Poezie Schommelen in het Paradijs 15 maart 2009
Poezie met betrekking tot de bloemen van het paradijs.

Zilverdans op de Hei

Bloem jij bent het allermachtigste,
Zilverdans op de hei,
Bloem jij bent het allerprachtigste,
Kom leef in mij,
Jij bloem van het paradijs,
Voor eeuwig zul je in mijn hart,
Mij vullen met jouw zonneschijn

Bloem, voorover gebogen,
En in de nacht rechtuit gestrekt,
Zoveel dauw na al die zorgen,
We hebben het tot de ochtend gered

Niemand kan van jou zeggen dat je niet prachtig bent,
Niemand kan van jou zeggen dat je geen liefde hebt,
Niemand kan van jou zeggen dat je de morgen niet draagt,
Want lang en teer zijn je nachtgewaden, vochtig je bladeren,
Van de tranen van een schone nacht waarin alles werd geregen tot pracht,
Zoveel kracht na lange, moeizame dagen, door zwakheid voortgebracht

Droomster

Van ster tot ster ga je, met bloemen van het paradijs in je haren,
Je hebt Gode genezing gebracht, hen onderdompelende in je pracht,
Je draagt de keizersster, en je warme hart klopt,
Je draagt droefheid van binnen, als de honing van een lange nacht,
Die herinneringen kwellen jou, binden jou, trekken je steeds weer naar beneden,
Waar leeuwen vechten om jouw vlees, maar kind, ik heb dit ook gezien,
Ik weet het, al die moeilijke dagen, nu veren op je kroon,
En zijn het geen mooie vragen ? De antwoorden zullen komen, wonderschoon

Als in een droom zul je zijn, in een droom ben je,
Toe, doe je ogen maar open, en kijk om je heen,
Zoveel dromen tot jou gekomen, en kind, droom maar verder,
Ik sla mijn armen om je heen

Goddelijke pracht is tot jou gekomen,
Nu de vensters van de ochtend opengaan,
Zie je daar soldaten marcheren,
Zij komen uit mijn hart vandaan

Ik heb het je allemaal gegeven,
Want kind, ik schrei met jou,
Onze tranen ineen geweven,
Ja, ik ken jou

Ik ken jou, mijn kind, ik heb je altijd bemind,
Jou altijd gedragen, als kind van de herfst,
Naar beneden viel jij, maar ik ving je op,
In het zachte mos, en het zachte warme zand,
Toe maar kind, vlieg maar,
Ik heb mijn veer in je gebrand

Zachte vingers vingen jou op,
Schone stemmen zongen jouw naam,
Klinkende door het herfstgetij,
Het is zomer, snel, want alles gaat voorbij

Ik kom langs jou als de wind,
Als de zonnestraal op het dak,
Overgiet ik jou met mijn liefde

Schommelen in het Paradijs

In het donkere gras, tranen gesponnen,
Gespannen als een web,
Daar kom jij aan, het neemt je mee,
Naar de bronnen van lang vervlogen jaren,
Heb je de sleutel gezien, heb je het gevolgd ?
Het is een bloem van het paradijs,
Waar de winden zich vormen,
Waar het ijs haar schuilplaats heeft,
Totdat de zon haar verscheurt en versnippert,
Het begin van een nieuwe dag

Het is herfst nu, bladeren vallen,
Het schone oog van de winter valt als een parel in je hand,
Nee, nog steeds kun je het niet begrijpen,
Vele vragen zijn hier gestrand,
Zij wachten op het grijze licht,
De hand van mist raakt hen aan,
Zij schieten wortel en groeien op,
En nog is het antwoord niet daar

Zij nemen mij mee naar een veld vol bloemen,
Verwilderd door de morgenzon,
Verward kijken zij mij aan,
En dan nemen zij mij mee, en begint hun spel

De liederen die zij zingen,
Over draken alreeds verslagen,
Waak op tot die eeuwigheid, mijn kind,
Zij roepen al onze namen

Web van Tranen

Tranen druipen snel, na al die diepe wonden,
Alles gaat hier snel, en webben in de lucht,
Uitgespannen door een koning,
Uitgespannen door de man van tranen

Aan een kruis hingen zij hem,
Zijn hart vol honingtranen,
En bijen kwamen tot hem,
Vliegen bedekten hem,
En een man zalfde hem met olie,
Na een lange nacht,
Waar de morgen hem opwachtte,
Waar de dauw hem liet zien haar pracht

Nee, zij kenden hem niet,
Zij verscholen hun gezicht,
Zij bleven op een afstand,
Maar de dauw bracht haar gericht

Dan zullen vele stemmen wenen,
En zal hij zeggen : ik ken u niet,
Want in de ure dat ik u nodig had,
Liet u mij alleen in mijn verdriet,
Ja, u belaadde mij als een ezel,
En sloeg mij met een stok,
U bespuwde mijn baard,
Trok mijn haren uit,
En duwde mij in een duister hok

Maar tot anderen zal hij zeggen :
U waart mijn bloed, mijn levenswater,
Drinkt met mij van de ochtenddauw,
U hebt mij warmte gegeven in een koude nacht,
U waart mijn kleed, u waart mijn pracht

Schone Ogen

Het wilde kind, verstoten door de stad,
In het veld leeft het kind, in het veld haar kracht,
Ja, de stad is haar zwakte, haar put, haar diepte,
Eens was zij daar, maar in het veld vond zij haar pracht

Bekleed me dan met goddelijke sterren,
Bekleed me dan met wijsheid zo diep,
Schone ogen zijn als bronnen,
Komende voort vanuit hem die alles schiep

Zij hoeden het arme kind,
Zij troosten de geslagen jongen,
Zij omhullen de bedelaar in de nacht,
En rijden met hen naar een ongeziene pracht

Bloesem van de Roos

Hemelse geuren, wanneer deze bloem danst,
Zij gaat de rijen langs om gebroken harten aan te raken,
Het versplinterde hart kust zij, en het zwakke hart neemt zij mee

Tedere lessen leert zij hen, Tere stappen,
Na de nacht zal de aarde vergaan, om te komen in haar handen,
Zij is een bloem van het paradijs,
Een geheimenis van Gods Hart,
Toe, neem mij mee, ik ben al gebroken,
En drink van zwakheid uit uw hand

Met gebogen hoofd ga ik, beroofd van kracht,
Op paarden rijdt ik niet meer,
Zij zijn allen uit mijn macht

Uw bloemengeur wekt mij op, op mijn benen sta ik,
En spreek van wonderschone dromen,
En daarna val ik

Keer op keer breekt u mij,
Keer op keer vangt u mij op,
Het regent in het paradijs,
Uw helm des heils heb ik op

Mijn hart is teer, mijn woorden broos,
Als dauw op lentebloemen,
Bloesem van de roos

Geen kracht om op te staan,
Maar bloemengeuren nemen mij mee,
Tot de dieptes van het woud

Ik heb geen kracht om op te staan,
Zij betovert mijn ramen, en neemt mij mee,
Zij opent de hemel, en ik kijk naar haar,
Totdat het weer regent daar

Regen, regen in het paradijs,
De helm des heils draag ik,
Mijn hart is teer, mijn woorden broos,
Als bloesem van de roos

Regen, regen van het paradijs,
Zij komt door het raam,
Zij brak het ijs,
Met warmte in haar schalen,
De zilverdans, en dan is alles voorbij