Sprookjesverhalen Het Sprookjesbos Sprookjesboek 15 maart 2009
Sprookjes die een diepere betekenis hebben. 6 sprookjes : Het Sprookjesbos | Het Huis dat Altijd Instortte | De Toverbron | De Reuzenvrouw | De Reuzenbewaker | De Toverknots

Het Sprookjesbos

Er was eens een prinses die van huis wegliep. Al gauw kwam ze op een plaats waar tovermannetjes woonde. Eén van die tovermannetjes was Gabriel. Gabriel toverde een huisje voor de prinses met een heel hoog dak. Het huisje was geheel bedekt met dwarsbalken. Een ander tovermannetje was Ruchel. Ruchel toverde een keuken in het huis en een prachtige kamer. En zo waren er nog veel meer tovermannetjes die telkens een stukje in of bij het huis aantoverden, zodat het huis steeds groter werd. Ook toverden ze een bos rond het huis waar niemand binnen kon komen dan door een schilderij. De prinses was erg gelukkig. Het schilderij kwam ergens in een restaurant te hangen en bedekte bijna de hele muur. Het was in een afgelegen kamer waar een paar eettafels stonden. Het was een speciale kamer voor kinderen die feestjes hielden. Sommige kinderen waren jarig of hadden hun diploma gehaald. Maar alleen dromerige kinderen konden het schilderij binnenkomen. Dan fluisterde Gabriel even, en dan werden ze een prins op een wit paard. Terug konden ze dan niet meer, want er was alleen maar een ingang in het schilderij. Er was geen uitgang. Soms wilde een kind weer terug en schreeuwde moord en brand, maar dan later legden ze zich er maar bij neer. In het sprookjesbos was het gewoon beter te zijn. En dan gingen ze altijd dat huis van de prinses binnen waar ze van de tovermannetjes lekkernijen kregen. 'De prinses komt zo terug,' zeiden ze dan. En dan kregen die kinderen een eigen kamer in het huis, en als ze dan ouder werden dan waren ze toch wel blij dat ze nooit meer terughoefden naar die boze wereld. Ze konden zich vaak die verschrikkelijke meesters en juffrouws nog wel herinneren, en die verschrikkelijke kinderen die altijd gilden. Nee, hier waren ze veilig, veilig bij tovermannetjes en een prinses, een prinses die eens ook van huis was weggelopen.

Maar na al die jaren wilden sommige kinderen toch wel hun ouders weer eens zien. Dan bracht één van de tovermannetjes hen altijd naar een grote kast waar wat beeldjes stonden van hun ouders. Het leek net echt, maar toch ook niet. Het was anders. En sommigen wilden hun broertjes en zusjes zien .... ook beeldjes. Alleen beeldjes herinnerden hen nog aan de oude wereld, vreemde beeldjes. 'Stop ze maar weer in de kast,' zei een kind. 'Ik krijg al hoofdpijn als ik aan ze denk. Nooit meer wil ik naar die nachtmerrie terug.'

'Ik zal je iets heel doms vertellen,' zei Gabriel op een dag tegen dat kind. 'In de oude wereld dragen de mannen broeken en de vrouwen rokken. Weet je waarom dat is ? Die broeken zijn veel zwaarder, maar wat als ik je nu een zware rok geef ?' En zo liep dat kind sinds die dag met een hele zware rok. En tegen een ander kind vertelde Ruchel hetzelfde : 'In de oude wereld dragen de mannen broeken en de vrouwen rokken. Weet je waarom dat is ? Die broeken zijn veel zwaarder, maar wat als ik je nu een hele lichte broek geef ?' En zo liep dat kind sinds die dag met een hele lichte broek.

Maar ook de andere kinderen wilden zware rokken en lichte broeken. 'Nou,' zei de prinses, 'zoek ze maar op. Ze liggen verstopt in het huis, en hangen in de hoogste bomen.' Sommige kinderen gingen naar buiten, terwijl andere kinderen in het huis gingen zoeken. Maar aan het eind van de dag had geen kind wat gevonden. 'Nou,' brulde een kind, 'kunnen die tovermannetjes het ons niet gewoon geven ?'

De prinses keek naar Gabriel en Ruchel. Gabriel haalde een zware rok tevoorschijn, en Ruchel een lichte broek. 'Elke dag mag het braafste kind kiezen tussen de zware rok en de lichte broek,' zei de prinses.

Grootvader sloeg het grote boek dicht. 'Grootvader,' zei Harry, 'mag ik ook zo'n lichte broek ?'

Grootvader wees op de prachtige pyamabroek van Harry. 'Oh, ik zie het al,' zei Harry. 'Ik heb hem al aan.'

'Grootvader,' zei Dennis, 'mag ik dan een zware rok ?'

'Nou,' zei grootvader, 'als je heel erg braaf bent, dan zal de prinses jou er vast wel één geven.'

De volgende dag nam grootvader Harry en Dennis mee naar een restaurant waar een heel groot schilderij van het sprookjesbos met het huis hing. In de verte stond de prinses, en dichtbij stonden Gabriel en Ruchel. 'Dus als we door dat schilderij naar binnen gaan dan kunnen we nooit meer terug ?' vroeg Dennis. Grootvader knikte.

'Nou, dan moet ik daar eerst eens heel lang over na denken,' zuchtte Dennis.

Einde

Het Huis dat Altijd Instortte

Er waren eens een man en een vrouw wiens huisje elke dag instortte zodat ze elke dag hun huis opnieuw moesten bouwen. Op een dag waren ze zo moe dat ze zelf ook neerstortten. Na een tijdje kwam er een tovermannetje langs. 'Zal ik jullie huisje eens bouwen met toversteen ? Dan zal het nooit meer instorten.' Dat leek de man en de vrouw wel wat. Maar in ruil daarvoor zou het mannetje zelf daar ook gaan wonen. Het werd een enorm groot huis, een huis waarin je kon verdwalen. Al gauw raakten de man en de vrouw de weg kwijt en ook elkaar, en ook het mannetje konden ze niet meer vinden. Ze begonnen naar elkaar te roepen, maar niets hielp. Maar ja, ze hadden nu in ieder geval een huis dat nooit zou instorten. Op een dag vond de man een bel die hij indrukte. Even later hoorde hij ook een andere bel. De man liep op het geluid af en kwam de vrouw tegen. Toen hoorden ze nog een bel, en toen ze op dat geluid afliepen kwamen ze het tovermannetje tegen. De man en de vrouw lieten elkaar niet meer los, want ze wisten hoe snel ze in het huis konden verdwalen. Ook het tovermannetje lieten ze niet meer los. 'Help ons wegwijs te maken in dit huis,' zeiden ze tegen het tovermannetje.

'Druk gewoon op de bel als je verdwaalt,' zei het tovermannetje, 'dan komt alles goed.'

'Maar ik heb zolang naar een bel moeten zoeken,' zei de man.

'Ach,' zei het tovermannetje, 'we zijn met z'n drieen, dus we moeten gewoon onze oren goed openhouden en op het geluid aflopen.'

En zo begonnen ze alledrie heel langzaam wegwijs te krijgen in het huis, om zo het huis te ontdekken. Na verloop van tijd vonden ze de weg altijd gemakkelijk weer terug, en ze leefden nog lang en gelukkig.

De Toverbron

Eens in het jaar ging altijd de toverbron open, en dan zou de eerste die daar aankwam een slok toverwater krijgen. Lars was altijd de snelste van allemaal, en daarom was hij elk jaar de winnaar. De anderen begonnen dan altijd ruzie te maken met elkaar, want het was altijd een geduw en getrek. Iedereen was er altijd zo hongerig naar de eerste te zijn, maar alleen Lars ging daar elk jaar met een stralende glimlach weer vandaan. Maar op een dag nam een boze toverkoningin bezit van de bron. Toen de bron weer openging was het water zwart in plaats van helder. Ook was het water vies en koud in plaats van warm. Lars wist even niet wat hij moest doen. Hij was nog wel de voorste en had de anderen ver achter zich. Langzaam sloop hij dichterbij, en kreeg ineens een schop. Omdat hij dacht dat hij het zich vergist had strompelde hij door naar de bron, deed zijn ogen dicht en nam een slok. Nu straalde Lars niet meer, en vieze zwarte moddervlekken spatten hem nat. Toen de anderen bij de bron aankwamen was het water helderder en warmer dan ooit. 'Wat sta je daar beteuterd te kijken ?' vroeg iemand. 'De bron is open, en er is genoeg voor iedereen.' Maar Lars had geen zin meer. Hij zag hoe iedereen van de bron dronk en hoe ze in de bron baadden. Teleurgesteld strompelde hij naar huis. Voor hem was er nu niets meer aan nu iedereen van de bron kon drinken. Sindsdien was de bron altijd open, en liep iedereen met een stralende glimlach rond, maar Lars straalde niet. Voor Lars had het allemaal geen betekenis meer. Op een dag zocht Lars de boze toverkoningin op. 'Zeg,' zei Lars, 'heb je niet een andere bron voor me waaruit ik kan drinken ? Ik wil me weer een winnaar voelen.'

'Oh, kom maar mee,' zei de boze toverkoningin. Ze leidde Lars naar een modderpoel waar de kikkers in rondsprongen. 'Deze modderpoel gaat maar eens in de honderd jaar open, en wie er dan als eerste van drinkt die wordt koning, terwijl de rest een schop krijgt.' Nou, dat leek Lars wel wat. Met glunderende ogen vertelde hij het aan de anderen. Maar niemand scheen er interesse in te hebben. Daarom wachtte Lars alleen af totdat de modderpoel zich zou openen. Na jaren en jaren van wachten ging de poel eindelijk open. Lars dook op de bron af en wilde een slok nemen, maar een grote kikker spoot een grote straal modder in zijn gezicht. De kikker had een kroontje op en zei : 'Wij zijn degenen die altijd het eerste drinken wanneer de bron opengaat.' En ineens staarden ook andere kikkers hem met grote ogen aan. Ze droegen allemaal kroontjes. Toen kreeg Lars ineens zo'n grote schop waardoor hij helemaal in de andere bron terechtkwam. 'Dag koning,' zeiden de anderen spottend.

'Nee,' zei Lars, 'ik ben geen koning geworden. Het zijn de kikkers die daar koning zijn.'

'Ach, laat die kikkers toch,' zei een ander. 'Waarom wil je toch altijd een winnaar en een koning zijn ?'

Maar weer wachtte Lars totdat de honderd jaar voorbij waren en deed een nieuwe poging. Ditmaal was hij sneller dan de kikkers en werd koning.

'Nou, ik ben trots op je,' zei de boze toverkoningin. 'Lang heb ik hier op gewacht om mijn koning te hebben. Wees koning over de kikkers en de twee bronnen.'

Nu wist Lars wel wat hij wilde doen. De eerste bron moest weer dicht om ieder jaar open te gaan zodat alleen de eerste die daar aankwam een slok toverwater zou krijgen, en de modderpoel moest voor altijd dichtblijven omdat hij nu immers koning was. Maar niemand wilde meer van de eerste bron drinken, en ze trokken allemaal zo ver mogelijk weg van de bron, zodat Lars een eenzame koning werd. Waar had het hem toch allemaal gebracht ? Op een dag leverde hij de kroon in bij de boze toverkoningin. 'Ik heb gezien dat koning zijn niet loont,' zei Lars, 'en gelukkig word ik er ook niet van.'

Maar de boze toverkoningin begon te lachen. 'Je hebt zelf de modderpoel voor altijd laten sluiten, dus er zal geen nieuwe koning komen.'

'Maar hoe kom ik dan van mijn kroon af ?' vroeg Lars.

'Kom maar mee,' zei de boze toverkoningin. En ze leidde hem naar een bron diep in het bos waar een heleboel prinsen, prinsessen en koningen omheen stonden. 'Straks als de bron opengaat dan zal de eerste die drinkt zijn kroon verliezen en vrij komen.'

'En de verliezers ?' vroeg Lars.

'De verliezers krijgen een schop en zullen voor eeuwig koning moeten zijn,' zei de boze toverkoningin.

'Wanneer gaat de bron dan open ?' vroeg Lars.

'Deze bron zal maar eens in de eeuwigheid opengaan, en dan nooit meer. Degenen die hier bij de bron zijn aangekomen wachten allemaal op dat moment,' zei de boze toverkoningin.

Ineens ging de bron open. Lars wilde zo snel mogelijk naar de bron toe, maar werd door de boze toverkoningin vastgehouden. 'Dit is niet voor jou. Je zal in een kikker veranderen om voor altijd koning te zijn.'

En toen veranderde die arme Lars tussen de handen van de boze toverkoningin in een kikker met een kroontje.

'Och koningin,' smeekte Lars, 'toverkoningin, hoe kan ik ooit van dit lot ontsnappen ?'

'Er is maar één manier,' zei de boze toverkoningin. 'Vindt het meisje dat als eerste van de bron heeft gedronken. Zij was een prinsesje, maar heeft haar kroontje verloren. Als zij jou kust dan is de betovering verbroken en dan ben je voor altijd vrij, net als haar.'

Maar toen de kikker het meisje vond was zij niet echt aardig voor hem. 'Wat moet ik met zo'n vieze glibberige kikker,' zei het meisje.

'Toe nou,' smeekte de kikker, 'één kusje maar.'

Maar het meisje hield voet bij stuk. Van verdriet vluchtte de kikker dieper de bossen in, maar verloor zijn kroontje niet. Altijd zou hij koning blijven. Maar toen hij in een bosvijvertje wat dronk en zichzelf bekeek in de weerspiegeling van het water zag hij een prins. De kikker baadde in het bosvijvertje, en kwam tot de ontdekking dat het de toverbron was waar hij vroeger elk jaar van had gedronken. 'Geloof hen toch niet,' zei de toverbron. 'Je bent een prins, en geen koning. Ben je vergeten dat het toverwater is ?'

'Wat bedoelt u ?' vroeg Lars.

'Sinds de boze toverkoningin bezit nam van de plaats waar ik was ben ik gevlucht. Ik ben blij dat je me hebt gevonden,' zei de toverbron.

'Maar waarom ben ik een prins ?' vroeg Lars.

'Omdat degene die het eerste van mijn nieuwe plaats zou drinken mijn prins zou worden, en dat ben jij,' zei de toverbron. En ineens stond er een prachtige prinses voor hem. Lars keek naar zijn armen en zijn benen, en ontdekte dat hij geen kikker meer was. 'Ooit betoverde de boze toverkoningin mij tot een toverbron,' zei de prinses. 'Alleen als er iemand zou zijn die boven alle anderen van mij zou houden, en mij niet zou willen delen met een ander, dan zou ik weer een prinses kunnen worden,' zei de prinses.

'En die iemand was ik ?' vroeg Lars.

'Zelfs hier heb je mij gevonden,' zei de prinses. 'Diep in het bos, in een moddervijver.'

Lars omhelsde zijn prinses en kuste haar. En ze leefden nog lang en gelukkig.

De Reuzenvrouw

Er was eens een perzik die hele grote oren had. Hij werd er vaak om uitgelachen door andere perzikken, en ze zeiden allemaal dat als hij een meloen was geweest dan was het allemaal niet zo erg. Van verdriet ging de perzik met de grote oren op een dag naar het bos, om nooit meer terug te komen. Daar vond hij een banaan met een hele grote neus. Ook de banaan was gevlucht, omdat ook de banaan altijd door andere bananen werd uitgelachen. Ze zeiden dat als de banaan een meloen was geweest, dan was het allemaal nog niet zo erg. Ze besloten samen op te trekken. Na een tijdje kwamen ze aan bij een groot kasteel. Hier werden ze ontvangen door een komkommer met een hele grote kin, en al gauw kwamen ze erachter dat hier nog veel meer woonden met hele grote lichaamsdelen. De komkommer met de hele grote kin zei dat achter het kasteel een berg is waar een huilende reus woont. De reus zou huilen, omdat hij zo eenzaam was. De komkommer met de hele grote kin had een idee. Als ze nou allemaal zich aan elkaar vast zouden maken, dan zouden ze vanzelf een reuzenvrouw worden voor de reus. Dat deden ze, en met een beetje gepuzzel kwam er een prachtige vrouw tevoorschijn. De vrouw begon aan haar tocht op de berg, en even later was de reus de allergelukkigste.

De Reuzenbewaker

Er was eens een reus die een wondermeloen bewaakte. Velen probeerden bij de wondermeloen te komen, maar de reus joeg hen allemaal weg. Op een dag was er een kaboutertje die zo klein was dat de reus hem niet zag. Met gemak kwam het kaboutertje bij de wondermeloen, ging naar binnen, en besloot er te wonen. Maar op een dag hoorde hij hulpgeroep vanuit het diepere deel van de wondermeloen, en besloot op onderzoek uit te gaan. Na een tijdje lopen zag hij een fee die vastzat. ‘Wees maar niet bang hoor,’ zei de kabouter. 'Ik heb wel een plannetje. Ik ben veel te klein om jou los te krijgen, maar ik weet wel wat.' En zo ging de kabouter weer naar buiten, en riep de reus. Maar de reus zag natuurlijk helemaal niets. Toen de kabouter een klein vlammetje maakte zag de reus het wel. De kabouter nodigde de reus uit om binnen in de wondermeloen te komen. Dat ging niet zo makkelijk, maar na een tijdje was de reus binnen. ‘Zo,’ zei de reus, ‘ik wist niet dat er ook kabouters in de wondermeloen woonden.’

‘Nou,’ zei de kabouter, ‘ik woonde hier eerst ook niet, maar ik was zo klein dat ik makkelijk langs je heen kon komen.’ Maar toen werd de reus erg kwaad. De kabouter zette het op een rennen, dieper in de wondermeloen, en de reus kwam achter hem aan. Na een tijdje kwam ook de reus vast te zitten, en begon om hulp te roepen. Na een tijdje kwamen er reuzen die zelfs groter dan hem waren. Met z’n allen rekten ze de wondermeloen uit, zodat de reus los kon komen, en ook de fee. De reus was er zo van geschrokken dat hij nooit meer binnenin de wondermeloen wilde, en de fee is vanaf toen voor altijd in het voorste deel van de wondermeloen blijven wonen, samen met de kabouter.

De Toverknots

Er was eens een dwerg die een ware plaag was in een gebied van reuzen. Zo haalde hij een heleboel toverkunsten uit om de reuzen telkens dwars te zitten, en daar beleefde hij een hoop lol aan. De dwerg woonde erg diep onder de grond waar hij een toverknots bewaakte waarmee hij zijn toverkunsten uithaalde. Op een dag waren de reuzen het zat, en zes van hen gingen op een zoektocht onder de grond. Ze wisten dat dat erg gevaarlijk was, maar ze hadden het nu helemaal met de dwerg gehad. Na een lange tocht kwamen ze in een hele grote verlichte grot terecht waar ze de dwerg vonden met zijn toverknots. Toen de zes reuzen dichterbij kwamen zei de dwerg : ‘Toverknots, een ware plaag, geef die reuzen een flink pak slaag.’ De toverknots vloog op, en gaf die arme reuzen zulke flinke lellen dat ze alle zes niet wisten hoe snel ze moesten wegkomen.

Toen de reuzen thuiskwamen zeiden hun vrouwen dat ze direkt naar de reuzenheks moesten gaan om van hun wonden af te komen. De reuzenheks had daar wel wat zalf voor. Ook zei de reuzenheks toen ze het verhaal hoorde, dat ze hen wel wilde omtoveren in wolven, zodat ze snel de toverknots konden weggrijpen, en snel weg konden komen. Maar toen de wolven terugkwamen in de grot zei de dwerg : ‘Toverknots een ware plaag, geef die wolven een flink pak slaag.’ En de toverknots vloog zo snel vooruit dat de wolven niets konden beginnen, en kregen ditmaal veel hardere lellen.

Uitgeput kwamen ze weer aan bij de reuzenheks, en vertelden wat er was gebeurd. ‘Weet je wat,’ zei de reuzenheks. ‘Ik weet dat de dwerg van ijs houdt. Ik zal jullie omtoveren tot indiaanse ijsmeisjes, met een heleboel ijstaarten en ijsjes. En dan zullen jullie een hele grote indiaanse ijstafel voor hem dekken.’ En zo gebeurde het. En toen de dwerg zich helemaal had volgegeten zei de dwerg : ‘Jullie mogen alles van mij hebben, behalve mijn toverknots.’

‘Ach,’ zei één van de indiaanse ijsmeisjes, ‘als we dan niet uw toverknots mogen hebben, geef ons dan uw prachtige stem.’ En zo gaf de dwerg zijn stem aan de indiaanse ijsmeisjes. Direkt zei toen één van hen : ‘Toverknots een ware plaag, geef die dwerg een flink pak slaag.’ Daar schrok de dwerg wel even van. Hij stond op, rende weg, en niemand heeft hem ooit weer teruggezien. En zo kwam de toverknots in de handen van de reuzen, en ze leefden nog lang en gelukkig.