messias belijdende Joden.
Paulus'brieven betreffende de Gemeente van Jood en Griek met hemelse roeping zijn de brieven aan de Thessalonicenzen, de Korinthiërs, de Galaten, de Romeinen en de Hebreeën. Zij zijn geschreven in de periode 52-61 na Christus. In 61 maakte Paulus een reis naar Rome. De periode van de eerste bediening van de apostel der heidenen met hemelse roeping is hiermee afgesloten.

Bij Paulus klinkt de tweede lijn, de tweede belofte aan Abram met het geestelijke zaad als de 'sterren des hemels' door. Die andere lijn (naast Abrahams aardse zaad) vinden we reeds in Johannes 14:2,3, waar Jezus zegt:
In het huis mijns Vaders zijn vele woningen, anders zou ik het u gezegd hebben, want Ik ga heen om u een plaats te bereiden; en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben'.

Dit duidt niet op een aardse bestemming, maar op een hemelse bestemming voor de discipelen. Het gaat om een andere sfeer van heerlijkheid, de heerlijkheid van de Zoon, om dicht bij Hem te mogen zijn. Daarin zullen ook anderen delen, zoals de hemelse gelovigen, met name genoemd in Hebreeën 11. We denken vooral aan Mozes en Elia. Het visioen op de berg der heerlijkheid bewees de hogere sfeer van Mozes en Elia, gezien in de 'heerlijkheid'van Christus (Lukas 9:21). Let wel: Het betreft hier een visioen, waarbij Mozes en Elia niet werkelijk gezien werden. Hebreeën openbaart, dat Abraham uitzag naar een hemels Jeruzalem (11:10,16). Paulus noemt 'het huis mijns Vaders' het 'aionisch huis' in de hemel (2Korinthe 5:1). Abraham wordt in deze sfeer geplaatst omdat God hem zijn geloof tot gerechtigheid rekent (Genesis 15:6). Het is deze sfeer, die Paulus uitvoerig uitwerkt in de Romeinenbrief. Paulus legt de nadruk op hemelse zegeningen en roepingen in zijn oudste zendingsbrieven tijdens zijn eerste bediening.
De nieuwe Gemeente Gods, met Paulus als de apostel der heidenen buiten het land Israël, staat los van de Joodse Gemeente in Jeruzalem met haar prediking met aardse strekking door het land Israël en ook aan de heidenen, hetzij binnen, hetzij buiten het land Israël.

Wij benadrukken: De Jood wordt niet van deze nieuwe Gemeente Gods buitengesloten! Integendeel! De stelling van Paulus is: Eérst de Jood; dan de Griek. Het wordt een Gemeente bestaande uit Joden en niet-Joden met een hemelse roeping.
De Jood, die van huis uit opgevoed is in orthodoxe ge- en verboden, naast de Tien Geboden, kon die Joodse geboden niet toepassen binnen het Romeinse Rijk. Toepassing van deze geboden werkte niet onder het Romeinse recht. Wel in het eigen land Israël en in Jeruzalem met de tempeldiensten. De Jood is gebonden aan het houden van de Wet. Natuurlijk konden ze de Thora bestuderen, waarvan de uitleg werd vastgelegd in Midrash en Talmoed.
Zo moest de Jood uit genade alléén geloven zonder de werken der Wet. De werken der Wet zijn de ge- en verboden buiten de Tien Geboden om, waaraan overigens geen verdiensten kunnen worden ontleend. Zij zijn nodig om het dagelijkse leven, met de zonde en de dood, mogelijk te maken; in het bijzonder in Israël zelf. De niet-Joden onder hen hadden het in dit opzicht gemakkelijker. Zij moesten de Noachitische wetten, ook weer niet vanwege de verdiensten om in de hemel te komen, maar puur uit praktische overwegingen om door het dagelijkse leven heen te komen.

Om duidelijk te maken wat de nieuwe Gemeente inhoudt, tekent Paulus twee bomen in Romeinen 11. De edele olijfboom en de wilde olijf. Zij lijken op elkaar. Let wel: het gaat ditmaal niet om een gewone olijf, die symbool staat voor gelovig Israël, maar om een goede, edele olijf, die tevens aangeeft de hogere bestemming. De wilde olijf, de heiden, die zich aansloot bij de edele olijf, is in feite een merkwaardige zaak, omdat de heiden nooit als een olijf is voorgesteld. Ditmaal wel! Omdat deze heiden behoort tot het Abrahamitische geloof met hemelse zegening kon de wilde olijf, zonder wortels te hebben (dus zonder heilsgeschiedenis als voorgeschiedenis), geënt worden op de edele olijf met de saprijke wortel (met rijke heilsgeschiedenis). Het is de saprijke wortel, die er voor zorgt dat de olijven kunnen rijpen.
Er komt beweging in het beeld. In de eerste plaats in de edele olijf. Hiervan worden takken weggebroken. De weggebroken takken zijn de Joden, die daarin niet thuis horen en daarom de Messias door Paulus' prediking niet aanvaarden. Zo wordt de edele olijf zuiver gehouden, die op méér duidt dan de gewone olijf, namelijk op Abrahams hemels zaad van Israël.
De wilde olijf, tevens behorend tot Abrahams hemels zaad, de heidenen gezegend met hemelse zegening, worden geënt op deze edele olijf. Hiermee een hechte eenheid vormend met Israëls hemelse zegening en roeping. Die hechte eenheid wordt uitgedrukt, doordat ze samen olijven zijn.

Het is niet zo, dat er bij Paulus lege plekken zijn gekomen onder Israël als de gewone olijfboom met aardse zegening nu gevuld worden met de gelovige heidenen zonder meer. Dat gebeurde wel bij Petrus en Johannes. Als eerste wordt genoemd de niet-Jood Cornelius met zijn familie, de man uit Caesarea aan de kust van de Middellandse Zee en al zijn heidense gasten, op wie de Heilige Geest werd uitgestort (Handelingen 10). Hier is nog steeds sprake van aardse zegening. De heidenen als bekeerden door Petrus en Johannes zijn niet op de edele olijfboom geënt vanwege hun aardse zegeningen.
Op de keper beschouwd: de Joden en niet-Joden met hemelse roeping hoorden nergens bij in het Romeinse Rijk. Zij waren in hun nieuwe positie meer vreemdelingen geworden dan ooit in een heidense wereld, met een keizer, die als een God vereerd moest worden. De Romeinse wetten waren in flagrante strijd met de Joodse Wet in de Schriften. De heidenen in deze Gemeente moesten God méér gehoorzamen dan de mensen, óók de overheid, die afgodisch ingericht was. De overheid dient gehoorzaamd te worden als deze zich houdt aan Gods wetten.

Alsof Paulus het allemaal voorzien heeft! Hij zegt tegen de heidenen binnen zijn Gemeente: 'Beroem u niet tegen de takken; niet gij draagt de wortel, maar de wortel u!' (Romeinen 11:18). Het inzicht moet blijven dat ook heidenen deel mogen hebben aan de hemelse belofte in plaats van de aardse. Beide, aardse en hemelse beloften zijn aan Abrahams zaad gegeven.
De Messiaanse Joden staan er van nature in; met de heidenen is dit niet het geval. Zij worden zelfs geënt tegen hun natuur in. Zij komen van elders. Daarom geldt voor hen: 'Wees niet hoogmoedig, maar vrees'!
Paulus predikt een 'ander' Evangelie, dat op een hoger vlak ligt dan dat van de Joodse Gemeente binnen het raam van het Evangelie: de verlossing door kruis en opstanding. In dit opzicht mag in hoofdzaak niemand een Evangelie verkondigen buiten hetgeen de Joden reeds ontvangen hadden, namelijk het geloof in kruis en opstanding. Dit staat vast (Galaten 1:9).
Zoals Abraham God geloofd heeft en het hem tot rechtvaardigheid werd gerekend, zonder de Mozaïsche Wet, zo moet ook hier bij Paulus' Gemeente begrepen worden, dat het hier gaat om degenen, die uit het geloof zijn, zonder ge- en verboden, de werken der Wet. Dit geldt in de eerste plaats voor Abrahams kinderen, maar de Schrift heeft tevoren beschouwd, dat God ook heidenen met hetzelfde geloof als Abraham, rechtvaardigt (Galaten 3:8).
Dat neemt niet weg dat de Joodse Gemeente met een aardse roeping door ging met haar prediking van het Koninkrijksevangelie aan haar eigen volk, maar ook aan de heidenen, toen de Gemeente van Paulus haar intrede deed in de Grieks-Romeinse wereld.
Dit kon niet anders: In de confrontatie met Paulus' Gemeente gaf een en ander aanleiding tot diverse misverstanden en problemen, die enigermate werden opgelost op de bijeenkomst van de apostelen te Jerzalem met Paulus (Handelingen 15). Zoals Petrus en Johannes in hun geloof stonden, predikten zij Jezus Christus en die gekruisigd. Dat deed Paulus in eerste instantie ook, maar daarnaast was het Paulus te doen om het verkondigen van 'hemelse' dingen.

In welke positie staat nu de hemelse Gemeente van Paulus tot Jezus de Messias? Niet als onderdanen tot een koning zoals bij Israël met aardse zegening, maar als broeders tot de Eerstgeborene Broeder, tevoren bestemd als beeld aan Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Christus de Eerstgeborene zal zijn onder vele broeders. Dezen heeft hij geroepen, gerechtvaardigd en ook verheerlijkt (Romeinen 8:29,30; vergelijk Romeinen 8 met Johannes 17). De broeders van de Eerstgeborene staan als in een familiekring in geestelijk opzicht nader dan Zijn volk met aardse zegening. De intensiteit is hier groter.

Als wij de hierboven gegeven twee lijnen van aardse zegening en hemelse zegening niet onderscheiden en ze met elkaar vereenzelvigen, komt er verwarring. De leer van de kerkelijke traditie heeft met dit onderscheid geen rekening gehouden.
In 1Korinthe 10:32 geeft Paulus een drievoudige indeling van Joden, Grieken en de Gemeente Gods. Met de Jood bedoelt hij de nog niet bekeerde Jood en met de Griek de nog niet bekeerde heiden. Met de Gemeente Gods bedoelt hij de uit Joden en heidenen gelovig geworden groep, zij die in Abraham hun geestelijke voorvader hebben.

Nogmaals: In deze Gemeente van Paulus gaat het niet om een begin van de christelijke Kerk met Joden en niet-Joden. Zeker niet voor het pseudo-christendom. Het christelijke geloof was reeds vroeg ontaard door de heidenen met hun Griekse denkwijze door het Evangelie te ontjoodsen, in de eerste en tweede eeuw, waardoor een valse christelijke kerk kon ontstaan, zonder de aanwezigheid van de Joden. Tegelijk verloor het christendom als geheel de visie en de betekenis van het volk Israël, dat nog een rol zal spelen in de Messiaanse tijd. Het ligt voor de hand, dat bij de grote opkomst onder de heidenen de Joodse invloed hoe langer hoe meer onder druk kwam te staan. Heidense invloeden kregen binnen de Gemeenten de overhand. Dit geldt zowel voor de Gemeenten met aardse als met hemelse zegening. Heidenen kunnen gemakkelijker tot afval van bijbels denken komen dan Joden.

Wat is er nu van deze gemeente Gods van Paulus met hemelse roeping terecht gekomen? Wij zien er eigenlijk niets van! Wij zien heden ten dage aparte Joodse Gemeenten, die in Jezus als de Messias geloven, zowel in Israël als daar buiten. Voorts zien we heiden-christelijke Gemeenten ook op zichzelf staan, om maar niet te spreken over de zelfstandige grootheid en macht van het pseudo-christendom. Soms is er samenwerking tussen Joden en niet-Joden binnen een Gemeente, maar een en ander is in deze tussenbedeling van de Gemeente Gods voor onze ogen nog te zeer verborgen.
Paulus' Gemeente van Jood en Griek met hemelse zegening zal zich openbaren met haar verdere uitgroei in de Messiaanse tijd als de vele gelovigen, als menigten van volken met hemelse roeping. Hieronder zullen zelfs de 'heiligen'zijn, als opgestanen uit de dood, die echter in principe niet voor de tweede maal zullen sterven, maar uiteindelijk ten hemel zullen varen. Een en ander overeenkomstig de profetie in Mattheüs 27:51-54. De graven werden toen geopend en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt. Uit de graven uitgegaan zijnde, na de opstanding van Christus, kwamen zij in de heilige stad en zijn aan velen verschenen.Zij verkeerden in hun opstandingslichaam desondanks in een zondige wereld. Zij zullen zeker als eerstelingen met hemelse roeping in de hemel opgenomen zijn (Efeze 4:8-10).

Zoals gesteld: In de Gemeente van Jood en Griek met hemelse roeping is reeds de kiem gelegd voor de openbaring van de 'zonen Gods'met hemelse zegening in de Messiaanse tijd. Vanwege het feit, dat alles nog niet te overzien is en nog te zeer is verborgen, moeten we in dit opzicht ons beroepen op de toekomstige heilsgeschiedenis.
Heeft God Zijn volk verstoten, nu er een nieuwe Gemeente Gods van Paulus is ontstaan? Israël als volk bestaat nog en woont nu zelfs in eigen land. Een bewijs dat Israël niet door God verworpen is. 'Volstrekt niet', zegt Paulus in Romeinen 11:11-24.
Het 'nee' van de Synagoge heeft een aantal heidenen bij voorbaat tot verzoening gebracht, als een voorafspiegeling van de Messiaanse tijd.
Indien de verwerping van de Messias door een deel van de Joden de verzoening betekent voor een deel der wereld, wat zal dan de aanneming van de Messias door geheel Israël anders zijn dan leven uit de doden. Dit glorieuze leven komt pas in de Messiaanse tijd, als Israël als geheel tot het volle geloof komt. Daarna zal de volkerenwereld tot geloof komen. Dit betekent leven met een geestelijke opstanding uit een geestelijke dood in een glorieuze periode van het Koninkrijk der hemelen. Daar is thans het wachten op.
De vele tekenen binnen en rondom Israël wijzen erop, dat we de Messiaanse tijd tegemoet gaan. Wanneer? Dit is niet te bepalen We weten niet hoe lang de vóór-Messiaanse tijd zal duren. Soms verloopt een en ander betrekkelijk rustig, maar dan zijn er weer bloedige schermutselingen, waarin grote veranderingen plaats hebben, zowel in positieve, als in negatieve zin. Het loont de moeite de pers en de media te volgen om te zien dat God met Israël bezig is en ook met de wereld.

Gemeente Gods met overhemelse roeping van Paulus' tweede bediening
In de Handelingenperiode zagen wij de aardse roeping van de Joodse Gemeente en daarnaast de hemelse roeping van de Gemeente Gods van Jood en Griek. Een en ander binnen het raam van het beginsel van het Koninkrijk der hemelen met de wondertekenen. Geleidelijk aan kwam het tot een einde in Handelingen 28:28 (+ 60 na Christus). Kort na aankomst in Rome spreekt Paulus de woorden van Jesaja 6:9-10 uit als een oordeel over het volk Israël, zodat het door God als heilsorgaan van de volkenwereld tijdelijk terzijde werd gesteld. Tegelijk is de aardse roeping voor de Joodse Gemeente veilig gesteld. Het gaat om een bevoorrechte groep van Joden, die in Jezus als de Messias geloven, maar voorlopig niet al te veel kunnen uitrichten voor wat hun taak betreft, die beperkt is tot hun eigen volksgenoten en heidenen om in individuele zin tot Christus te leiden. De verwerping van het volk Israël als heilsorgaan gaat niet buiten Gods raadsbesluit om! God dacht bij voorbaat aan een andere weg om ook de heidenen te laten delen in het heil uit de Joden, zoals de aankondiging van de hogere beloften door Paulus als de apostel der heidenen buiten Israëls bemiddeling om. Individueel kon zowel de Jood als de Griek tot het geloof in Christus komen krachtens de Heilige Geest, om zo tot de Gemeente Gods met hemelse roeping te komen in de zin zoals Paulus in zijn eerste bediening als apostel heeft aangekondigd.
Wat is hiervan in de loop der eeuwen te zien geweest? We zijn er getuige van hoe de leden onder de heiden-christenen als dragers van de Grieks-Romeinse cultuur het snel lieten afweten door af te vallen van het Joods-bijbels geloof! Ook de heidenen, die bekeerd waren door de Joodse Gemeente met aardse roeping moeten in de eerste en tweede eeuw zijn vervallen tot een christelijk geloof met de Grieks-heidense filosofie, waardoor later in het christendom allerlei filosofische systemen in de christelijke leertraditie werden toegepast buiten de Joods-christelijke Gemeenten om, die er in de loop der eeuwen altijd geweest zijn. Ze werd echter genegeerd of zelfs gehaat. Of deze Joodse christenen deel uitmaakten van de oorspronkelijke aardse roeping of hemelse roeping kan niet meer worden overzien dan door God alleen. Een en ander zal pas later opnieuw worden geopenbaard in de Messiaanse tijd.

Het staat in elk geval vast, dat na de Handelingenperiode een derde Gemeente Gods is ontstaan, de Gemeente Gods der geheimenis (verborgenheid) omstreeks 61 na Christus, waarin de laatste brieven van Paulus tijdens diens gevangenschap in Rome zijn geschreven. Dit zijn de brieven aan de Efeziërs, de Kolossenzen, de Filippenzen en Filemon. Paulus kwam vrij in 62-64 na Christus, waarin zijn zendingsreizen werden voortgezet. Hij schreef in die tijd 1Timotheüs en Titus. Paulus werd opnieuw gevangen gezet in Rome in 66-67. Hij genoot hier niet die vrijheid als bij zijn eerste gevangenschap. Hij schreef als laatste brief 2Timotheüs. In 67 volgde voor hem de dood, dus vóór de verwoesting van de tempel en Jeruzalem in 70.
Nu de wonderen van de gaven, talen, tekenen, profetieën, enzovoort van het Koninkrijk der hemelen ophielden, waarvan we reeds het begin zien in 1Korinthe 12, begint na Paulus'komst in Rome iets nieuws. Zijn laatste brieven behelzen dingen, die niet in zijn vroegere brieven worden geleerd. Daarin heeft hij een nieuwe openbaring neergelegd met een geheel uniek karakter, die losstaan van de goddelijke beloften aan Abraham.

Na de Handelingenperiode was er dus de Gemeente Gods, de verborgen Gemeente van Paulus' tweede bediening, bestaande uit Griek en Jood (Efeze 3:9-11). De Jood wordt ook hier niet buitengesloten. Het gaat nu om het Lichaam van Christus, de Gemeente der geheimenis, waarbij Christus Zelf het Hoofd is, aangevend de organische, de meest diepgaande eenheid in Christus en met de allerhoogste overhemelse zegening (Kolossenzen 3:11). Hier gaat het om een totale vereenzelviging met Christus in Zijn dood en uit-opstanding om samen met Hem gezet te worden in de hoogste hemelen (Efeze 2:4-7; Kolossenzen 2:12).
Het betreft niet een lichaam met de vele leden zonder het Hoofd met hemelse zegening, zoals in Paulus' eerste bediening, maar om het Lichaam, Zijn Lichaam. Van dit Lichaam is Christus het Hoofd en de Grieken en Joden, die als leden er toe behoren, hebben de hoogste hoop en verwachting, méér dan de voorgaande twee Gemeenten Gods in de Handelingenperiode. Vandaar de machtige taal in Efeze 1-3.

In Efeze 1 klinkt de overweldigende kracht door, die God tot stand heeft gebracht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan Zijn rechterhand in de overhemelse gewesten, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt, niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw.

We weten: het gaat om de overhemelse zegen van de Gemeente der geheimenis. Ook weten wij, dat er niet alleen hemelen zijn in de zin van universum, (sterrenhemel), maar ook een derde hemel (2Korinthe 12). Christus is de hemelen doorgegaan tot in het overhemelse (Hebreeën 4:14). Efeze 3:18-19 geeft aan, dat deze Gemeente der geheimenis geworteld en gegrond is in de liefde, opdat alle heiligen samen in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en diepte is en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat zij vervuld worden tot alle volheid Gods. In Christus woont al de volheid Gods lichamelijk (Kolossenzen 2:9), dat wil zeggen in alle volmaaktheid.
Het is in deze allerhoogste sfeer, dat de zegeningen van Christus gegeven worden. God heeft Hem tot een Hoofd boven alle dingen gegeven voor de Gemeente, die Zijn Lichaam is, als de aanvulling van Hem, die alles in allen vervult (Efeze 1:22).
Uit het Hoofd komt de hele groei van het hele Lichaam voort, gebouwd op de liefde (Efeze 4:15,16). Christus is er voor Zijn Lichaam; dat is de Gemeente (Kolossenzen 1:24). Hij is het Hoofd van het Lichaam, van de Gemeente (Kolossenzen 1:18). Dit is een geheel andere, veel hogere en veel intiemere verhouding dan de edele olijfboom in Romeinen 11.
Wat is de hoop van dit Lichaam? Het heeft een vóór-hoop; een hoop die vóór de andere vervuld is. Efeze 1:12 zegt in de grondtekst: wij, die een vóór-hoop in Christus hebben; dat wil zeggen: deze Gemeente heeft een vóór-opstanding, vóór de Wederkomst.

De Gemeente Gods der geheimenis (verborgenheid) zal als het kleinste heilsorgaan desondanks de grootste rol behoren te spelen in de tussenbedeling van de genade tot aan de Messiaanse tijd, waarin dan pas Israël als heilsorgaan een rol zal spelen. De Gemeente Gods der geheimenis is voor ons in deze tussenbedeling niet zichtbaar. We hebben thans de roeping Zijn Lichaam te zijn en de mensen als individuen onder alle volken tot deze Gemeente Gods te leiden. Het is niet de taak van deze Gemeente om hele volken te bekeren! Dat zal plaats hebben in de Messiaanse tijd met Israël als zendingsvolk. In de Gemeente der verborgenheid gaat het om leden, die door Gods toedoen en genade geroepen zullen worden tot overhemelse taken in de toekomende eeuwen. Het heilsorgaan van de verborgen Gemeente, houdt op als de Messiaanse tijd aanbreekt. Dit zal geruisloos verdwijnen; even geruisloos als deze in Paulus dagen gekomen is.

Niettemin: deze Gemeente Gods der verborgenheid neemt de hoogste positie in en staat los van Gods beloften omtrent Abrahams zaad c.q. hemels zaad. De leden van de Gemeente Gods met hemelse roeping zullen als 'heiligen' de apart gezettenen, bij de Heer zijn. Zij zijn geroepen de hemelse Bruid te vormen van het Lam, de Bruidegom, tijdens Zijn Wederkomst. De leden hiervan, hetzij als opgestanen uit de dood, hetzij als de dan nog levenden bij de Wederkomst, zullen de Heer tegemoet gaan in de lucht (1Thessalonicenzen 4:15-17; 1Korinthe 15:51,52).
Dit is de veelbesproken opname, die kennelijk alléén is weggelegd om deze geheiligde (aparte) groep met hemelse zegening. Daartoe zal ook horen de specifieke groep uit Israël, de 144.000 uitverkorenen uit Israël, die verzegeld zullen worden in verband met de Grote Verdrukking en als het kind van de vrouw (Israël) van Openbaring 12, weggerukt zal worden tot God en Zijn troon. Het bij de Heer zijn en de Heer tegemoet gaan in de lucht bij Zijn Wederkomst, dat is de hoop en de verwachting van gelovigen met hemelse roeping, die pas goed openbaar wordt in de Messiaanse tijd.

De verborgen Gemeente in deze tussenbedeling met als kenmerk de hoogste zegening heeft dus de vóór-hoop en de verwachting van de uit-opstanding. Dit is vóór-opstanding uit het midden van de doden zoals het met Christus het geval is geweest. Hij stond op vanuit het dodenrijk. Deze uit-opstanding van de leden van de verborgen Gemeente heeft plaats vóór de Wederkomst (wanneer, doet niet ter zake).Zij zullen in Christus zijn als Zijn Lichaam in het overhemelse, zodat zij ook met Hem zullen verschijnen in heerlijkheid bij Zijn Wederkomst voor het oog van de wereld.
De uit-opstanding staat dus niet gelijk aan de Opname. Deze uit-opstanding kan plaats hebben vóór de Wederkomst om onmiddellijk in Christus te zijn in het overhemelse en is een hogere zegening dan de Opname. We moeten doordrongen zijn: De Opname geldt voor de heiligen met hemelse roeping als de eerstgeborenen uit Hebreeën 3. Zij alleen gaan de Heer tegemoet in de lucht, in de hemelse sferen, in het universum, waarin zij hun hemelse roeping kunnen vervullen. De hemelvaart van de profeet Elia in het luchtruim, die op aarde terugkeerde (2Kronieken 21:12), is een voorafspiegeling daarvan. Maar noch Elia, noch Henoch (Hebreeën 11:5) zijn tot God in de hemel opgevaren, want Jezus heeft gezegd in Johannes 3:13:
En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen

De hemelse zegening heeft niet de hoogste betekenis van de overhemelse zegening om onmiddellijk in Christus te zijn als Zijn Lichaam. In het verborgene wordt Zijn Lichaam met het Hoofd verenigd. In het overhemelse wordt pas openbaar Het Lichaam van Christus te zijn. In Openbaring 8:15 zien we dan ook Christus samen met Zijn Lichaam als de levende tempel uit de hemel verschijnen. Maar Gods troon zal deze levende tempel nog overschaduwen.

Deze hoogste zegen zal uiteindelijk ook ten deel vallen aan de totale mensheid als de geschapen nieuwe mensheid, zijnde het Lichaam van Christus als God alles in allen zal zijn na de nieuwe hemel in de nieuwe aarde van Openbaring 21.

Zo is er niet langer sprake van een aardse zegening noch van een hemelse zegening, die nodig waren voor de heilsontwikkeling tot de hoogste zegening, namelijk die van de overhemelse zegening van de totale mensheid, de nieuwe mensheid, in het overste der hemelen. Waar baseren wij dit op? We lezen Efeze 2:11-12 met de grootste aandacht! Heidenen en Joden zullen voorgoed met elkaar verenigd worden. Er wordt hier niet gesproken over individuen uit Israël en uit de volken, ook al is er de voorlopige eenheid van de twee: individuele heidenen en individuele Joden binnen deze Gemeente. In dit gedeelte wordt doorlopend over de verhouding van Israël en de volken gesproken als totaliteiten, dus in de algemene zin.
De heidenen waren in het vlees onbesneden en gescheiden van degenen, die besneden waren in het vlees. Dit alles in totaliteit gezien, dus niet in een deel der heidenen noch in een deel der Joden, die in de heilsgeschiedenis betrokken waren. Zo moet het vervolg van dit tekstgedeelte ook worden begrepen als een totaliteit: alle heidenen en héél het volk Israël.
Heidenen zijn zonder Christus, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen van de belofte aan Israël; Zonder hoop en zonder God in de wereld! Maar nu (in totaliteit gezien) zijn ze in Christus Jezus, die eertijds ver vanaf stonden, zijn nabij gekomen door het bloed van Christus. Hij is onze vrede, die beide (alle heidenen en geheel Israël) één gemaakt heeft. Zo spreekt het verder alleen van de twee die tot een nieuwe mens(heid) geschapen zijn en als één lichaam verzoend met God door het kruis.
We begrijpen hieruit: We moeten de nieuwe mensheid niet beperkt zien, tot de eenheid van heidenen en Jood binnen het Lichaam van Christus, in de gestalte van de Gemeente Gods der geheimenis van Paulus tweede bediening, maar die eenheid van de twee moet zich verder uitstrekken tot alle volken van alle plaatsen en van alle tijden en tot het gehele volk Israël. In het overhemelse blijkt de tussenmuur tussen Israël en de volken te zijn weggebroken, als God alles in allen zal zijn.
Daarom is de Zoon van God als de Eerstgeborene van de ganse schepping en als het beste en het meest bijzondere geschapen wezen in de hemelen, dat zich in Gods schepping denken laat, geboren in de Goddelijke sfeer van het overhemelse, neergedaald op aarde als de Mensenzoon om uiteindelijk de totale mensheid te verenigen tot Zijn lichaam, waarvan Christus zelf het Hoofd is. Het leven van de nieuwe mens(heid) zal kosmisch van aard zijn, doordat alle delen van de ganse schepping door de nieuwe mens bereikt en bezocht kan worden vanwege die innige verbondenheid van het Hoofd en Zijn lichaam. De Zoon van God bij uitstek heeft Zich vanouds met Zijn Vader verkeerd in de hoogste hemelen. Daar waar het Hoofd is, daar zal ook Zijn lichaam zijn, Die alles in allen vervult.(Efeze 1:23).

Opmerking: Als Zijn Lichaam met Christus zal verschijnen in heerlijkheid bij diens wederkomst (Kolossenzen 3:4) kan dit niet vereenzelvigd worden met de woorden in Zacharia 14:5: En de HERE zal komen en alle heiligen met Hem. We weten dat deze heiligen in de Messiaanse tijd uit de dood opgewekt worden, als God, de HERE, met Zijn Heilige Geest verschijnt in de Messiaanse tijd. Anderen, met hemelse roeping die niet opgewekt zijn, zullen bij de opname in een oogwenk weggevoerd worden, de Heer (Messias) tegemoet in de lucht, wanneer Christus zichtbaar als Koning der Koningen zal terugkomen. Openbaring 19:14 zegt, dat, nadat zij zijn opgenomen, we deze hemelse heiligen ook zullen zien verschijnen bij Zijn Wederkomst als de heerscharen uit de hemel. Deze schare is gekleed met witte klederen in het 1000-jarige Rijk, een teken van rechtvaardiging der heiligen (vers 8), maar is niet gelijk aan de leden van het Lichaam van Christus.

Kortom: Het gaat dus niet enkel om de nieuwe mens in deze Gemeente Gods der geheimenis, maar om een nieuwe mensheid in totaliteit, als het beeld Gods, als God alles in allen zal zijn. God heeft alles onder de voeten van Christus gesteld en Hem als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de Gemeente, die Zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen vol maakt.
Uit Efeze 1:22,23 kan begrepen worden, wat reeds bij voorbaat aan de Gemeente gegeven is, heen wijst naar de totale mensheid. Immers, als het alléén om deze Gemeente zou gaan, dan moeten wij ons geen grote voorstelling van maken qua aanzien, qua getal. Mocht het afleggen van de oude mensheid en het aandoen van de nieuwe mensheid alleen maar betrekking hebben op deze Gemeente, dan zou het gaan om een zeer beperkt aantal gelovigen onder de hele mensheid. Er zou dan ook geen sprake kunnen zijn van de vernieuwing van de mensheid naar het beeld van Zijn Schepper. Volgens Kolossenzen 3:10,11 is er uiteindelijk geen onderscheid meer tussen Griek en Jood, besneden en onbesneden, slaaf en vrije, maar alles en in allen in Christus. Dat neemt niet weg dat gelovigen binnen het raam van de Gemeente Gods reeds in déze eeuw vernieuwde mensen kunnen worden door het geloof, zij het vaak in één enkel ogenblik, waardoor het gevoel gegeven wordt in Gods licht te wandelen. Dit is slechts een voorproef. In deze boze wereld worden alle dingen als een proeftuin voorbereid voor de toekomende aionen.

terug naar Inhoud

8. De boodschap van het boek Openbaring

De eindtijd van deze boze eeuw
Zoals velen ten onrechte stellen zou de bekering van héél Israël pas in de eindtijd plaats vinden als de nood tot op zijn hoogst gestegen is tijdens de grootste benauwdheid, de Grote Verdrukking, waarin het volk om hulp zou roepen. Maar alleen in de Messiaanse tijd zal heel het volk Israël Jezus de Messias erkennen en aannemen als de Verlosser van wereld en mensheid. Israëls bekering of wedergeboorte is dan een feit geworden met een geloofwaardig getuigenis voor de gehele wereld. Een grote schare van heidenen, die niet te tellen zal zijn, is door Israël tot bekering gekomen.
Bij het begin van de afval van de Messiaanse tijd, zien we Israël nog als de vrouw van God, maar nu als een overblijfsel. Zij baart een kind, een mannelijke zoon, de 144.000 uitgeroepenen uit Israël met een speciale taak in de Eindtijd. De vier engelen uit Openbaring 7, die de vier winden der aarde vasthouden, opdat de definitieve Grote Verdrukking wordt opgeschort, maken de verzegeling van de 144.000 uit Israël mogelijk. De vrouw, Israël, zien we in de woestijn, waar zij 1260 dagen onderhouden zou worden in de tijd van de Grote Verdrukking. Is haar getuigenis dan voorbij? Waarschijnlijk wel.

Waartoe de verzegeling van de 144.000? Om ze onkwetsbaar te maken voor de verschrikkingen, die reeds over de aarde gaan, zodat zij alsnog een krachtig getuigenis zullen doen horen? Ja, ook dat! Zie de twee getuigen Gods van Openbaring 11. Maar de feitelijke opdracht tot getuigenis is reeds geschied door het volk Israël gedurende de Messiaanse tijd.
De 144.000 verzegelden, als de specifieke groep van uitverkorenen, zijn geroepen om de grote schare van heidenen, die niet te tellen is, te hoeden met een ijzeren roede. Zo worden deze gevrijwaard van het grote kwaad van afval, dat reeds is ingegaan op het eind van de Messiaanse tijd. De grote schare van heidenen zullen blijkbaar door hun standvastigheid toch omkomen als martelaren, want we zien hen als zodanig terug in het 1000-jarig rijk, in een visioen, staande voor de troon van het Lam, gekleed in een smetteloos wit kleed, die als het ware als martelaren uit de Grote Verdrukking voortgekomen zijn (Openbaring 6).
Wat de 144.000 verzegelden aangaat, zal het blijken, wanneer hun taak op aarde beëindigd is, dat zij als het kind, gebaard door de vrouw (Israël) zal worden weggerukt tot God en Zijn troon (Openbaring 12:6). De 144.000 worden blijkbaar ook opgenomen bij de Wederkomst, en maken kennelijk deel uit van de hemelse roeping van Abrahams hemels zaad als de Bruid des Lams (Openbaring 21:9-10).
De vrouw als rest van Israël, die achtergelaten wordt in de woestijn, kennelijk ver weg van het gewoel der vijandige volken, zal de Grote Verdrukking overleven. Of toch voor een deel als martelaar kunnen omkomen? De aarde blijkt nu opnieuw te zijn aangetast door de vele zware catastrofen van de eindtijd. Immers, er is hier sprake van weer een woestijn op aarde!

We zien een ander visioen in Openbaring 5, waarin we een blik mogen werpen in de toekomende eeuw. De vier wezens als de bekeerde volken en de 24 oudsten (12+12 = Israël) zien we als de gelovigen, die van Christus zijn in het eerste opstandingsleven voor ons in beeld, die voor het Lam op de troon vielen. Ze zongen een nieuw lied voor Hem, die leeft in de aionen der aionen, d.w.z. in de twee belangrijkste laatste aionen, namelijk het 1000-jarige Rijk en in de nieuwe hemel en in de nieuwe aarde van Openbaring 21. Daarin zal de verheerlijkte Messias als Koning der Koningen heersen, totdat Hij Zijn Koningschap overdraagt aan Zijn hemelse Vader, als God alles in allen zal zijn.(1Korinthe 15). Zo zal er reeds ten volle recht geschieden op de aarde van de toekomende eeuw, na al het kwaad, dat op deze aarde heeft plaats gevonden. Maar vanuit deze aarde, in het bijzonder vanuit Golgotha zal Gods recht geschieden en tot de verlossing van de verloren schepping komen! Het 1000-jarige Rijk is er de openbaring van, zonder de zonde en zonder de dood.

Voordat het Koninkrijk Gods van de toekomende eeuw aanbreekt, moet de wereld van Satan verlost worden. In de eindtijd wordt de duivel eerst pas uit de hemelse gewesten op de aarde geworpen (Openbaring 12:9).Vandaar die Grote Verdrukking op aarde! De duivel krijgt in een korte tijd de gelegenheid om de put van de afgrond (Grieks: abyssos) te openen. Maar hij kan niet verder dan God toelaat. Uit de put van de afgrond steeg rook op als een rook van een grote oven en de zon en het zwerk werden verduisterd door de rook uit de put. Het is de plaats van de gevallen engelen en demonen. Zij vrezen deze afgrond, want daarin worden ze opgesloten om het pijnigingsproces te ondergaan (Lukas 8:31; Mattheüs 8:29; Markus 5:7).
Ook de draak zelf, de oude slang, dat is de duivel, zal door een engel in de put geworpen worden, waar hij duizend jaren gebonden moet blijven (Openbaring 20:1-3). Hij kan dus geen kwaad meer stichten in de toekomende eeuw, waardoor op aarde ook geen zonde en dood zal heersen (Lukas 20:34-36). De mensen zullen daar niet meer sterven; zij zijn even onsterfelijk geworden als de engelen, als zonen Gods, omdat zij zonen der opstanding zijn. Zonde en dood zijn dan onmogelijk, nu satan in de afgrond geworpen is. Hoe kan het ook anders?

De toekomende laatste twee eeuwen
Over de eerste opstanding wordt gesproken in Openbaring 20:12-15. Zij houdt in, dat die van Christus zijn, als eersten, deel zullen hebben aan de grote algemene opstanding der doden bij de Wederkomst (1Korinthe 15:20-23). Het eerste opstandingsleven is het begin van de levendmaking van de gestorven gelovigen. Het einde van de levendmaking voor de overige doden, die niet van Christus zijn, de ongelovigen, komt pas in de laatste aioon, na het oordeel van de Grote Witte Troon (Openbaring 20). Daarin is ook sprake van een Tweede dood buiten de Nieuwe hemel en de Nieuwe aarde. Daar zijn 'de honden (de heidenen), de tovenaars, de afvalligen, de doodslagers, de afgodendienaars, de leugenaars, enzovoort' (Openbaring 22:14).

Als er sprake is van de eerste opstanding moet een tweede, of meerdere, opstanding(en) worden verondersteld. Uit de Tweede dood is deze tweede opstanding mogelijk, zodat teniet gedaan wordt alle heerschappij en alle macht en kracht van de dood, als de laatste vijand (1Korinthe 15:24-28). Niet Openbaringen heeft het laatste woord, maar 1Korinthe 15, waarbij de dood verslonden wordt tot overwinning.
In het eerste opstandingsleven zullen onder andere de opgestane apostelen op twaalf tronen mogen zitten om over de twaalf stammen van Israël te richten (Mattheüs 19:28; Lukas 22:30).

In Openbaring 20:4 vindt de opstanding plaats van hen, die om het getuigenis van Jezus en om het woord van God onthoofd waren, en die noch het beest, noch zijn beeld, hadden aanbeden en die het merkteken van het beest niet op hun voorhoofd en hand hadden ontvangen. Zij zullen met Christus als koningen heersen, duizend jaren lang. Zij zullen waardig worden geacht deel te hebben aan die eeuw, de toekomende eeuw, zij huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen. Zij kunnen niet meer sterven en zijn gelijk(vormig) aan de engelen, voor wat betreft de onsterfelijkheid (Lukas 20:35,36). 'Zalig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding, want over deze heeft de Tweede dood geen macht' (Openbaring 20:6).

Uit het voorgaande moge blijken, dat binnen het 1000-jarige Rijk géén zonde en dood zullen heersen en dat de opgestanen in het eerste opstandingsleven niet zullen zondigen, noch zullen sterven. Toch zijn er velen, die dit laatste zullen ontkennen. Zij geloven dat de duivel erin zal slagen een deel van de mensenvolken tot afval te verleiden en hen tot opstand tegen de verheerlijkte Messias aan te sporen, ondanks het feit dat Satan in de afgrond geworpen is.

In het eerste opstandingsleven, waarin de verheerlijkte Messias Zelf tegenwoordig zal zijn, in het 1000-jarige Rijk, is geen sprake van afval als in de Messiaanse tijd! Wel moet Satan op het eind der 1000 jaren worden losgelaten om door Gods toedoen te verhuizen naar de vuurpoel, waarop de Tweede dood volgt. Daaruit zal de boze als het gevallen schepsel Gods, ten leven opstaan om God te kunnen eren gelijk alle andere door God geschapen levende wezens, die verloren zijn gegaan zoals de gevallen engelen en ongelovige mensen.
Satan zal, als hij op het eind der duizend jaren even wordt losgelaten uit zijn gevangenis vanwege de verhuizing naar de vuurpoel, de gelegenheid krijgen om de volken, dat wil zeggen de geesten-volkeren, de veroordeelde opgestane mensenvolken, die buiten aan de vier hoeken der aarde zijn, als nog te verleiden tot een aanval op het 1000-jarige Rijk. Let wel: die verleiding tot aanval begint buiten de grens van het 1000-jarige Rijk. Door Satan worden de leidende boze geesten Gog en Magog verleid, die evenals de andere boze geesten na hun afval van God onder de duisternis bewaard worden in de gevangenis (tartarus) of onderwereld met banden in deze eeuw (Judas 6).
De boze volken worden verzameld tot de oorlog aan het einde van het 1000-jarige Rijk. Zij moeten daarbij opklimmen, opkomen, opstijgen vanuit de onderwereld om de aarde te kunnen bereiken en te omringen over de breedte ervan met als hoofddoel: de vernietiging van de heilige stad (Openbaring 20) Hierbij zullen tegelijkertijd de opgestane mensenvolken ten oordeel uit het dodenrijk daarin worden betrokken en worden aangevuurd door de boze geestvolken.

Wij benadrukken: Een en ander begint buiten de grens van het 1000-jarige Rijk. Even voordat de volken als het zand der zee de aarde bereiken, komt vuur uit de hemel en voorkomt dat deze grote massa van boze schepselen het 1000-jarige Rijk zullen vernietigen. Zij allen worden, evenals Satan, in de vuurpoel geworpen, waarop de tweede dood zal volgen. Daaruit is de opstanding ten leven mogelijk gemaakt. Christus woorden van verlossing zijn ook van toepassing in de laatste toekomende eeuwen voor alles wat nog als verloren wordt aangetroffen. Het laatste oordeel van de Grote Witte Troon bij de overgang van het 1000-jarige Rijk naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde van Openbaring 21 heeft uiteindelijk een positieve uitwerking, doordat uit de tweede dood alle schepselen tot levendmaking komen tot eer van God. Zo is de dood voorgoed verzwolgen, krachtens de overwinning van Christus op de universele dood.
In de laatste aioon buiten de nieuwe hemel en de nieuwe aarde van Openbaring 21 bevinden zich dus nog de goddelozen, die veroordeeld zijn tot 'de poel van vuur en zwavel'. Dit betekent de Tweede dood.
Het Griekse woord 'pura' betekent 'natuurlijk' vuur. 'Pur' geeft aan 'geestelijk' vuur. Goddelijk vuur, vuur van de Heilige Geest. Dit Goddelijk vuur reinigt'.
'Theion' is het Griekse woord voor 'zwavel', waarin het woord 'goddelijk' opgesloten zit. De 'vuurpoel' is dan de plaats van Goddelijke reiniging.
'Pijnigen' kan in het Grieks ook betekenen 'barensweeën hebben' of 'testen op een toetssteen door wrijving of iets zuiver is of niet'. Het is een groot mysterie dat 'pijniging' een 'geboortewee' kan zijn door Gods genade.

De tempel als beeld van de levende tempel in de toekomende tijd.
Ondanks de haat en de tegenwerking van de wereld zal straks de Joodse tempel in Jeruzalem gebouwd worden. Ezechiëls tempel is de toekomstige tempel in het Messiaanse Vrederijk van deze boze eeuw. Gedurende het Koninkrijk der hemelen zal God Koning zijn over de ganse aarde (Zacharia 14:9). De vloek die op de aarde rust, zal niet geheel verdwijnen. De offerdienst in de tempel zal daarom worden hersteld (Maleachi 3:3,4). Men zal terugzien op het Grote Offer van Golgotha. Alles zal herinneren aan de offerande van de Messias. Jaarlijks zal in de Messiaanse periode voor Israël een verplichte opgang zijn naar de stad Jeruzalem, zoals voorheen in de drie pelgrimsfeesten, Pasen, Pinksteren en Loofhuttenfeest.
Het Loofhuttenfeest is dan tevens bedoeld om door heidenen meegevierd te worden (Zacharia 14). In de Messiaanse tijd zullen de offers nog steeds gebracht worden in de Tempel naar het model van Ezechiël 40-48. Dit houdt in dat God meer zichtbaar zal wonen in het verborgene van het heilige der heiligen in de tempel dan in het verleden het geval was.
Dit alles heeft te maken met het verbond dezer eeuw. (niet eeuwig verbond) Israël zal dan de stem van God de HERE horen (Ezechiël 16:62; 34:27; 36:11). De HERE zal naar Israël omzien (Ezechiël 34:11,12). De Joden zullen een nieuw hart en een nieuwe geest ontvangen en door de Geest des HEREN Gods inzettingen en verordeningen van ganser harte doen (36:25-27; 37:24). God zal hen van al hun onreinheden verlossen (36:29) Hier is dus nog steeds sprake van zonde. Daarom zal zijn Heiligdom de eeuw uit, tot aan het eind der eeuw, staan (niet voor eeuwig; le-olam, Ezechiël 37:27-28).
Dan is er de vrede tussen Israël en de volken. Die vrede zal zich manifesteren in aardse sfeer, waarin ook de stenen tempel van Ezechiël 40-46 past. In visioenen laat Ezechiël dit alles ons zien met tamelijk gedetailleerde beschrijving van wat God hem heeft getoond. God zou bij zijn volk wonen en Zijn heiligdom en zal temidden van Israël staan. In Ezechiël 40-44 wordt het tempelgebouw getoond aan Ezechiël. De profeet kreeg te horen:
Mensenkind, dit is de plaats van Mijn troon en de plaats van Mijn voetzolen, waar Ik wonen zal onder de Israeliëten de eeuw uit (Ezechiël 43:7)

In het Hebreeuws staat hier 'le-olam' en dat betekent niet 'tot in eeuwigheid', maar 'tot aan het eind van de eeuw'.

De heerlijkheid des HEREN (niet de Messias) zal in de tempel terugkeren en Jeruzalems naam zal voortaan zijn: De HERE is aldaar (Ezechiël 48:35).
In Ezechiël 47-48 krijgen we de vervulling van de landsbeloften te zien met de grenzen ervan (Ezechiël 47:13-20) Het gaat om het herstel zowel in stoffelijk als in geestelijk opzicht. Door deze tempel zal zelfs de Dode Zee weer gezond worden (47:8-10).
Zoals we zagen: de vloek op aarde is evenwel niet helemaal verdwenen. Ook zullen er nog mensen overlijden (44:22,25).
Gaat het hier om een letterlijke vervulling van Ezechiëls visioen? De tempel van Salomo en van Zerubabel (of van Herodes) zijn slechts de voorlopers van de tempel uit Ezechiël. Ezechiel als profeet geeft een schets van de tempelbouw en van de landverdeling (Ezechiël 43). Had deze tempel in Ezechiël uitgevoerd moeten worden bij de terugkeer van de Joden uit de Babylonische ballingschap? Zij hebben in elk geval het voorschrift niet opgevolgd. Zoals door Jozua nagelaten is om de Kanaänieten te verdrijven, zo hebben ze bij terugkeer uit Babylon verzuimd om de voorschriften van Ezechiëls tempel ten uitvoer te brengen. Eens zal de tempel van Ezechiël als een goddelijke belofte toch worden gebouwd ten behoeve van de Messiaanse tijd. Op de tempelberg zal een rivier ontspringen, die naar de Dode Zee stroomt (47:1-8). Er komt weer leven in met veel vis (47:10).

God zal naar Zijn schapen omzien en ze redden uit alle volken en uit de landen bijeenvergaderen en ze naar hun eigen land brengen (Ezechiël 34:12-13). God zal hen tot één volk maken in het land en één koning zal over allen koning zijn (Ezechiël 37:21-22). Als Ezechiëls visioen werkelijkheid wordt, zal God alle Joden terughalen uit alle landen waarheen ze verstrooid zijn.

Bepaalde elementen uit Ezechiëls visioen, zoals de tempelbeek uit Ezechiël 47, lijken sterk op de rivier van het water des levens, die in het nieuwe Jeruzalem aan de troon van God en van het Lam ontspringt (Openbaring 22:1). Hierbij stelt het Lam de verheerlijkte Messias voor, samen met Zijn Lichaam. Hoofd en Lichaam zijn in de toekomende eeuwen verenigd. Dit Lichaam is de Gemeente Gods der geheimenis, dat zal uitgroeien tot de totale mensheid (Efeze 1 en 2).

Het beeld van de nieuwe hemel en aarde van bijvoorbeeld Jesaja 65 is verschillend met dat van Openbaring 21-22. Van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zegt Johannes: 'De dood zal niet meer zijn, noch rouw noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbij gegaan' (Openbaring 21:4)

In Ezechiëls visioen zijn er echter nog steeds sterfgevallen (Ezechiël 44:22). Er zijn voorschriften om contact met een dode te vermijden wegens verontreiniging (Ezechiël 44:25). Dan is er de tempelbouw nodig om in de tempeldiensten alles heen te laten wijzen naar het offer op Golgotha. In het Nieuwe Verbond zal de Seder (Pesach-maaltijd) alleen door de Joden gevierd worden en zij alleen zullen de doop bedienen voor de volkeren.

De 'getrouwen van de Tempelberg' (een groep orthodoxe Joden in Israël) willen vandaag met spoed de herbouw van de tempel naar het model van Ezechiël 40-48. Die drang heeft te maken met de komst van de Messiaanse tijd, waarin ze nu geloven. De gedachte van de tempelbouw is zeer reëel, want deze moet er ook zijn bij de afval van dit Messiaanse Rijk. Immers, in 2Thessalonicenzen 2 wordt de aanwezigheid van deze tempel verondersteld, als de Mens der zonde, de Zoon van het verderf, de werelddictator van de Eindtijd, zich verheffen zal om vereerd te worden door zich in de tempel Gods als een God te zetten, zichzelf vertonende, dat hij God is. Dit is de tempel uit de Messiaanse tijd gedurende de tijd van de afval, die in de Eindtijd verwoest zal worden.

Volgens Zacharia 14:4 zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts. Dit is een gevolg van een zware aardbeving. Naarmate we verder in de tijd komen, zullen de aardbevingen ook in Israël toenemen. 'Dan zal het land (aarde) waggelen als een beschonkene' zegt Jesaja 24:19-20. De aardbeving zal er toch eerst moeten komen, wil de tempel van Ezechiël gebouwd kunnen worden. Hoe een en ander er precies komt uit te zien, is niet zeker in verband met het al of niet aanwezig zijn van het reeds bestaande tempelgebied, dat tegen de Olijfberg aan ligt gescheiden door een vallei met de vele Joodse begraafplaatsen.

Wanneer wij de Evangeliën en de Brieven van Paulus lezen, is er een nauw verband tussen Jezus' lichaam en de Tempel in Jeruzalem. Jezus lichaam is de ware Tempel als de inwoning Gods met Zijn opstandingskracht en Zijn heerlijkheid (Mattheüs 27:51-53; Efeze 1:19,20) Christus lichaam was Gods tempel, waarin de heerlijkheid, ja, de gehele volheid van God zich had belichaamd (Kolossenzen 2:9) Zo heeft de heerlijkheid Gods in een beeld zich vorm gegeven in de Zoon vóór de aionen en zal die behouden na de aionen.
In het Koninkrijk Gods van de toekomende eeuw zien we in een visioen van Openbaringen de tempel Gods in de hemel geopend worden en de ark van Zijn Verbond wordt ook gezien in Zijn tempel. En er waren tevoren de bliksemen en stemmen en donderslagen en aardbevingen en grote hagel (Openbaring 11:19). Daar in de hemel is de tempel Gods, de levende Tempel, die komende is, want grote tekenen gaan daaraan vooraf. Tegelijk is de ark van het verbond zichtbaar. De ark stond in het heilige der heiligen, in de tabernakel en in de tempel (Exodus 25:10-22; 37:1-9; 40:34-38). Daarop troonde de HERE te midden van zijn volk Israël. Als in Openbaringen de ark van zijn verbond zichtbaar wordt, houdt dit in, dat ook God op bijzondere wijze opnieuw tegenwoordig zal zijn in de toekomende eeuw, naast de Christus als de levende tempel. De eenheid tussen God en de Messias vinden we ook terug in Mattheüs 27:51, als door het volbrachte werk van de Messias de voorhang tussen het heilige en het heilige der heiligen, van boven naar beneden, van God uit, scheurt, zodat als het ware de ark van het verbond dan al van buiten af zichtbaar kan worden, als deze metterdaad voorheen in de stenen tempel van Salomo aanwezig was geweest. Hier gaat het om een profetie, dat de stenen tempel een levende Tempel zal worden, wat we achteraf zien in Openbaring 11:19 als de uit de hemel komende verheerlijkte Messias.

We merken op, dat voor wat betreft de ark van het verbond in Openbaringen in symbolische taal gesproken wordt. Immers de ark was verdwenen sinds de Babylonische ballingschap. Toch sluit Mattheüs 27:51 aan op het visioen in Openbaring 11:19, waarbij toen reeds profetisch werd voorgesteld dat door het scheuren van het voorhangsel de stenen tempel zal overgaan in de levende tempel, Jezus de verheerlijkte Messias.

Zo zien we in het Koninkrijk Gods van de toekomende eeuw niet langer een stenen tempel zoals ook in de Messiaanse tijd, maar de levende tempel Gods in volle heerlijkheid in de verheerlijkte Messias op zichtbare wijze. Ook de Wet is overbodig, want Jezus de Messias heeft dan pas de Wet vervuld, eveneens op zichtbare wijze. Immers zonde en dood zijn afwezig. Offers zijn niet meer nodig. De weg naar de openbaring en voltooiing van het Lichaam van Christus met het Lichaam van Zijn Gemeente der verborgenheid is door Paulus geopenbaard en in Openbaring vervuld.
In Efeze 2:20-22 zien we de verborgen Gemeente van Paulus reeds de medeburgers en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot de Tempel, heilig in de Heer, in wie zij mede gebouwd worden tot een woonstede Gods in de Geest.
Tesamen met Christus vormt deze Gemeente Gods het Lam, de Christus. Zo is het Hoofd volledig verenigd met Zijn Lichaam, Zijn Gemeente der geheimenis.
We weten reeds: bij de wederkomst zal de verborgen Gemeente met Hem verschijnen, wat inhoudt, dat dit Lichaam reeds vóór de Wederkomst met Hem verenigd is (Kolossenzen 3:4). Christus en Zijn Lichaam zien ook vooruit naar de levende Tempel, zoals die in Openbaring 7:15 wordt geopenbaard in de toekomende eeuw. Dag en nacht wordt God gediend in de levende Tempel, waarin is Christus en de Gemeente Gods. God, die op de troon zit zal hen overschaduwen.

De verdere voltooiing van de tempel vinden we in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde van Openbaring 21-22. Dit is de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalende van God uit de hemel. Jeruzalem is de tabernakel Gods geworden.dat wil zeggen de woonplaats van God, zodat God meer dan ooit bij de mensen zal wonen en wel op zodanige wijze, dat zij Zijn volk zijn en God zelf bij hen zal zijn om hun God te zijn.
De stenen tempel van de Messiaanse tijd is niet meer nodig, want God de Almachtige is haar tempel als woonplaats voor de mensen en het Lam, dat nog steeds de levende tempel blijft voor de mensen. Maar dit laatste met minder glans. Gods heerlijkheid heeft zijn tempel verlicht. Daarbij is het Lam haar kaars, dat wordt overtroffen door Gods licht.
Aan de heerschappij van de verheerlijkte Messias als Koning over de laatste aionen zal een eind komen, nadat de verheerlijkte Messias Zijn verlossingswerk in deze aionen heeft voltooid. Hemelen en aarde zijn gereinigd en de verloren schepselen zijn tot levendmaking gekomen. Het koningschap zal Jezus overdragen aan God de Vader aan het eind der toekomende eeuwen, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben.
Niet Openbaring is het einde van Gods heilsplan, maar 1Korinthe 15, waarin geschreven staat, dat God alles in allen zal zijn.

Slotbeschouwingen
Het is God allereerst om de verlossing van zonde en dood op deze aarde te doen, waarvan de Messiaanse tijd een voorafspiegeling is van de grote verlossing van de aarde in de toekomende eeuw, het 1000-jarige Rijk, waarin metterdaad op aarde geen zonde en dood zullen heersen (Lukas 20:34-36). Dit is vanwege de macht van Christus' opstanding uit de dood op Golgotha. In de daarop volgende eeuw of aioon, de laatste eeuw, de Nieuwe hemel en de Nieuwe aarde van Openbaring 21 vindt er de reiniging oftewel de verlossing plaats van de hemelen, het universum, zodat ook daar alle duisternis zal wijken. Dan zal de oorspronkelijke schepping van de hemelen en de aarde van Gen.1, die werd verwoest tijdens de nederwerping van Genesis 2, worden vernieuwd. In het nieuwe Jeruzalem zien wij de woonplaats (tabernakel) Gods, opdat God bij de mensen zal wonen, zodat God zelf bij hen en hun God zal zijn (Openbaring 21).
Daarna, bij de overdracht van Jezus Koningschap aan de Vader, zal God alles in allen zijn. De totale nieuwe mensheid krijgt tegelijk een kosmische bestemming, doordat zij allen delen van de kosmos, tot in het overhemelse toe, kan bereiken en zich verkeren, omdat zij is het Lichaam van Christus en Christus zelf het Hoofd is. Daar waar Christus is, daar zal ook Zijn Lichaam zijn! Zo groots is de bestemming van de mensheid (1Korinthe 15).

terug naar Inhoud

9. Conflicten binnen Israël vóór het Messiaanse Vrederijk

Zijn wij niet in verlegenheid gebracht door de conflicten binnen het volk Israël na de oprichting van de staat Israël in 1948, als het grote wonder van de 20e eeuw? Ondanks de internationale bedreigingen zijn er in Israël zelf grote religieuze botsingen, die naar de mens gesproken, leven of dood van de staat Israël kunnen betekenen. Wat komt er nu terecht van een verder herstel van Israël? Het zijn vooral de Ashkenazische Joden, afkomstig uit het Midden-Oosten en Afrika, die uitzien naar het Messiaanse Vrederijk. Zij houden rekening met Gods beloften voor het land en het volk Israël min of meer in tegenstelling tot de Sefardische Joden, die afkomstig zijn uit het Westen en die minder religieus aangelegd zijn en daardoor niets willen weten van Gods beloften voor het land.
Een en ander in grote lijnen gezien, want er zijn toch nog vele religieuze Joden uit het Westen, die oog hebben voor de komst van een Messiaans Rijk, op welke wijze dan ook.
Helaas zijn het vooral de orthodox-religieuzen onder de Ashkenazische Joden die de Messias-belijdende Joden vijandig gezind zijn. Hopelijk zijn ze onbekeerde 'Saulussen', om dan tot 'Paulussen' bekeerd te worden, want ze gaan zeer serieus met de Thora om.
Politie en politiek zijn soms in de hoogste staat van paraatheid gebracht om bloed vergieten tussen de religieuzen en de 'seculieren' te voorkomen. Ook dit behoort tot de Messiaanse weeëntijd!
Seculiere demonstranten protesteerden onlangs nog tegen de toenemende invloed van de ultra orthodoxen, zoals de 'chasediem', die tevens felle conflicten hebben met de reform- en conservatieve Joden, die zij afschilderen als sabbatschenders.
Het is het grote drama van een splijtzwam, voor wat betreft de politieke stelling name tegenover Arafat en de Palestijnen met betrekking tot het wel of niet aanvaarden van de 'land voor vrede' politiek, zij het onder internationale druk. Goddank, ondanks de politieke en geestelijke chaos in Israël, is er een geleidelijke groei van Joodse Gemeenten, die in Jezus als Messias geloven. Deze ontwikkeling is belangrijk genoeg en we mogen haar niet over het hoofd zien! Gaat het hier om een deel van Israël, waarvan we mogen verwachten, dat in de nabije toekomst het geloof in Jezus als de Messias tot het gehele volk zal uitgroeien?
Immers, in Romeinen 11:26 zegt Paulus dat geheel Israël behouden zal worden op grond van de vele profetieën in het Oude Testament. Het hele volk zal dan in Gods wegen en heerlijkheid wandelen in de Messiaanse tijd. Na vele verdrukkingen binnen het land Israël volgt de blijdschap over Gods ontferming en trouw over het berouwvolle Israël. In Jeremia 50:4,5 klinkt de profetie:
In die dagen en te dien tijde . . . . Zullen de Israëlieten komen . . . . al wenend zullen zij voortgaan en de HERE hun God zoeken . . . . en zoeken gemeenschap met de HERE in een verbond dezer eeuw, dat niet vergeten zal worden.

Dit zijn hoopvolle woorden van Jeremia over de toekomst van zijn volk in het laatste der dagen. De terugkeer van de Joden uit Babel, de herbouw van Jeruzalem en de tempel zij een voorafschaduwing van deze glorieuze en volheerlijke Messiaanse tijd.
In rechtstreekse zin hebben hierover ook geprofeteerd de na-exilische profeten zoals Zacharia, Haggaï en Maleachi, die dus na de Babylonische ballingschap profeteerden. De verandering of bekering tot de God van Israël in het laatste der dagen komt tot stand door zeer pijnlijke processen, aangeduid als 'een tijd van benauwdheid voor Jakob' (Jeremia 30:7). Deze benauwdheid is nog niet de Grote Verdrukking van de Eindtijd, die immers zo groot zal zijn, zoals niet eerder in deze eeuw heeft plaatsgevonden en ook nooit meer zal komen (Daniël 12:1; Mattheüs 24:21). Wel is de 'benauwdheid van Jacob' een voorafschaduwing van de Grote Verdrukking in de Eindtijd.

Israël in relatie tot de hedendaagse volken
De binnenlandse conflicten van Israël staan niet op zichzelf, maar hebben veelal te maken met de hedendaagse wereldpolitiek. Israël raakt meer en meer geïsoleerd. Het volk moet toezeggingen doen en krijgt altijd weer de schuld. Daarom scheidt de volkerenwereld, bij monde van de Verenigde naties, zich af van Israël en bestrijdt het. We weten uit vele profetische teksten en van Jezus redevoeringen in Mattheüs 24, dat Israël in de nabije toekomst nog meer onder de vloek van de volken komen zal, op wereldschaal, zoals het nooit tevoren was. Hierbij spelen de moderne communicatiemiddelen een grote rol. Uiteindelijk zal deze vloek de volken zelf treffen, zoals het altijd in de geschiedenis geweest is.
Reeds vandaag moet de uitspraak van God aan Abraham omtrent zijn nageslacht doorklinken: '. . . . . en wie u vervloekt zal Ik vervloeken', ook als het vandaag met het nationale, c.q. geestelijk herstel van Israël niet altijd al te voorspoedig gaat, want Israël blijft haar heilsgeschiedkundige betekenis behouden ter wille van de wereldgeschiedenis. Ten alle tijde blijft gelden: 'Wie het land of volk aantast, tast de God van Israël aan, Die de belofte gegeven heeft (Zacharia 2:12).

De wereldgeschiedenis in het laatste der dagen wordt in het Midden-Oosten beslist, wat zich reeds vandaag zeer duidelijk aftekent. Wanneer wij de positie van het land Israël niet alleen in de verhouding tot het Midden-Oosten bezien, maar ook in die tot Rusland en tot de Europese Unie en vooral tot de Verenigde Naties, met de vele resoluties tegen Israël, dan kunnen wij vermoeden, dat alles te maken heeft met de strijd van Satan tegen de God van Israël. We zien tevens de afspiegeling van de strijd van de goede engelen en boze engelen in de hemelse gewesten, die van invloed kan zijn op aarde op een voor ons onzichtbare wijze (Efeze 6:12), maar die zich vooral zal openbaren in de Eindtijd (Openbaring 12:7,8; Daniël 12:1).

Niet alleen in de wereld neemt de verkilling en de wetteloosheid toe, maar helaas ook in Israël. Ook in dit land stijgt de laatste jaren de criminaliteit in hoog tempo. Bankovervallen en andere gewapende roofovervallen vinden steeds vaker plaats en verkrachtingen zijn binnen één jaar met 7 à 8 % toegenomen. Geweld in het gezin en kindermishandelingen zijn aan de orde van de dag. Diefstallen door drugsverslaafden laten een toename zien van 20 %. In meerdere mate duiken wapens en drugs in scholen op. Er is een forse toename van alcoholmisbruik en prostitutie waar te nemen. Niets heeft zoveel mensen op de gehele wereld de maatschappij in de laatste jaren zozeer veranderd als de culturele revolutie van 1968, met de gedachte aan de autonomie van de mens, die ook in Israël binnengedrongen is. Hierop zijn reeds van toepassing de woorden van Paulus in 1Timotheüs 3:1:
Weet wel, dat er in het laatste der dagen zware tijden zullen komen . . . ..

Dit zijn woorden, uitgesproken tijdens Paulus' tweede bediening als apostel der heidenen. Dit houdt in, dat Paulus de Gemeente der geheimenis (verborgenheid) reeds waarschuwde voor de zware tijden in het laatste der dagen. Deze Gemeente Gods houdt op te bestaan als Israël eenmaal als heilsorgaan voor de volkenwereld zal functioneren.

Vandaag zien we duidelijk, dat dwaalgeesten en leringen van boze geesten gevolgd worden, ook in Israël (1Timotheüs 4:1). Dergelijke zonden zijn er altijd geweest, maar niet op zo'n grote schaal. Ook de woorden van Petrus in 2Petrus 3:3 zien we in vervulling gaan:
Dit vooral moet gij weten, dat er in de laatste dagen spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen . . . . .

Deze woorden geven precies aan waar het aan schort: de mens handelt naar eigen begeerte, met andere woorden: hij gaat zijn eigen gang.

Ondanks deze sombere tijden is er in Israël en daar buiten duidelijk sprake van een groei van Messiaanse Joden, die in Jezus als de Messias geloven. In 1970 werd dit aantal in Israël geschat op + 250. In 1983 is dit aantal becijferd op ongeveer 1100 in Israël en rond de 100.000 in de Verenigde Staten. In 1988 waren er in de Verenigde Staten + 120 gemeenten en in Israël + 30. In 1999 waren deze getallen respectievelijk 250 à 300 gemeenten in de Verenigde Staten en 68, met totaal 5000 à 6000 Joden, in Israël.
Er zijn nu ongeveer 14 à 15 miljoen Joden op de wereld. Het aantal Messiaanse Joden wordt geschat op 150.000 met ongeveer 350 Messiaanse synagogen (Deze cijfers zijn ontleend aan het blad Israël en de Bijbel, 30e jaargang, nummer 8, september 1999).
Als ook het Judaïsme betrokken is bij de vernieuwing, zoals bij de 'Bekeringsbeweging', kan de seculiere pers geen woorden vinden, ook de christelijke wereld zwijgt. Waarom? Omdat zoiets niet in de lijn van de Messiaanse verwachting ligt. Alleen al het idee van een hersteld Israël als onderdeel van Gods plan voor de Eindtijd is voor veel theologen moeilijk te verteren. Volgens het blad AMI - Jeruzalem (24e jaargang, oktober 1999) vinden er bijzondere gebeurtenissen plaats, zoals de in 1999 gehouden grote demonstratie van eenheid en liefde tussen de zogenaamde seculiere en praktiserende Joden. In tegenstelling tot hetgeen in de pers is omschreven als gevaarlijke spanningen tussen seculiere en gelovige Joden volgens het Jodendom.

Het ergste is echter de vijandschap van de wereld ten opzichte van het volk Israël. Vijandschap ten opzichte van Israël is er altijd geweest, maar niet op wereldschaal. Ook de internationale inzet ten gunste van Kosovo heeft Israël ten diepste verontrust.

De Verenigde Naties willen terug naar het voor Israël ongunstige verdelingsplan uit 1947. Europa heeft in Génève ingestemd met het geven van zelfbeschikking voor de Palestijnen. Merkwaardig genoeg stemden de Verenigde Staten tegen. Daarom is de houding van dit machtige land zo halfslachtig, wanneer zij met Israël en Turkije samenwerken op militair gebied in verband met het dreigende gevaar vanuit Syrië en Irak en ook van de Koerden. De Israëlische luchtmacht werkt samen met de Turkse luchtmacht met gebruikmaking van Turkse vliegvelden. Omsingeling van Syrië is een gezamenlijke Turks Israëlische strategie. In geval van nood, wanneer Saddam Hoessein Israël zal willen bestoken met zijn raketten, mag Israël vanuit Turkije bombardementsvluchten ondernemen naar Irak. Israël is bezig met de modernisering van Amerikaanse Phantomvliegtuigen, waarvoor Turkije de kosten betaalt.
Onder leiding van de Amerikaanse CIA worden regelmatig militaire bijeenkomsten gehouden van Turkse en Israëlische militairen, waarbij onlangs voor het eerst een Jordaanse officier aanwezig was. Gaat de nieuwe Jordaanse koning Abdullah meedoen aan deze alliantie? Zo raakt Syrië nog verder geïsoleerd!
Ondertussen onderhoudt de jonge Jordaanse koning betere relaties met Syrië vanwege het plan voor de aanleg van een dam in de rivier de Yarmuk voor een betere watervoorziening. Israël is altijd tegen dit project geweest, omdat daardoor minder water de Jordaan instroomt.

Zo gecompliceerd liggen vandaag de verhoudingen rondom Israël en kan door allerlei verwikkelingen elk moment in het Nabije en Midden Oosten een oorlog uitbreken. Immers: de Palestijnse leider Arafat voelt zich door de steun van de volken sterk genoeg om tegen Israël te gaan vechten. Hij is een belangrijke figuur geworden op het wereldtoneel. Hij mocht op het wereldforum in Davos in Zwitserland meedoen in een vrije gedachtewisseling over de toekomst van deze wereld.
El Fatah en de PLO willen een nieuwe strijd voeren om hun Palestijnse rechten uit te oefenen door een onafhankelijke staat te proclameren. Feisal Hoessein van de Palestijnen zei onlangs, dat de strijd om Jeruzalem nabij is. PA Directoraal Bestuur heeft verklaard, dat er geen rede zijn kan zonder dat Jeruzalem de hoofdstad van hun Palestijnse staat wordt. Hierover zal straks ook een conflict komen met premier Sharon van Israël.
Vooral de Verenigde Naties, waarin niet alleen de Arabische volken maar ook Rusland en de landen van de Europese Unie met hun anti-joodse houding, vertegenwoordigd zijn, zullen, ondanks de huidige internationale spanningen, aanleiding kunnen geven tot een oorlogsconflict in het Nabije en Midden Oosten. Men kan zich van de Verenigde Naties met hun internationale legers om hier en daar orde op zaken te stellen, een ideale voorstelling maken vanwege de roeping van een 'Nieuwe Wereldorde', maar als het om Israël gaat, zoals in de zaak van de Palestijnse kwestie, zullen zij zich ééndrachtig tegen dit land keren en dus niet onpartijdig blijken te zijn. Met de wetenschap van deze wereldwijde bedreiging van het volk Israël staat onder andere Joël 3:1,2, 9-16 ons heel duidelijk en dringend voor ogen: Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal daar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden . . . . Roept dit uit onder de volken: Heiligt de oorlog, doet de helden opstaan; dat alle krijgslieden aantreden; oprukken! Smeedt uw ploegscharen tot zwaarden en uw snoeimessen tot speren, de zwakke zegge: Ik ben een held. Maakt u op en komt, alle volken van rondom, en verzamelt u. Doe, o HERE, uw helden daarheen afdalen. Laat de volken opstaan en oprukken naar het dal van Josafat, want daar zal Ik zitten om alle volken te richten. Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp. Komt, treedt, want de perskuip is vol, de wijnbakken stromen over. Want hun boosheid is groot. Menigten, menigten, in het dal der beslissing, want nabij is de dag des HEREN in het dal der beslissing. De zon en maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in. En de HERE brult uit Sion en verheft zijn stem uit Jeruzalem, zodat hemel en aarde beven. Maar de HERE is een schuilplaats voor zijn volk en vesting voor de kinderen Israëls'.

Hier wordt geprofeteerd, dat in die dagen en te dien tijde (in het laatste der dagen van déze eeuw!), wanneer God een ommekeer zal brengen in het lot van Juda en Jeruzalem, Hij alle volken verzamelen zal en naar het dal van Josafat (nabij Jeruzalem) zal afvoeren om met hen in het gericht te treden vanwege Zijn volk, dat zij onder de volken verstrooid hebben.
Er zal een geweldige strijd plaatsvinden en zullen de zon en de maan zwart worden vanwege de rookzuilen tijdens de oorlogshandelingen of door bepaalde catastrofes in het heelal, die aanzienlijk beperkter zullen zijn dan die in de Eindtijd.

We letten erop, dat het in Joël 3 gaat om de dag des HEREN in het laatste der dagen, dus in de herfst van deze aioon met de komst van het Messiaanse Vrederijk, voorafgegaan door de vóór-Messiaanse weeëntijd, met de volkenslag in het dal van Josafat nabij Jeruzalem.
De dag des HEREN bij uitstek is dus die van de Eindtijd na de Messiaanse tijd met de allerlaatste volkenslag van Harmageddon van Openbaring 16:16, met daarna de terugkeer van de Messias. In de omgeving van en op de berg Meggido zullen de koningen der wereld, met de werelddictators aan het hoofd, verzameld worden op Gods grote dag (1Thessalonicenzen 5:2; Openbaring 5).
Diverse slagen zijn in het dal van Meggido geleverd (Richteren 5; 2Kronieken 35; Zacharia 12) en we kunnen deze zien als voorafschaduwingen van de laatste volkenslag in de Eindtijd.

terug naar Inhoud

10. Kan men spreken van afval van de Christenheid?

Sinds de verhoging van Christus is de wereld op een bepaalde manier anders geworden. Op een of andere wijze wordt zij betrokken in het heil van de geschiedenis, als een voorbereiding op de Messiaanse tijd. Dit is een geloofsstelling, ziende op Jezus de Messias, dat alleen van Hem uit te zeggen valt, wat de beslissende lijnen in onze geschiedenis zijn. Buiten Israël en het Nieuwe Testament is er geen sprake van een echt geschiedenisbesef. Pas als JHWH, de Schepper van hemel en aarde, aan de horizon verschijnt, wordt het mensenleven min of meer aan de natuur ontheven, zoals bij de Babyloniërs in confrontatie met de Israëlieten, de Grieken met het Hellenisme als cultuur. De Grieks-Romeinse emancipatie is ondenkbaar zonder de invloed van Joden. Aan het leven onder de duistere machten hebben deze beschavingen zich nooit onttrokken. Door de beslotenheid van de mens in het natuur- en cultuurgebeuren, elders dan in Europa, zonder dat er echt sprake is van geschiedenis, is er de waarborg dat het leven niet in de chaos onder gaat.
Dit is vandaag anders nu vrijwel alle volken met Israël worden geconfronteerd, hetzij direct, hetzij indirect. Wij leven als het ware in een groot dorp met vele communicatiemiddelen. Daardoor zijn er meer mogelijkheden om zich tot de God van Israël te wenden en Jezus de Messias te erkennen als de Verlosser van zonde en dood. Tegelijk gebruikt de mens, ook de gelovige, zijn vrijheid tegen God en wil als God zijn.
Nu pas wordt voor de volken de situatie van Genesis 2 actueel, nu er meer besef is van de boom der kennis van goed en kwaad, na 2000 jaar confrontatie met het volk Israël. Er ontstaat een normbesef en daarmee een loskomen van het bestaande, dat niet langer als zodanig als een natuurgebeuren kan worden gewaardeerd. Zo is door de prediking van Christus de betekenis van het huwelijk min of meer overal doorgedrongen, al wordt vandaag steeds meer die betekenis ter discussie gesteld en ontkend.
Zodra er begrip is voor geschiedenis, zien we ons zelf op weg naar een doel. Het leven krijgt de gestalte van een doelgericht streven. Het belangrijkste dat de geschiedenis sinds Christus oplevert, is de openbaring van de ware betekenis van de Staat. 'Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen' (Handelingen 5:29).
Met de gebrekkige zendingsopdracht van de heidenen zijn de moderne natuurwetenschap en de techniek hun gegeven, zodat alles in de natuur wordt ontgoddelijkt. Dat heeft het pseudo-christendom ons ook gegeven vanwege de afstraling van de Geest van Christus, die hierin blijkbaar toch te vinden was. Maar ook de Joden in de verstrooiing hebben bijgedragen tot een zekere verheffing van het culturele leven met goede zeden en gewoonten, zoals in Europa.
Alleen tegen deze achtergrond is de Europese culturele wereldroeping te verstaan geweest. In deze Joods-christelijke conceptie is het bestaan van de Verenigde Naties geworteld, maar zal toch spoedig demonische trekken vertonen. De Joods-christelijke invloed brengt de humanisering van de mens en de verzaking van de natuur, maar ook dit alles kan gemakkelijk overgaan in demonie door het omgekeerde effect ervan, onder andere in de anti-joodse houding, waarin de christenheid in de wereld voorop gaat.

Al te dikwijls spreekt men vandaag over de afval van de christenheid. Is dit de werkelijke afval? Weliswaar kan gesteld worden de afval van bepaalde (christelijke) waarden en normen, die de christenheid tesamen met het Jodendom tot op zekere hoogte heeft voortgebracht als een min of meer verstandelijk onderschrijven van een aantal Bijbelse waarheden. Vooral de Joodse invloeden hebben bijgedragen tot een zekere verheffing van het gezins- en maatschappelijk leven. Hierbij mag zeker niet worden vergeten dat Joodse geleerden het vertalen van de Bijbel in de landstaal mogelijk hebben gemaakt, waardoor een deel van de wereldbevolking in aanraking kon komen met Gods woord. Daarnaast zijn er geestelijke opwekkingen geweest binnen de Kerken en een aantal christelijke groepen. Soms in spectaculaire vorm, die min of meer de christelijke invloed op het geheel hebben bepaald in gunstige zin, ook in de zendingsgebieden. Maar deze massale bekeringen van mensen van alle tijden en op alle plaatsen in deze wereld staan niet in verhouding tot de grote massa, die zich niet bekeerde tot het christelijke geloof door wedergeboorte, waarbij de persoon van de Messias werkelijk werd erkend als de levende Heer, de Zoon van God, als de Verlosser van zonde en dood. Dit geldt ook voor de hedendaagse zogenaamde geestelijke opwekkingen in de derde wereldlanden. Zo kan niet worden uitgesloten, dat het christelijke geloof een gunstige invloed, uitstraling of effect kan hebben op de onmiddellijke omgeving, waardoor sprake kan zijn van goede zeden en gewoonten. Dit alles kan niet worden ontkend, als we b.v. denken aan het werk van bepaalde kloosters en het liefdewerk van het Reveil in de vorige eeuw of het zendings- en missiewerk in de derde wereld.
Toch moet vastgesteld worden, dat de geestelijke leiders van de christenheid in de loop van de kerkgeschiedenis hebben gefaald, temeer daar de christenheid reeds is gevallen in de eerste en tweede eeuw van onze jaartelling, voor wat betreft een zuiver Bijbels denken in de Joodse denksfeer. Toen reeds heeft de ontjoodsing van het evangelie door heiden-christenen plaatsgevonden, met als gevolg de steeds voortdurende anti-joodse houding van de christenheid en de christelijke cultuur met haar uitloop op de uitroeiing van zes miljoen Joden in het hart van christelijk Europa. Binnen de traditionele Kerken en andere christelijke groeperingen is er vrijwel altijd gebrek aan belangstelling geweest voor de Joodse oorsprong van het Evangelie. Daarom staat, zoals eerder is gesteld, de Europese Unie in het algemeen vijandig tegenover de staat Israël. Dit kleine staatje blijkt zelfs een blok aan het been te worden van een 'goede' Europese politiek, want Europa wil in vrede samenleven met de Moslimwereld. We zouden denken dat het 'christelijke' Europa op zou komen voor het christelijk orthodoxe Joegoslavië in de strijd tegen de Moslims. Het tegenovergestelde is echter het geval.

Zal straks het kleine Israël moeten worden opgeofferd om Europa in vrede naast de Moslims te kunnen laten leven als straks het conflict tussen Israël en de Palestijnen opnieuw kan uitbarsten tot een oorlog, vooral als het om de status van Jeruzalem gaat?
De ervaring leert, dat de christelijke Kerk in het verleden collaboreerde met de politieke leiders. Onder een christelijke vlag varend, was er veel verkeerde lading, die door deze vlag niet gedekt werd, die niets te maken had met het waarachtige christendom; vooral toen Paus en bisschoppen wereldlijke macht hadden en er zelfs een eigen leger op nahielden. De Kruistochten hebben een kwalijke rol gespeeld ten opzichte van de Joden. Tijdens de Inquisitie werden in naam van God en de Kerk ontelbare gelovigen gemarteld en gedood. De progroms in Rusland hebben de Joden op afschuwelijke wijze vervolgd ten tijde van het tsarendom met de daarbij behorende Russische Orthodoxe Kerk als staatskerk. Ook de Reformatie kent voorbeelden van een verkeerd bijbels denken en is ook betrokken geweest bij een verkeerde politiek. We denken onder andere aan Luther, de op het laatst felle jodenhater, die synagogen in brand liet steken. We denken ook aan de zgn. 'Deutsche Christenheit', die met de Nazi's heulde. Hoe hebben de officiële orthodoxe Kerken in de Sovjet-Unie een heilloos pact kunnen sluiten met de communisten, wat het leven van ware gelovigen extra zwaar maakte? En de Wereldraad van Kerken bleef hierover zwijgen, ondanks de protesten van diverse bekende christenen.
De ware gelovigen binnen het grote geheel van het (pseudo)christendom zijn altijd genegeerd of zelfs dikwijls vervolgd. De christelijke leertraditie legde al te vaak een getuigenis af van een valse leer door geestelijke leidslieden, waarvan de religieuze Joden dikwijls goed op de hoogte waren, onder andere van de verkeerde vertalingen van de Bijbel op de meest cruciale punten. Slechts zelden hebben de geestelijke leiders een diepgaand onderzoek verricht en te weinig geluisterd naar wat de Joodse schrijvers, met hun kennis van het Hebreeuws en het Grieks in de loop der eeuwen geschreven en gezegd hebben. Doorlopend tot op vandaag de dag toe, hebben onder andere de Grieks-heidense stromingen, waaronder de Gnostiek, waarmee Paulus in zijn dagen reeds geconfronteerd werd, ongunstig op het bijbels denken ingewerkt en een zware belasting gelegd op een beter verstaan van het Evangelie.
Hoe kan de christenheid zogenaamd pas in de laatste jaren tot afval zijn gekomen, als het reeds gevallen is ten tijde van het vroegste christendom, waarvan zij tot op heden niet is opgestaan?

De Gnostiek uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, dat het verstaan van de Schriften zo heeft vergiftigd, was toen reeds een erfenis van de Oud-Babylonische godsdienst, de antieke mysteriegodsdiensten en het Griekse Hellenisme.
Het voert te ver om hier uitgebreid op het gedachtegoed van de Gnostiek in te gaan, want zij is veelvormig en ingewikkeld tegelijk. De Gnostiek omvat veel menselijke fantasieën en vergeestelijkingen over oorsprong en doel van het leven. Passages uit het Oude Testament zijn er vermengd met de filosofie van de Griek Plato en allerlei mysteriegodsdiensten uit de antieke wereld, die het vroege christendom zijn binnengedrongen juist vanwege de toestroom van de heidenen. Christelijke geschriften met Gnostieke invloed zijn onder andere het bekende Evangelie van Thomas, het Evangelie van Filippus, het Evangelie der Waarheid, en andere.
De kerkvaders Clemens van Alexandrië, Origenes en Evangerius van Pontus hebben Gnosis als leer vermengd met de rechte leer van Gods woord in Joodse denktrant.
God de Vader was niet de Schepper; de Schepper zou een lagere godheid zijn. Het aardse bestaan werd niet gezien als Gods wereld en dus uitsluitend negatief gewaardeerd. God was er enkel opgericht om de ziel van de uitverkorenen naar de hemelse wereld te doen terugkeren. Gnostici geloofden niet in de letterlijke opstanding der doden, maar in een 'geestelijke verrijzenis', het belijden van het ware inzicht en kennis tijdens het leven van een individu op aarde. De Gnostiek verbrak de band met het Joodse volk totaal, door de God van het Oude Testament als een minderwaardige godheid te beschouwen en zij had geen enkel oog voor de Bijbelse toekomst. Een negatieve beoordeling van het lichamelijke bracht teweeg dat men beweerde dat Jezus niet echt mens was geweest, wat later aanleiding werd tot de verering van de God-mens Jezus.
Door de christelijke concilies en belijdenissen werd de Messias als de Eerstgeborene van de gehele schepping (Kolossenzen1:15) vergoddelijkt tot God de Zoon, deel uitnakend van de drie Personen van de Drie-eenheid Gods, in plaats van de Messias als de Zoon van God, eens de Mensenzoon op aarde, te blijven erkennen.

De Gnostiek heeft de radicale hellenisering van het christendom bevorderd. Er was dan ook een sterke beïnvloeding van de Griekse denkvorm in plaats van de Joodse denkvorm, die vandaag de dag nog diep doorwerkt in de Kerken en andere verwante geestelijke stromingen, zoals bijvoorbeeld de New Age. (Zie het commentaar van Aren van Waarde in Profetisch Perspectief, april 1999, op het boek van dr. R. Roukema, Gnosis en geloof in het vroege christendom, Meinema, Zoetermeer).

We moeten ervan doordrongen zijn dat binnen het christendom het Evangelie op allerlei terreinen werd vergeestelijkt door de Griekse invloed, die nog steeds terug te vinden is. Hiervan zijn ook serieuze en weldenkende gelovigen in Jezus als de Messias zich vaak niet bewust en dragen die heidense ballast in hun wijze van denken over het Evangelie met zich mee. Zo laat het zich verstaan, dat men in de christenheid volkomen blind was voor het bijbelse gegeven van het komen van een reëel Messiaans Rijk, dat als het Koninkrijk der hemelen, oftewel het Koninkrijk Gods, eenmaal, en dat niet zonder Israël, op Gods tijd zal neerdalen op déze aarde en in déze eeuw vóór de wederkomst van Christus. Hier bevinden we ons in de sfeer van het Joods-bijbelse denken. De religieuze Joden spreken veel over het Messiaanse Rijk in allerlei variaties en gradaties.
De evangeliën en het boek Handelingen laten bij voorbaat zien het beginsel van de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen met al zijn wondertekenen. Merkwaardig genoeg is er in de kerkgeschiedenis de geloofsgedachte geweest, tot op vandaag toe, het anticiperen op, het vooruitgrijpen naar, het Koninkrijk Gods op aarde, hetzij in de Kerk, hetzij in de wereld, door dit Godsrijk als het ware uit de hemel naar beneden te trekken, zoals in de Rooms Katholieke Kerk.Vlak na de Reformatie werd hiertoe ook een poging gedaan door de Wederdopers door het zogenaamde 1000-jarige rijk op aarde te willen vestigen, wat natuurlijk reeds in het beginstadium op een jammerlijke mislukking uitliep.
Maar het Messiaanse Vrederijk gaat van Israël uit met de Wet van Mozes, waarvan de Tien Geboden ook voor de heidenvolken de spiegel zijn, die God hen voorhoudt. Wet en genade horen bij elkaar want de norm van de Wet blijkt ook voor de Jood zo hoog te zijn, dat niemand aan deze norm, zeker niet die van de Bergrede, kan voldoen, met als gevolg dat de gehele wereld strafwaardig staat voor God (Romeinen 3:19) en daarom de dood verdient. Paulus laat ons echter zien, dat Christus reeds aan het kruis voor ons de Wet vervuld heeft en de straf bij voorbaat op Zich genomen heeft (Romeinen 8:4). Alleen Jezus kon na de opstanding zeggen: 'Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde' (Mattheüs 28:18). Geen enkel mens kan daarom door het houden van de Wet gerechtvaardigd en behouden worden. Alleen Jezus de Messias kan ons de heiliging en de rechtvaardiging geven. De Wet laat ons sterven, maar Christus maakt ons levend. Het is goed om vandaag met de eis van Gods Wet geconfronteerd te worden, als daaraan direct geloofd wordt dat de Wet door Christus vervuld werd.Is hiermee de Wet teniet gedaan? Volstrekt niet, zegt Paulus in de Romeinenbrief.
In de Messiaanse tijd kan de Wet tot op grote hoogte en met grote vreugde worden gehouden, zonder daaraan echter verdiensten aan te verbinden, omdat alles gaat om de genade Gods. De Wet dient om het dagelijkse leven in deze boze eeuw en op deze aarde voor de mens mogelijk te maken, maar niet om de hemel te verdienen.

terug naar Inhoud

11. We leven vandaag in de verwachting van de Messiaanse tijd

Bekijken we in de hedendaagse wereld de politiek hectische tijd, waarin alles om Israël draait, dan moeten we niet eenvoudig het idee verwerpen dat we een Messiaanse tijd tegemoet gaan op deze aarde en in dit tijdperk, deze aioon, vóór de wederkomst van Jezus als de verheerlijkte Messias. Hiermee is het bijbelse gegeven van de eindtijd niet verworpen, want die komt na de afval in de Messiaanse tijd, in eschatologische voorstellingen, die in het boek Openbaring zijn beschreven. Een beschrijving in apocalyptische visioenen, die we ook in deze tijd hoe langer hoe meer leren te doorzien, zij het lang niet in alle duidelijkheid als we zouden wensen, omdat ze in compacte vorm zijn weergegeven. Ondanks de al tot vervulling gekomen profetische beloften, moeten nog vele dingen hun tijd hebben.

God heeft ons in de afgelopen 2000 jaar na Jezus eerste komst op aarde lang laten wachten, tot de bijzondere gebeurtenissen in de afgelopen 20e eeuw, waarin in vele opzichten de God van Israël zich opnieuw heeft geopenbaard door de vervullingen van tal van profetieën, die nog steeds verder doorgaan.
God liet Zijn volk ruim 400 jaar wachten in Egypte (Genesis 12:40; Handelingen 7:6) toen Hij tenslotte ingreep. De uittocht uit Egypte naar het Beloofde land verliep daarna zéér snel. Zo was het ook het geval met de oprichting van de staat Israël in 1948. Als een Gods wonder was er plotseling het bestaan van het land Israël ten behoeve van het Joodse volk als toekomstig centrum van de gehele aarde.
In onze tijd werd de woestijn in Israël een vruchtbaar land en keerden Joden uit 143 landen, zoals beloofd, in het land van hun vaderen terug. Zelfs de Sovjet-Unie moest onverwacht ineenstorten, zodat de Russische Joden naar Israël konden terugkeren om tijdig, vóór het begin van de Messiaanse tijd, in Israël te zijn. Alles gaat in een snel tempo!

Profetie moet ons, gelovigen, op de hoogte brengen van de in de naaste toekomst te verwachten gebeurtenissen, zonder daarbij de zin voor de alledaagse realiteit te verliezen. Als de verklaarde profetie niet zou uitkomen, dan was de profetie niet fout, maar de toenmalige uitleg ervan. Hoe lang is er in diverse christelijke groepen niet geprofeteerd over een spoedige opname van de Gemeente? Hoe dikwijls is er niet gewerkt met getallen en berekeningen, om het tijdstip van de wederkomst van Christus te bepalen? Maar het einde is er nog niet (Mattheüs 24:6). Waarom? We leven vandaag in de periode van het laatste der dagen, in de herfst van de wereldgeschiedenis! Ook in de Handelingenperiode waren er valse profeten en schrijvers, die de spoedige komst van de dag des HEREN aankondigden, maar de wederkomst van Christus bleef uit. Zij, die de Wederkomst in deze tijd verwachten, zullen teleurgesteld worden en tot spotternij komen. Zo is er sprake van spotters in de laatste dagen, die niet de allerlaatste tijd van de eindtijd aangeven, maar de voorlaatste tijd! Petrus woorden in 2Petrus 3:3,8 zijn voor ons van toepassing, nu we in het laatste der dagen, dus niet in de eindtijd, leven:
Dit vooral moet gij weten, dat er in het laatste der dagen spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen en zeggen: Waar blijft de belofte van Zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó als het van het begin van de schepping af geweest is . . . . Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Heer is als duizend jaren en duizend jaren als één dag.

Dit laatste is een Joodse uitdrukking aangevende dat Gods tijden anders zijn dan die van mensen. Gaan we dit letterlijk opvatten, dan gaan we weer opnieuw met getallen werken, die een profetie sluitend moeten maken. Door voor één dag 1000 jaar te stellen, komt men tot de conclusie dat het scheppingswerk 6000 jaar duurde, want in zes dagen schiep God de hemel en de aarde met daarna een sabbatsrust van 1000 jaar, want God rustte op de zevende dag.
Dit is een vergezochte constructie die men ook vaak op profetische tijden toepast, maar zo werkt profetie niet. Profetie is geen rekensom! We willen daarom waarschuwen voor valse eindtijdspeculaties, hoe aantrekkelijk ze ook in onze oren klinken, vanwege de komst van de grote Dag des HEREN en van Jezus de Messias. Helaas zijn er onder de Joden valse messiassen opgestaan, waarvoor Jezus ons reeds gewaarschuwd heeft in Markus 13:22:
Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen tekenen en wonderen doen om, ware het mogelijk, de uitverkorenen te verleiden. Doch gij, ziet toe: Ik heb het u alles voorzegd.

Het is begrijpelijk, dat het Joodse volk altijd uitzag naar de Messiaanse tijd met de Geest der genade en der gebeden in de zin van de profeet Zacharia of van de Messias zelf, omdat aan Zijn komst het einde van de lijdenstijd van het volk is verbonden. De valse messiassen wilden vaak vol goede wil hun volk van het juk van de onderdrukkers bevrijden. Maar telkens eindigden hun pogingen catastrofaal, zodat het Joodse volk in de loop van de tijd uiterst argwanend zijn tegenover hen, die zichzelf tot messias uitroepen of door hun aanhangers als messias worden vereerd. Het voert te ver om nader in te gaan op de valse Joodse messiassen zoals Bar Kochba (+ 130), Sabbatai Zwi (1626-1675) en Menachem Mendel Schneerson (1902-1994), maar dit rijtje laat zien dat al vanaf de christelijke jaartelling valse messiassen zijn opgestaan en verdwenen zonder dat het Messiaanse Rijk is opgericht. Ook in het christendom stonden valse christussen op, maar ook zij verdwenen zonder dat het Messiaanse Rijk tot stand was gekomen.
De omstreden Kabbalisten, die de dingen probeerden te doorgronden met behulp van een getallenleer, berekenden in 1548 dat het nog 400 jaar zou duren vóór, op een vrijdag, het 'laatste uur' voor de komst van de Messias zou zijn aangebroken. Precies 400 jaar later op vrijdag 14 mei 1948, riep David Ben Goerion de staat Israël uit. Daarmee begon voor de Joden het 'laatste uur' vóór de komst van de Messias. Wat moeten wij hiervan denken?
De Kabbalist Halevy Asjlag berekende in 1920 dat 'nog in onze generatie het Joodse volk het grote lijden zou ondergaan'. Hij had helaas gelijk, want zes miljoen Joden werden slachtoffer van het Nazidom.

Wij sluiten niet uit dat er een openbaring van de symboliek van het Hebreeuws kan zijn. De structuur van de Hebreeuwse taal berust niet alleen op lettertekens, maar ook op een getalswaarde van die verschillende lettertekens, al of niet met elkaar gecombineerd, waaraan men bepaalde gegevens meende te kunnen ontlenen. Kennelijk zijn de Kabbalisten daarin te ver gegaan, bij het maken van hun berekeningen. Ook de Torah is géén rekensom!
In dit alles zij aangetoond dat ook Joodse religieuzen kunnen falen in hun interpretatie van de Torah en in hun verwachtingen ten aanzien van de Messias en Zijn Rijk.

Maar nu opnieuw de indringende vraag: 'Kunnen wij in deze tijd de komst van een Messiaans Vrederijk op deze aarde en in deze aioon verwachten vóór de wederkomst van Christus of komt Hij eerst en begint dan het Messiaanse Vrederijk, het zogenaamde '1000-jarige Rijk' uit Openbaring 20?
Een in de kringen van het 'vrije schriftonderzoek' ('Uit de Schriften' (1929-1963), 'Bijbels Denken' (1963-1988 en 1994-tot heden) niet onbekende Messiasbelijdende Jodin, mevrouw De Nobele-Segaar, heeft er in een gesprek met de schrijver van dit boek op gewezen, dat wij nog lang niet in de Eindtijd leven ondanks de hectische gebeurtenissen van deze tijd. Op vele plaatsen in de Bijbel ziet zij een Messiaans Vrederijk aangekondigd in het laatst der dagen van deze aioon (eeuw), de aioon vanaf de Zondvloed in de dagen van Noach tot aan de Wederkomst van Christus. Slechts weinigen hebben haar in die zienswijze gevolgd. (Eén van hen is N.Baalbergen in zijn brochure 'Het laatste der dagen'. Hij was actief in de kringen van 'Uit de Schriften' en 'Bijbels Denken', maar is later een eigen weg gegaan en gaf het blad 'De Bereeër' uit). In deze zienswijze komt er een Messiaanse tijd in het laatst der dagen, of: te dien tijde, of: te dien dage, in de zin van: in de herfst van déze eeuw. Het zijn bijbelse termen die we niet mogen plaatsen in de Eindtijd als de allerlaatste dag, noch in het 1000-jarige Rijk van de toekomende eeuw.

In deze tijd worden steeds meer nieuwe stappen gezet op de weg naar de Messiaanse tijd in deze eeuw, in plaats van op weg te zijn naar de Wederkomst, die nog niet aan de orde is. De Joden komen nog steeds vanuit een wereldwijde ballingschap naar hun eigen land Israël. Evengoed zal Gods volk nog steeds de barensweeën vóór het volledige herstel van het land moeten ondergaan.Tal van profetieën omtrent het laatste der dagen zijn tot voor kort reeds voorvervuld of zelfs volledig vervuld. Ze worden verder ingevuld in de nabij komende dagen.

Het grote wonder geschiedt, dat nu, na bijna 2000 jaar vrijwel volledige afwezigheid het Joodse getuigenis aangaande Jezus als de Messias opnieuw in Israël klinkt sinds de geboorte van de Joodse staat, al is dit nog maar zeer bescheiden. De Israëlische christenen ondervinden veel tegenstand, voornamelijk van de ultra-orthodoxe Joden, die grote invloed in de politiek hebben. Toch groeien de Joods-christelijke gemeenten in aantal en omvang.
Dit gegeven is ook een aanwijzing, dat we vandaag de dag leven in het laatste der dagen en nog lang niet in de Eindtijd. De term 'het laatste der dagen' omvat de vóór-Messiaanse weeëntijd, gevolgd door de Messiaanse tijd zelf, op déze aarde en in déze eeuw.

Wie het land Israël 50 jaar geleden gekend heeft, kan bevestigen, dat het vroeger een woestenij was en zeker geen mooi land. Iedereen, die nu het bloeiende Israël ziet en aanschouwt hoe de velden vruchten voortbrengen en hoe nieuwe steden en dorpen zijn gebouwd, moet zich wel realiseren, dat daarmee de dag van de Messiaanse tijd nabij is, met de tegenwoordigheid van de Geest des HEREN in alle overvloed, zonder de nog authentieke tegenwoordigheid van de verheerlijkte Messias. De wederkomst van de Messias komt NA de afval in de Messiaanse tijd en daarop volgt de Eindtijd met de Grote Verdrukking.

De Wederkomst betekent tevens de vestiging van het Koninkrijk Gods in de toekomende eeuw (aioon) met het algemene eerste opstandingsleven, het 1000-jarige Rijk zonder zonde en dood. Satan is immers in de put van de afgrond geworpen en kan geen kwaad meer stichten. Bovendien is de verheerlijkte Messias aanwezig. Geen opstand van de mensen-volken op het eind van de 1000 jaren, wel een opstand van de boze geesten en de uit het dodenrijk opgestane mensen-volken buiten de grens van dit 1000-jarige Rijk. Vuur uit de hemel verhindert hen de aarde te bereiken.

De hele wereld zal zien en proeven, dat de belofte van de Messiaanse tijd zoals hiervoor omschreven, daadwerkelijk in vervulling zal gaan. Zowel de Tenach als het Nieuwe Testament (met uitzondering van het boek Openbaring, dat over het 1000-jarige Rijk en daarna spreekt) kondigden op duidelijke wijze en op vele plaatsen en manieren het komen van de Roach Ha Kodesh aan, de grote kracht en overvloed van de Heilige Geest, waardoor het herstel en de volle bloei van Israël, met een ondeelbaar Jeruzalem als geestelijk centrum voor Israël én de volken, zichtbaar wordt. Dan zal Micha 4:2 van toepassing zijn:
En vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jacobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen.Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem.

Als voorafspiegeling is dit Koninkrijk Gods, ofwel de heerschappij Gods op deze aarde, reeds neergedaald geweest, zij het op kleine schaal. In dit licht moet de geschiedenis van Mozes met de uittocht uit Egypte en de geschiedenis van Jozua met de intocht in het Beloofde land, gezien worden vanwege de vele wondertekenen. Anders gaat het slechts om een verzonnen verhaal of een mirakel zoals in de Griekse mythologie.
Deze voorafspiegeling zien we ook in de koninkrijken van David en Salomo. Voorts in de tijd van de profeten zoals Elia, Ezechiël en Daniël, die begeleid werden met wondertekenen met een zinvolle betekenis en gericht op de toekomst.Vooral in de tijd van Jezus omwandeling op aarde werd de heerschappij Gods zichtbaar door de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen, dat zich tevens voortzette in de Handelingenperiode. In deze tweede periode was Jezus de Messias niet tegenwoordig, maar was er wel de grote kracht van de tegenwoordigheid van de Heilige Geest door de overvloedige uitstorting van de Geest des HEREN op de Pinksterdag.
We moeten overigens bedenken, dat de Geest van de Vader ook op de Messias neerdaalde toen Hij zich liet dopen door Johannes de Doper. God de Vader kwam in Hem wonen met hemelse kracht. Alles wat Jezus aan wonderen deed, kwam door de kracht van de Heilige Geest, die in Hem was. Zo werd de Messias Zelf door de Heilige Geest geleid (Lukas 4:1,14,18). Nu zal de Joodse Gemeente de kracht van de Heilige Geest in alle overvloed ontvangen.
Ook hier gaat het nog steeds om het beginsel of de aanzet van het Koninkrijk der hemelen, als voorbeeld, als type, van het Messiaanse Rijk in het laatste der dagen, zoals aangekondigd door de profeten uit het Oude Testament, maar ook door Jezus de Messias zelf zoals in Mattheüs 13. Aan dit beginsel van het Koninkrijk kwam echter een einde in Handelingen 28. Het heil Gods werd voor een deel van Israël weggenomen (Handelingen 28:28; Romeinen 11), maar werd evenwel voor een deel gezonden naar de heidenen.
Na de Handelingenperiode was er niet langer sprake van de aanwezigheid van de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen. Daarvoor in de plaats werd door God de gemeente van de tussenbedeling geschonken in de vorm van de Gemeente Gods der geheimenis (verborgen Gemeente) van Paulus' tweede bediening. Binnen deze Gemeente heeft de Jood nog steeds een functie (Efeze 3:9-11). Israël als heilsorgaan voor de volken werd voorlopig opzij gezet. Hiermee is de uitverkiezing van Israël niet teniet gedaan, haar roeping voor de wereld is opgeschort tot de tijd van 'het laatst der dagen'. Haar taak wordt voortgezet in de vóór-Messiaanse tijd en in de Messiaanse tijd zelf terwille van de volken.

We moeten dus inzien, dat het Koninkrijk der hemelen in de Messiaanse tijd losstaat van het Koninkrijk Gods op aarde in de toekomende eeuw (aioon), het 1000-jarige Rijk, willen wij de samenhang en de verbanden in de Bijbel beter overzien en verstaan.
De door Mattheüs gebruikte term 'Koninkrijk der hemelen' kan vereenzelvigd worden met het Koninkrijk Gods op aarde als het om het Messiaanse Vrederijk gaat in de zin van déze eeuw overeenkomstig de vele Oudtestamentische profetieën. Zo geeft onder andere Mattheüs 3:2 in vergelijking met Markus 1:15 hetzelfde Koninkrijk Gods aan, dat tijdelijk op aarde kon neerdalen in déze eeuw.
Op het Messiaanse Vrederijk in de Torah is de Messias uitvoerig ingegaan door Zijn prediking van het Koninkrijk der hemelen oftewel het Koninkrijk Gods, bijvoorbeeld in de gelijkenissen van Mattheüs 13, waarbij in beeldende en tegelijk verborgen vorm over dit Rijk is gesproken. In de gelijkenissen is er het zicht op de Messiaanse tijd in zijn groei, bloei en afval. Hierover is een en ander door de Messias geopenbaard in korte samenvattingen.

De strafmaat binnen het raam van het Koninkrijk der hemelen ligt bijzonder hoog vanwege de overvloed van de Heilige Geest. De mens krijgt meer verantwoordelijkheid omdat Gods licht tegenwoordig is om daarin te kunnen wandelen. Wie doodslag pleegt zal vervallen aan het gericht. Dit zegt reeds het Oude Testament, maar Jezus zegt, dat een ieder die in toorn leeft met zijn broeder en zelfs tot hem zegt: 'Leeghoofd', of 'dwaas', zal vervallen aan het vuur van Gehenna (Mattheüs 5:21,22). Een mens, die met krenkende scheldwoorden aanvalt, is in de Messiaanse tijd een rechtstreekse overtreder van het zesde gebod: 'Gij zult niet moorden'. We zouden hier kunnen spreken over een 'karaktermoord', die dan onmiddellijk wordt afgestraft, want die past niet in het Messiaanse Rijk.
In onze dagen zullen de profetieën over de vóór-Messiaanse tijd met zijn verdrukkingen en daarna het herstel van Israël tot nog grotere bloei en hoe langer hoe meer tot vervulling moeten komen.

Over de Messiaanse tijd spreekt ook de Handelingenperiode, zoals ook over de 'Dag des HEREN' is gesproken in de toespraak van Petrus op de Pinksterdag. Opnieuw moet de vraag worden gesteld: 'Is de doorluchtige 'Dag des Heren' in Handelingen 2:20 dezelfde als die 'Dag' van de Eindtijd met de Wederkomst? Neen! In Handelingen 2 betreft het de uitstorting van de Heilige Geest, Gods Geest, op de Pinksterdag met daarna de korte periode van de nabijheid van het Koninkrijk Gods met de vele wondertekenen in de Handelingenperiode. Ook hier was opnieuw sprake van een zichtbare bemoeienis Gods in die dagen, die echter verdween na Handelingen 28, toen door Paulus de Gemeente der geheimenis (verborgenheid) werd gesticht tijdens zijn tweede bediening als apostel der heidenen. Toen was er geen sprake meer van de nabijheid van het Koninkrijk Gods, noch van de daarbij behorende wondertekenen.
De tussenbedeling van de verborgen Gemeente van Paulus was aangebroken, waardoor Israël als heilsorgaan voorlopig terzijde werd gesteld. Aan deze tussenbedeling komt een eind zodra Israël opnieuw als heilsorgaan gaat optreden. Het gebeuren in Handelingen 2 moet als een voorafspiegeling gezien worden van de nog komende glorieuze periode van de Messiaanse tijd. De Handelingenperiode dient tevens als profetie.

Wij benadrukken opnieuw: In Handelingen 2 gaat het om een profetie van een 'oecumenisch' gebeuren, dus een Koninkrijk Gods binnen het raam van deze bewoonde aarde in de herfst van de wereldgeschiedenis vóór de Wederkomst. Handelingen 3:19,20 spreekt daarom van 'de tijden van verkwikking (verademing), die komen zullen in de Messiaanse tijd, opdat pas daarna God, Zijn Zoon Jezus de Messias naar de aarde moge zenden. Op deze wijze heeft Petrus reeds in Mattheüs 16:18,19 de sleutels van het Koninkrijk toevertrouwd gekregen, om zelf ook de Messiaanse tijd aan te kondigen, waarvan die van de Handelingenperiode reeds een vóór-vervulling of een voorproef was. Daar heeft Petrus in dit opzicht een bijzonder rentmeesterschap verkregen met betrekking tot dit Koninkrijk Gods. Hij zegt zelf dat hetgeen op Pinksteren gebeurde, het begin is van de vervulling van Joël (Handelingen 2:16). Petrus sprak over de 'Dag des Heren' als beginsel. Immers: de Heilige Geest was toen niet op alle vlees (alle mensen) uitgestort, in tegenstelling tot wat hierover is geprofeteerd in Joël 2:28. De profetie is hiermee dus niet uitgeput en moet nog ten volle worden vervuld.

Petrus wist ook van de 'Dag des HEREN' in de Eindtijd, gevolgd door de Wederkomst met de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde van de toekomende eeuw. 2Petrus 3:10 moet in het licht gezien worden van een 'kosmisch' gebeuren in de Eindtijd, waarbij de tegenwoordige aioon overgaat in de toekomende (2Petrus 3:13).
In de tweede Petrusbrief worden diverse aionen of werelden ('kosmossen') behandeld: de toen-wereld (3:6), de oude wereld (2:5) en de nu-wereld (3:7), waarbij duidelijk wordt, dat in het verlengde hiervan een nieuwe wereld (als 'kosmos'), namelijk de toekomende wereld, zal komen (2Petrus 3:10,13). In de toekomende eeuw (aioon) gaat deze wereld, deze 'kosmos', verder, want het is een vervolg op de huidige boze aioon of eeuw.

Pas in de Messiaanse tijd zal het geloofsleven ten volle kunnen functioneren. De schapen (Israël) zullen dan pas waarlijk Zijn stem kunnen volgen. Deze volheerlijke tijd komt geleidelijk. Deze zal allesbehalve een goed begin krijgen! Er is strijd om dit Koninkrijk Gods binnen te gaan. De vreemde, die Zijn stem niet hoort, wordt uitgeworpen naar het Gehenna.
Gehenna was de vuilnisbelt in het dal van Hinnom nabij Jeruzalem, waarin 'de worm niet sterft en het vuur niet wordt geblust' (Markus 9:43, 44). Het betreft hier niet een hellevuur! Het vuur in de vuilnishoop brandt doorlopend vanwege het broeiproces. Jezus gebruikte Gehenna als beeld van de onherroepelijke doodstraf, waaraan de ongelovige mens niet kan ontkomen. In die zin gaat het om een onuitblusbaar vuur; door de mens niet te blussen, maar wel door God.

Dat betekent dat de zondaar in het dodenrijk komt zonder zich bewust te zijn van zijn omgeving gedurende zijn dood zijn. Het leven van de mens is zolang door God tot Zich genomen. In de 'aionen der aionen', dat wil zeggen de belangrijkste toekomende eeuwen, namelijk buiten het 1000-jarige Rijk en de Nieuwe hemel en de Nieuwe aarde van Openbaring 21, zal de rook van zijn pijniging opgaan bij zijn opstanding ten oordeel, waarop volgt de tweede dood. Die pijniging is dan ook van tijdelijke aard en duurt niet de gehele aionen door. Uit de tweede dood volgt de opstanding ten leven voor alle veroordeelden. Maar het eerste opstandingsleven van de toekomende eeuw zal in elk geval worden gemist.
Reeds in de toekomende eeuw is er het 'eeuwse' vuur, dat ook bestemd is voor de duivel en zijn engelen (Mattheüs 25:41). Dit staat gelijk aan de vuurpoel van Openbaring 20:10, waarin het beest en de valse profeet ter pijniging worden geworpen als reinigingsproces, waarop de tweede dood volgt. Christus' opstanding uit de dood betekent dus ook leven uit de dood voor alle verloren schepselen. Lees Openbaring 20 in zijn geheel. 'In alle eeuwigheid' is onjuist vertaald. De grondtekst leest: 'In de aionen der aionen', dus in de belangrijkste aionen.

De 'kosmos' waarin we nu leven gaat over in een andere 'kosmos', met een andere ontwikkelingsgang, waarin op aarde alles in volmaaktheid verloopt in het eerste algemene opstandingsleven van Openbaring 20, waarin de verheerlijkte Messias tegenwoordig zal zijn.
Op deze toekomende aioon volgt de laatste aioon, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde van Openbaring 21, die van de allerhoogste orde is, omdat daarin ook alle hemelen (universum) worden gereinigd en vernieuwd. Daarna zal God alles in allen zijn.

Wij stellen vast: Israël zal in het laatste der dagen, waartoe ook de Messiaanse tijd zelf behoort, tot overgave en bekering komen terwille van de bekering van de volkenwereld. Dit is tegengesteld aan de gebeurtenissen in de Eindtijd. Op het einde van de Messiaanse tijd is er sprake van afval zowel in Israël als in de volkenwereld, die zal uitlopen op de grote afval, c.q. de Grote Verdrukking in de Eindtijd.
We spreken pas van afval, als de mensen, zoals in de Messiaanse tijd, waarlijk in Gods licht gewandeld hebben vanwege de overvloed van de Geest der genade en der gebeden (Zacharia 12:10) en die toch zullen afvallen. Hoewel zonde en dood in het Messiaanse Vrederijk zoveel mogelijk worden ten ondergehouden, door de werking van de overvloed van de Heilige Geest, zien we uiteindelijk het werk van Satan, onder Gods toelating, weer overheersen in de Eindtijd vlak vóór de Wederkomt van Christus. De afval is zodanig groot geworden, dat een kleine rest van gelovigen overblijft. Jezus stelt daarom in Lukas 18:18 de retorische vraag: 'Doch als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde'?. Vele trouwe gelovigen in de Eindtijd zullen als martelaren omkomen of voor een deel achterblijven tot de Here Jezus terugkeert op de Olijfberg.

Israël in het laatste der dagen
Israël blijft heilsgeschiedkundig van betekenis voor de wereldgeschiedenis. Uit de profetische teksten en uit Jezus' woorden over het laatste der dagen weten wij, dat Israël in de nabije toekomst nog onder een vloek van de volken komen zal, zoals het nog niet eerder is voorgekomen. De profetie in Jesaja 24:5,6 is niet alleen van toepassing op de tijd van vóór de Babylonische gevangenschap, maar reeds vandaag, nu Israël door zulk een diep dal moet gaan bij allerlei onderlinge conflicten zoals o.a. het conflict tussen de ultra-orthodoxen en de seculieren:
Want het land (niet: aarde) is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de (Joodse) wetten hebben overtreden, de (Joodse) inzettingen hebben overtreden, de (Joodse) inzettingen ontdoken, het verbond dezer eeuw (niet: eeuwig verbond) verbroken. Daarom verslindt een vloek het land (niet: aarde) en moeten haar bewoners boeten; daarom worden de bewoners van het land (niet: aarde) door een gloed verteerd en blijven er weinig stervelingen over.

De wereld geschiedenis in het laatste der dagen wordt in het Midden-Oosten beslist, wat zich reeds vandaag aftekent. Zoals de wereld zich steeds meer tegen Israël keert, zo keert zij zich ook als het ware tegen God en Zijn woord. In Jeremia 30:16,17 lezen we:
Daarom zullen allen die u verslinden, verslonden worden, al uw vijanden tezamen in gevangenschap gaan, uw plunderaars ter plundering worden en zal Ik uw berovers ten roof overgeven. Want Ik zal u (Israël) genezing schenken, u van uw wonden genezen, luidt het woord des HEREN, omdat men u, Sion, de verstotene noemt, degene naar wie niemand vraagt.

Bij de vloek over Israël door de volken wordt gesproken over een (vuur)gloed, die dit volk verteren zal, waarbij er kennelijk weinig stervelingen overblijven. Daarover moet niet gering worden gedacht, want ook in Israël zelf zal, doordat dit volk in de meest kritieke omstandigheden, zoals in de Messiaanse weeëntijd, zij God vergeten en vuur geworpen krijgen in hun steden (Hosea 8:14). 'Zie de dag komt, brandend als een oven' (Maleachi 4:1).Vuur als richtend oordeel Gods over Israël. Veel zal in Israël gereinigd worden door het Vuur Gods.
Profetisch ziet David, dat de aarde zal beven en de grondvesten zullen sidderen en daveren, omdat God in Zijn heilige toorn ontbranden zal (Psalm 18:8,9). Het is echter niet de zwaarste aardbeving van de Eindtijd, die de aarde treffen zal, want er is dan geen aardbeving zo zwaar geweest sinds er mensen op aarde leven (Openbaring 16:18).

In Joël klinkt de oproep de bazuin te blazen in Sion, op de berg Zijner heerlijkheid, opdat de inwoners van het land Israël gewogen zullen worden bij het komen van de dag des HEREN in het laatste der dagen, vooraf gegaan door duisternis en donkerheid. Er komt een groot en machtig volk. Voor hen uit verteert een vuur en achter hen laait een vlam op (Joël 2:1-3). De vijanden zullen in de stad klimmen als een dief (Joël 2:9). De aarde is in beroering; de hemel beeft, ook voor Israël. Tegelijk klinkt er de belofte door van een ommekeer door de Geest des HEREN. God zal in die dagen Zijn Geest uitgieten over alle vlees (= alle mensen). Zonen en dochters van Israël zullen profeteren, Jongeren zullen gezichten zien. God zal wondertekenen geven in de hemel en op aarde: bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal eerst veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, mogelijk ook door de vele zwarte rookzuilen. Dwars door die pikdonkere duisternis heen komt die grote en vreselijke dag des HEREN, die een positieve wending zal aannemen, want het zal geschieden, dat al wie de naam des HEREN zal aanroepen, behouden zal worden. Op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn voor de overgeblevenen, een rest, die de HERE zullen aanroepen (Joël 2:28-32).
Het geloof van het overblijfsel zal uiteindelijk uitgroeien tot het gehele volk Israël in de Messiaanse tijd. In het vuur als richtend oordeel in het laatste der dagen, voorafgaand aan het Messiaanse Vrederijk, zal God Zijn volk toch een schuilplaats geven. Het volk Israël zal weten, dat God de HERE, die dan woont op Sion, Zijn heilige berg en Jeruzalem met zijn heiligdom, de tempel in de Messiaanse tijd, er geen vreemdelingen meer door deze stad zullen trekken (Joël 3:16,17).

Voor Israël geldt, vóórdat de Messiaanse tijd aanbreekt, in elk geval de vermaning van de Messias in Mattheüs 10:16 dat ze als schapen midden onder de wolven gezonden zullen worden. Israël moet dan voorzichtig zijn als slangen en argeloos als duiven, want ook Zacharia 14:2 zegt dat te dien dage God alle volken tegen Jeruzalem tot de strijd zal verzamelen, waarbij tevens blijkt, dat de HERE de Regiseur is van de geschiedenis in het laatste der dagen:
De stad zal ingenomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden (Zacharia 14:2).

De verwoesting zal groot zijn, maar niet volkomen, met het oog op de Messiaanse tijd.

Waar loopt dit alles op uit?
Maar de profetie gaat verder! Na de afval in het Messiaanse tijd zal in de Eindtijd opnieuw het richtende oordeelsvuur op véél grotere schaal plaatsvinden in verband met de Wederkomst, maar dan in kosmische zin, die haar weerga niet gekend heeft, omdat het dan zal gaan om de overgang van de ene aioon naar de andere, de toekomende aioon (Openbaring 4:5; 11:19; 16-18). Hierop volgt de heerlijkheid Gods, het Koninkrijk Gods in de toekomende eeuw. Dit alles is dé grote Dag des HEREN bij uitstek!

Ook in de toekomende eeuwen is er sprake van een zuiveringsvuur op vele manieren, buiten het 1000-jarige Rijk en de Nieuwe hemel en de Nieuwe aarde van Openbaring 21 om. Voor de veroordeelden, zowel mensen als boze geesten, dient de vuurpoel als louteringsproces waarop de Tweede Dood, een sterfelijke toestand, uitlopend op een werkelijke dood, zal volgen. Hieruit is weer opstanding ten leven mogelijk voor alle verloren schepselen Gods, krachtens de universele opstanding van Christus uit de dood, waardoor alles en allen met God wordt verzoend en verenigd.
De dood is verzwolgen in de overwinning. Dood, waar is uw prikkel?. De prikkel des doods is de zonde en de kracht der zonde is de wet. Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus (1Korinthe 15:54-57).

Dit is wanneer God 'alles in allen' zal zijn (1Korinthe 15:28), na de laatste aioon van de Nieuwe hemel en de Nieuwe aarde.

terug naar Inhoud

12. Door Jezus gelijk te stellen aan God, wordt Gods woord ontkracht

We hebben vastgesteld: Jaweh, de HERE, de God van Israël mogen we niet vereenzelvigen met de Messias, Die overigens evengoed zal terugkomen op de Olijfberg (Handelingen 1:11). De Zoon van God is niet gelijk aan God, maar hij is het allerbeste, overhemelse wezen, dat zich in Gods schepping denken laat, uitgedrukt als de Zoon van God vanwege de bijzondere liefde, zoals die, in beeldtaal, er is tussen de Vader en de Zoon. Maar Hij blijft de Eerstgeborene van alle schepselen, die door God naar de aarde is gezonden. Vader en Heilige Geest zijn wel aan elkaar gelijk, omdat de Geest van de Vader uitgaat en hiermee een onlosmakelijk geheel vormt zoals het ook het geval is met de mens en zijn menselijke geest. In de Messiaanse tijd zal God tegenwoordig zijn door Zijn Geest; niet de Zoon van God, die zetelt aan de rechterhand van God in het overhemelse (Efeze 1:20) De Vader en de Messias zijn weliswaar één, maar dan in Gods liefde.
De drie-enige God als leer wordt voor het eerst duidelijk naar voren gebracht door de kerkvader Tertullianus in de 2e eeuw. Vanwege de perikelen rond deze leer werd de Messiaanse tijd als een zeer voornaam en belangrijk gegeven over het hoofd gezien.
Volledigheidshalve moet worden gezegd, dat de strijd over de leer van de Drie-eenheid reeds in de vierde eeuw in het christendom is losgebarsten tussen Arius, een tegenstander van deze leer en Athanasius, medegrondlegger van het dogma van de Drie-eenheid. Vooral de concilies van Nicea (325) en Chalcedon (351) zijn in deze belangrijke momenten in de kerkgeschiedenis.
Hoewel Arius het onderspit moest delven, zijn bijbelse ideeën bewaard gebleven bij onder andere de Unitariërs, die het dogma van de Drie-eenheid verwerpen. Vanwege dit geloofsgeschil zijn er wereldwijd conflicten voorgekomen, waarvan de wonden tot op vandaag nog niet geheeld zijn.
In de strijd om dit leerstuk zijn de Egyptische, Abessijnse, Armeense, Syrische en Nestoriaanse Kerken ontstaan. Ook in het Gnostisch systeem van denken, van vergeestelijking, wordt de conclusie getrokken, dat Jezus gelijk is aan God. De Schrift zelf levert een intern bewijs in Johannes 20:17, dat de Messias niet gelijk is aan God: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, naar Mijn God en uw God.

Door verkeerde vertalingen wordt echter op andere plaatsen in het Nieuwe Testament de indruk gewekt, dat Jezus gelijk is aan de Vader, God Zelf, zoals bijvoorbeeld in Johannes 17:3; 1Johannes 2:22; 4:1-2; 5:20, enzovoort. In 1Johannes 5:6-8 wordt schijnbaar over de Drie-eenheid gesproken: drie Personen, die tesamen één God zijn:
Want drie zijn er die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één. En drie zijn er, die getuigen op de aarde]: de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één.

De tussen [ ] staande woorden komen pas voor het eerst voor in een Latijnse vertaling van rond + 400. Volgens prof. A. Th. Obbink en dr. A. M. Brouwer komt de tekst van de Triniteit in 1Johannes 5:7 in geen enkel van de oude Griekse handschriften voor (Inleiding tot de Bijbel). In de Middeleeuwen dringen de woorden van 1Johannes 5:7 allengs binnen in de Latijnse vertalingen. Erasmus heeft ze dan ook in zijn eerste uitgave van de vertaling niet opgenomen. Op aandringen van critici heeft hij eerst in de derde uitgave (1522) de tekst opgenomen.
Omdat Luther de tweede uitgave van Erasmus van 1519 heeft gebruikt, komt de tekst niet voor in de oudste Luther-vertaling. Pas in 1576 heeft een Franfurter drukker de tekst ingevoegd. Volgens de Rooms Katholieke Congregatie H. Officium (1897) mag aan de echtheid van 1Johannes 5:7 niet getwijfeld worden. Er is gebrek aan waarheidszin bij de Protestanten, als ook zij de echtheid willen handhaven.

De Godheid van Jezus in het vlees zou reeds voorzegd zijn in Jesaja 9:6, bij de geboorte van Hizkia, waarvan men in die tijd hoopte, dat dit kind zou uitgroeien tot wonderbaar raadsman en vredevorst, maar niet tot 'sterke God' maar tot 'held van God' (Hebreeuws: Gibbor = sterk, maar ook held). Ook niet tot 'eeuwige Vader'maar tot 'een vader der eeuw', een vader die Israël zou beschermen in deze eeuw (Hebreeuws: abba-ed). Ook kan dezelfde tekst vertaald worden met: 'Wonderbare raadsman van sterke God en Vader der eeuw'. Het voorzetsel 'van' staat in de grondtekst. Evengoed is Hizkia het type Jezus de Messias, de koning van Israël.

De 'Ik ben' uitspraken van Jezus kunnen we niet vereenzelvigen met die van God, Jaweh: 'Ik ben, Die Ik ben' (Exodus 3:14) Dat ligt op een heel ander vlak. Het is een uitspraak van God zelf en niet één van de Messias!
Jezus kreeg de titel van 'Kurios', vertaald met Heer, zeer waarschijnlijk als tegenhanger voor de titel 'Heiland' en 'Heer' van keizer Augustus in het grote Romeinse wereldrijk. De Bijbel kent een andere 'Heer' dan die van het Romeinse Rijk, namelijk de Heer Jezus de Messias.
Er is geen sprake van verloochening, als wij belijden, dat Jezus de Zoon van God is, maar niet: God de Zoon. De gedachte van de God-mens is iets, wat vooral Joodse religieuzen en denkers stoort, omdat ze zich strikt houden aan het eerste gebod van de Tien Woorden; door God gegeven op de berg Sinaï ten tijde van Mozes: 'Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HERE, uw God, ben een ijverig God. Iedere religieuze Jood zal hier over vallen!

Het dringt bij vele serieuze christenen niet door, hoe ver wij in dit opzicht van de Bijbel zijn afgedwaald. Geen wonder dat de Jood in het algemeen een diepe afkeer heeft van het christendom, juist door de Zoon van God te vergoddelijken tot een God, gelijk aan de Vader en Zijn Geest. Daar waar in de Oudtestamentische profetieën gesproken wordt over JHWH of Adonai als de God van Israël en die in het Nieuwe Testament worden geciteerd, wordt abusievelijk de Vader gelijkgesteld aan of vervangen door de Zoon, Jezus de Messias.

De vraag komt op: Hoe konden de scherpzinnige denkers van de christenheid en hun volgelingen eeuwenlang de valse leer van de kerkelijke concilies aanzien voor Goddelijke wijsheid? Het antwoord moet helaas luiden: doordat ze verblind waren door de Helleense beschaving! Alléén het werk van de Heilige Geest kan de diverse verkeerde christelijke leertradities doorbreken.

De profeet Jesaja profeteert in 29:9-24 wat God zal doen in het laatste der dagen van de Messiaanse tijd, dus niet in de eindtijd. God, de HERE (dus niet de Messias), zal de geestelijke blindheid wegnemen, opdat zij des te meer Jezus als de Messias zullen erkennen als de Verlosser door kruis en opstanding door de werking van Gods Geest. Jesaja zegt voorts, dat in de Messiaanse tijd 'de geest van diepe slaap' zal worden weggenomen. Dit is in Israël gaande nu vele Joden in Jezus als de Messias gaan geloven. Tot die tijd is de Schrift profetisch als een 'verzegeld boek' (Jesaja 29:11).
Jesaja 29 profeteert tevens dat in het Messiaanse Vrederijk doven zullen horen en blinden zien. Door de overvloedige Geest van genade gaat dit in de Messiaanse tijd komen. Jesaja 43:1 zegt duidelijk dat in het Messiaanse Vrederijk God Zelf zal wonen temidden van de Israëlieten.

De leer van de Triniteit beroofde in haar consequenties de inzichten in het Koninkrijk Gods in de toekomende eeuwen, waarin duidelijk blijkt dat Jezus de ondergeschikte is van God de Schepper. Jezus moet dan in de laatste eeuwen als Koning heersen, totdat Hij alle vijanden onder zal hebben gelegd namens God de Vader. Wanneer Jezus alle dingen onderworpen heeft, dan zal ook de Zoon Zichzelf onderwerpen aan God opdat God alles in allen zal zijn (1Korinthe 15:23-28).

Voor de goede orde moet nog worden opgemerkt: Het Woord Gods mag niet vereenzelvigd worden met de Messias, wel met God. In Openbaring 19:11-13 wordt Iemand 'Getrouw en Waarachtig' en 'God Woord' genoemd, terwijl niemand Zijn naam weet dan Hijzelf. Uit deze merkwaardige passage kunnen we niet zonder meer afleiden dat Jezus het 'Woord Gods' is. Het Woord was reeds bij de schepping aanwezig, want het Woord hoort immers bij de Schepper van hemel en aarde. Vanaf het begin was het Woord bij God (Psalm 33:9). In Johannes 1:1 lezen we:
In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God'.

In de Griekse grondtekst staat echter: 'God was het Woord'. God en Zijn Woord horen bij elkaar! Door Gods Woord zijn alle dingen geworden in de hemel en op de aarde (Johannes 1:3). Het is het Woord dat schept!
Nogmaals: Het Woord is niet hetzelfde als de Zoon van God, Jezus de Messias, die in de christelijke leertraditie is vergoddelijkt tot God de Zoon. Het Woord van God is, in de Evangeliën, vlees geworden in de zin van: belichaming, verpersoonlijking, van het Woord Gods in de Tenach. Het Woord van God heeft op tastbare wijze gewoond, geleefd, onder de Joden met de tastbare vervulling van de Messiasprofetie met de prediking van het Koninkrijksevangelie als nadere uitwerking van Oudtestamentische profetieën.

terug naar Inhoud

13. God alles in allen

We kunnen het niet nalaten te benadrukken dat er Gods verzoening voor allen is. God wil dat alle mensen behouden worden (2Petrus 3:9). De mens is niet geschapen om te sterven, maar om te leven. God heeft geen lust in onze dood (Ezechiël 18:32), noch in de ondergang van de goddelozen (Ezechiël 31:11).

Langs een omweg, maar dan evengoed langs die ene weg van Christus' kruis en opstanding, zullen ook de goddelozen eenmaal behouden worden. Zij, die niet wensen te geloven in de verzoening van allen, doen het voorkomen alsof God onmachtig of ongenegen is om de satanische of de menselijke onwil of zelfs onwetendheid, te overwinnen.
Altijd zijn er gelovigen, die geen begrip kunnen opbrengen voor Gods wil en wensen het Goddelijk heil ook afhankelijk te stellen van de menselijke wil. Wie dat zo gemakkelijk stelt, kent de diepte van de zonde niet als een afschuwelijke duisternis. In Mattheüs 10:28 lezen we in de Statenvertaling:
. . . . maar vreest veeleer Hem, die beide, ziel en lichaam kan verderven in de hel (Grieks: 'gehenna')'.

De vertalers hebben dus in 'Hem' God gezien. Velen menen echter daarin de 'boze' te moeten zien, zodat niet 'Hem' (met hoofdletter) maar 'hem' (zonder hoofdletter) gelezen moet worden. Meningsverschillen over vertalingen en begrippen zijn reeds vroeg de christelijke Kerken gaan verscheuren. De 'boze' heeft groot succes gehad. De christelijke Kerk is heidens, Grieks (Helleens), gaan denken over de eenheid van God en over de verzoening van God. De Kerk heeft zich afgekeerd van het Evangelie van Paulus door onder andere een Kerkelijke uitverkiezingsleer tussen God en de mensheid te plaatsen. Wie niet geroepen werd, was voor eeuwig verloren. En 'eeuwig' verkreeg de Helleense betekenis van 'eindeloos'. De christen mag niet geloven dat Jezus, de Messias, een losprijs voor allen is en dat God Zijn verlossingsplan met de gehele mensheid op Zijn tijd en gelegenheid en langs Zijn wegen, ten uitvoer brengt (1Timotheüs 2:6). Dat is een trieste geloofsgedachte.

De ongelovige mensen zullen, weliswaar door een reinigingsproces, op grond van Christus' werk ook eenmaal mogen delen in Christus' overwinning op de dood. Zonde en dood zijn teniet gedaan doordat ze aan het kruis door de Messias zijn verslonden tot overwinning.
De eenheid Gods met de mensheid en de wereld is in de Bijbel de allesomvattende openbaring. Elke dag bidt de gelovige Jood zijn 'Sjema Israël': 'Hoor, Israël, de HERE is onze God, de HERE is één (Hebreeuws: 'echad'; Deuteronomium 6:4). Het gaat in het Koninkrijk Gods om een eenheid der verzoening, de Liefde! Een éénheid, die alle mensen, alle dingen, tot één maakt (Efeze 1:10; Kolossenzen 1:20). Israël gaat uit van de éénheid Gods, die zó volstrekt is dat zij zich wil en zal verwezenlijken in alle mensen en in alle dingen. De HERE zij geloofd! Amen

terug naar Inhoud

terug naar de top