Poezie met betrekking tot de bloemen van het paradijs.
Zilverdans op de Hei
Bloem jij bent het allermachtigste,
Zilverdans op de hei,
Bloem jij bent het allerprachtigste,
Kom leef in mij,
Jij bloem van het paradijs,
Voor eeuwig zul je in mijn hart,
Mij vullen met jouw zonneschijn
Bloem, voorover gebogen,
En in de nacht rechtuit gestrekt,
Zoveel dauw na al die zorgen,
We hebben het tot de ochtend gered
Niemand kan van jou zeggen dat je niet prachtig bent,
Niemand kan van jou zeggen dat je geen liefde hebt,
Niemand kan van jou zeggen dat je de morgen niet draagt,
Want lang en teer zijn je nachtgewaden, vochtig je bladeren,
Van de tranen van een schone nacht waarin alles werd geregen tot pracht,
Zoveel kracht na lange, moeizame dagen, door zwakheid voortgebracht
Droomster
Van ster tot ster ga je, met bloemen van het paradijs in je haren,
Je hebt Gode genezing gebracht, hen onderdompelende in je pracht,
Je draagt de keizersster, en je warme hart klopt,
Je draagt droefheid van binnen, als de honing van een lange nacht,
Die herinneringen kwellen jou, binden jou, trekken je steeds weer naar beneden,
Waar leeuwen vechten om jouw vlees, maar kind, ik heb dit ook gezien,
Ik weet het, al die moeilijke dagen, nu veren op je kroon,
En zijn het geen mooie vragen ? De antwoorden zullen komen, wonderschoon
Als in een droom zul je zijn, in een droom ben je,
Toe, doe je ogen maar open, en kijk om je heen,
Zoveel dromen tot jou gekomen, en kind, droom maar verder,
Ik sla mijn armen om je heen
Goddelijke pracht is tot jou gekomen,
Nu de vensters van de ochtend opengaan,
Zie je daar soldaten marcheren,
Zij komen uit mijn hart vandaan
Ik heb het je allemaal gegeven,
Want kind, ik schrei met jou,
Onze tranen ineen geweven,
Ja, ik ken jou
Ik ken jou, mijn kind, ik heb je altijd bemind,
Jou altijd gedragen, als kind van de herfst,
Naar beneden viel jij, maar ik ving je op,
In het zachte mos, en het zachte warme zand,
Toe maar kind, vlieg maar,
Ik heb mijn veer in je gebrand
Zachte vingers vingen jou op,
Schone stemmen zongen jouw naam,
Klinkende door het herfstgetij,
Het is zomer, snel, want alles gaat voorbij
Ik kom langs jou als de wind,
Als de zonnestraal op het dak,
Overgiet ik jou met mijn liefde
Schommelen in het Paradijs
In het donkere gras, tranen gesponnen,
Gespannen als een web,
Daar kom jij aan, het neemt je mee,
Naar de bronnen van lang vervlogen jaren,
Heb je de sleutel gezien, heb je het gevolgd ?
Het is een bloem van het paradijs,
Waar de winden zich vormen,
Waar het ijs haar schuilplaats heeft,
Totdat de zon haar verscheurt en versnippert,
Het begin van een nieuwe dag
Het is herfst nu, bladeren vallen,
Het schone oog van de winter valt als een parel in je hand,
Nee, nog steeds kun je het niet begrijpen,
Vele vragen zijn hier gestrand,
Zij wachten op het grijze licht,
De hand van mist raakt hen aan,
Zij schieten wortel en groeien op,
En nog is het antwoord niet daar
Zij nemen mij mee naar een veld vol bloemen,
Verwilderd door de morgenzon,
Verward kijken zij mij aan,
En dan nemen zij mij mee, en begint hun spel
De liederen die zij zingen,
Over draken alreeds verslagen,
Waak op tot die eeuwigheid, mijn kind,
Zij roepen al onze namen
Web van Tranen
Tranen druipen snel, na al die diepe wonden,
Alles gaat hier snel, en webben in de lucht,
Uitgespannen door een koning,
Uitgespannen door de man van tranen
Aan een kruis hingen zij hem,
Zijn hart vol honingtranen,
En bijen kwamen tot hem,
Vliegen bedekten hem,
En een man zalfde hem met olie,
Na een lange nacht,
Waar de morgen hem opwachtte,
Waar de dauw hem liet zien haar pracht
Nee, zij kenden hem niet,
Zij verscholen hun gezicht,
Zij bleven op een afstand,
Maar de dauw bracht haar gericht
Dan zullen vele stemmen wenen,
En zal hij zeggen : ik ken u niet,
Want in de ure dat ik u nodig had,
Liet u mij alleen in mijn verdriet,
Ja, u belaadde mij als een ezel,
En sloeg mij met een stok,
U bespuwde mijn baard,
Trok mijn haren uit,
En duwde mij in een duister hok
Maar tot anderen zal hij zeggen :
U waart mijn bloed, mijn levenswater,
Drinkt met mij van de ochtenddauw,
U hebt mij warmte gegeven in een koude nacht,
U waart mijn kleed, u waart mijn pracht
Schone Ogen
Het wilde kind, verstoten door de stad,
In het veld leeft het kind, in het veld haar kracht,
Ja, de stad is haar zwakte, haar put, haar diepte,
Eens was zij daar, maar in het veld vond zij haar pracht
Bekleed me dan met goddelijke sterren,
Bekleed me dan met wijsheid zo diep,
Schone ogen zijn als bronnen,
Komende voort vanuit hem die alles schiep
Zij hoeden het arme kind,
Zij troosten de geslagen jongen,
Zij omhullen de bedelaar in de nacht,
En rijden met hen naar een ongeziene pracht
Bloesem van de Roos
Hemelse geuren, wanneer deze bloem danst,
Zij gaat de rijen langs om gebroken harten aan te raken,
Het versplinterde hart kust zij, en het zwakke hart neemt zij mee
Tedere lessen leert zij hen, Tere stappen,
Na de nacht zal de aarde vergaan, om te komen in haar handen,
Zij is een bloem van het paradijs,
Een geheimenis van Gods Hart,
Toe, neem mij mee, ik ben al gebroken,
En drink van zwakheid uit uw hand
Met gebogen hoofd ga ik, beroofd van kracht,
Op paarden rijdt ik niet meer,
Zij zijn allen uit mijn macht
Uw bloemengeur wekt mij op, op mijn benen sta ik,
En spreek van wonderschone dromen,
En daarna val ik
Keer op keer breekt u mij,
Keer op keer vangt u mij op,
Het regent in het paradijs,
Uw helm des heils heb ik op
Mijn hart is teer, mijn woorden broos,
Als dauw op lentebloemen,
Bloesem van de roos
Geen kracht om op te staan,
Maar bloemengeuren nemen mij mee,
Tot de dieptes van het woud
Ik heb geen kracht om op te staan,
Zij betovert mijn ramen, en neemt mij mee,
Zij opent de hemel, en ik kijk naar haar,
Totdat het weer regent daar
Regen, regen in het paradijs,
De helm des heils draag ik,
Mijn hart is teer, mijn woorden broos,
Als bloesem van de roos
Regen, regen van het paradijs,
Zij komt door het raam,
Zij brak het ijs,
Met warmte in haar schalen,
De zilverdans, en dan is alles voorbij