Nuls Bioscoop De Alverzoening van Perlottia - Theologische Thriller 2001
Evert van Laar is lid van een Pinkstergemeente. Het is koud buiten. Evert komt thuis van zijn werk. Wat was het weer een rare dag geweest. Evert voelde zich weer zweven tussen hemel en aarde. Hij had gewoon weer dat vreemde gevoel dat hij geen controle meer had over dingen. Vroeger voelde hij zich altijd zo machtig, alsof hem niets kon overkomen. Hij wist altijd alles bij anderen klaar te spelen. Maar nu ... hij voelde zich ontzettend machteloos. De dag erna is Evert ziek...
De Alverzoening van Perlotia

"De Alverzoening van Perlottia" gaan nu al geluiden op in de christelijke wereld: Spannender dan "The Passion of the Christ" en zeker zuiverder op de graad. Mogelijk de thriller van het jaar. Alle christenen moeten deze zien om een beter zicht op hun geloofsleven en de diepere betekenis van het Bloed van Christus te krijgen ! Deze film laat zien wat er werkelijk gaande is. Dit zijn de openbaringen waar we op zitten te wachten. Persoonlijk kan ik zeggen dat deze film mijn leven veranderd heeft."

Theologische Thriller

Hoofdstuk 1.
Evert van Laar is lid van een Pinkstergemeente. Het is koud buiten. Evert komt thuis van zijn werk. Wat was het weer een rare dag geweest. Evert voelde zich weer zweven tussen hemel en aarde. Hij had gewoon weer dat vreemde gevoel dat hij geen controle meer had over dingen. Vroeger voelde hij zich altijd zo machtig, alsof hem niets kon overkomen. Hij wist altijd alles bij anderen klaar te spelen. Maar nu ... hij voelde zich ontzettend machteloos. De dag erna is Evert ziek, en blijft op bed liggen. Zijn moeder brengt hem wat thee met rijstwafels, en wat honing, maar veel eet hij daar niet van. Evert wil rust. Zijn moeder gaat even naast hem zitten op het bed, en houdt zijn hand vast. 'Moet ik de dokter bellen ?' vraagt zijn moeder bezorgd. Maar Evert wil niks met dokters te maken hebben. Dokters maakten het in zijn ogen vaak erger dan het was. Maar de moeder van Evert begon zich steeds meer zorgen te maken. Evert voelde zo heet aan, en was zelfs een beetje aan het ijlen. 'Verlies me dan niet ...' ijlde hij '...Mijn moeder is dood ... mijn vader is dood ...' en toen sloot Evert half zijn ogen. 'Ik ben er nog hoor,' zei z'n moeder. 'Maak je maar geen zorgen, en je vader leeft ook nog.' Evert begon te rillen en te beven. Z'n moeder nam hem in haar armen. 'Wat is er dan toch, jongen, ik ben zo bezorgd. Als het zo door gaat dan moet ik de dokter bellen, Evert.' Maar Evert gaf geen antwoord en zakte weg.
'Evert van Laar ...' Een donkere stem maakte Evert op slag wakker. Het was de dokter. De dokter ging naast hem op het bed zitten, en pakte zijn arm. 'Ga ik dood, dokter ?' vroeg Evert. 'Ik voel me zo vreemd ...' De dokter begon met z'n onderzoek. Weer begon Evert te rillen en te beven. ...'Mijn vader en moeder zijn dood .... en ik ben ook dood ...' ijlde Evert even later. 'Hij heeft hoge koorts,' zei de dokter tegen zijn moeder.
Een paar dagen later is Evert weer beter, maar het ijlen is er alleen maar erger op geworden. Evert kon alles weer doen, maar hij zei telkens dat hij nu ergens anders was. Weer wordt de dokter erbij gehaald, en de dokter vond het hoog tijd dat Evert in het ziekenhuis onderzocht zou worden. De dokter vreesde dat er iets met de hersenen van Evert was gebeurd. In het ziekenhuis ging Evert door de hersenscan, maar omdat ze daar niets konden vinden werd Evert doorverwezen naar een psychiater. 'Ik ben dood,' zei Evert tegen de psychiater. De psychiater gebood hem te gaan zitten. 'Vertel me eens, Evert, wat is er gebeurd ?' Maar Evert kon geen volzinnen meer maken, en begon vreemd te ijlen. De psychiater vreesde dat Evert naar een psychiatrisch ziekenhuis moest, maar daar wilde de vader van Evert niets van weten. Evert's vader had de voorganger van de pinkstergemeente gebeld of ze mischien voor hem konden bidden.
Tegen de avond kwam de voorganger langs bij het gezin van Laar. Evert's zus was er ook bij, zijn broer, en natuurlijk zijn vader en moeder. De voorganger was alleen gekomen, en na even wat bijgepraat te hebben begon hij te bidden. De voorganger kreeg direkt een visioen van de hersenen van Evert. In dit visioen zag de voorganger dat er bepaalde stoffen in zijn hersenen haperden. Ook was er een storing in de bio-electrische signalen die de hersenen moesten regelen. In de geest zag de voorganger een rode prop zitten in de hersenen, en die rode prop begon uit te groeien tot een klein rood wezentje. De voorganger vertelde het verhaal met de woorden : 'Ik heb het al gezien, Evert, die scan van het ziekenhuis was ook niet alles. Wij zullen die kleine rode demoon wel even wegsturen, in de Naam van Jezus. Ineens begon Evert te grommen, en op de vloer te spugen : 'Mij krijg je er toch niet uit,' gromde Evert. Zijn gezicht was ineens helemaal verkrompen als de kop van een varken, en al snuivend rende hij naar de deur van de kamer. 'Ik gebied je te stoppen nu, in de Naam van Jezus Christus van Nazareth,' sprak de voorganger gebiedend. 'Ik heb je gezien, jij kleine rode demoon.' Evert stond ineens stokstijf stil, en de voorganger liep naar hem toe. 'Eruit jij,' beval de voorganger. En Evert begon direkt te kokhalzen. De voorganger vroeg om een emmer, en even later had Evert een roodachtige bal van slijm uitgespuwd. 'Huh, waar ben ik ?' vroeg Evert.
De dagen erna verliepen goed. Evert was bevrijd. Zijn ouders, en ook zijn broer en zus, waren dolgelukkig. Maar het geluk was maar van korte duur, en ook de voorganger scheen niks te kunnen doen. 'Ik denk dat we hier te maken hebben met een zwaardere aanval,' zei de voorganger. Ik zal de gemeente opdragen om voor Evert te bidden en te vasten. Intussen moest Evert weer terug naar de psychiater. De psychiater zag nu geen andere oplossing dan Evert naar een psychiatrische afdeling van een ziekenhuis te sturen. 'Ik heb het gezien,' zei Evert telkens. 'Overal rode demonen. Ik heb ze gezien, ik heb ze gezien.' De begeleiders moesten hem telkens rustig zien te krijgen. 'Wat, wat, blijf van me af, man,' zei Evert telkens als een goedwillende hand hem wilde sussen. 'Ik ben een robot, een cyborg. Ik heb het licht gezien.' Evert dacht dat alle mensen om hem heen lagere wezens waren dan hem, want zij waren per slot van rekening geen cyborg. 'Wat heb ik nog met jullie te maken ?' zei Evert vaak. 'Ik sta nu aangesloten op een electriciteitsbron, en ik heb een dashboard in m'n kop. Kun je het nog volgen ?' De dokters zeiden dat hij zwaar psychotisch was, en als dit te lang zou duren, dan zou hij zelfs de ziekte schizofrenie kunnen krijgen.
Evert voelde zich verder erg goed, en vond dat hij helemaal niet ziek was. 'Wat moet ik hier ?' zei hij telkens. 'Hey, ik moet naar buiten, ik heb een opdracht te vervullen. Ik ben hier niet voor niets op deze planeet.' Op een dag kwam de voorganger bij Evert op bezoek. Evert klampte hem vast en zei : 'Voorganger, haal me hieruit. Ze hebben me hier opgesloten. Jij en ik, we hebben een opdracht te doen, buiten.' De voorganger nam Evert liefdevol in zijn armen en fluisterde : 'Wij in de gemeente houden allemaal erg veel van je, en zullen niet rusten totdat je hieruit bent. Evert, je wordt door zwaardere demonen lastiggevallen.'
Evert raakt een beetje emotioneel, en zegt hardop : 'Maar wat willen ze dan van me ? Wij hebben toch een opdracht, jij en ik ? Buiten toch ?' Evert sprak als een klein kind, en de voorganger verzekerde hem dat het waar was : Ze hadden een opdracht, namelijk de wereld voor God te winnen. Opeens raakt Evert echt overstuur : 'God, wie is dat ? Jij en ik, wij zijn toch cyborgs ? Robotten zijn wij, machines, en wij moeten de aarde klaar maken voor de installatie.' De voorganger drukt Evert een boekje in de handen, en zegt : 'Evert, ik moet nu weg, maar ik kom terug, hoor, Evert, lieverd. Ik kom terug, en wel zo snel mogelijk.'
'Wanneer zie ik je weer ?' vraagt Evert ineens met een vaderlijke stem. 'Zo snel mogelijk,' zegt de voorganger, en na nog even wat omhelzingen vertrekt de voorganger. Evert raakt hysterisch, en ze moeten hem even in de sepereercel zetten. Met de tijd wordt Evert steeds meer onhandelbaar, en op een gegeven moment is hij zelfs gevaarlijk, vooral voor bezoek. Niemand durft hem nog op te zoeken, en de sepereercel wordt zijn vaste plek. Vaak schreeuwt hij dat hij de duivel is, en dat hij gekomen is om de aarde te vernietigen. Maar andere dagen zegt hij dat hij God is, en dat hij de aarde moet klaarmaken voor de installatie. Hij benoemt de begeleiding vaak in vreemde namen, en soms noemt hij iedereen : Huub. Op een dag is de voorganger met een andere man gekomen. Het is een exorcist. De exorcist wil wel voor Evert bidden, maar de begeleiding mag niet meer zomaar mensen toelaten, omdat Evert veel te gevaarlijk is geworden. Hij gaat vaak tekeer als een woest dier. Vaak gilt hij, vloekt hij, en tiert hij, en slaat wild om zich heen. Soms gedraagt hij zich ook keurig netjes, maar kan dan van het één op het ander moment iemand aanvliegen. Hij is onberekenbaar geworden. Na lang aandringen mogen de voorganger en de exorcist even naar Evert. Als Evert ze door het raam van de deur ziet, rent hij direkt naar de deur toe, en roept door het raam tegen de exorcist : 'Ik ken jou wel, Beelzebul, wat kom je doen ?' Evert buldert met een stem zoals ze het nog nooit hadden gehoord, en zelfs de begeleidster die erbij stond schrok verschrikkelijk. 'Evert,' zegt de voorganger luid, 'we komen je helpen. Dit is John van Zalm, en hij wil graag voor je bidden.'
'Wie ben jij,' krijst Evert, 'ik ken je niet, en ik bid niet.' Maar weer probeert de voorganger : 'Jij hoeft zelf ook niet te bidden, maar John wil even voor je bidden.'
'Ik wil niet,' klaagt Evert als een klein kind, 'dan komt Beelzebul me halen.' En dan weer met een donkere stem : 'Beelzebul, wat kom je doen, wat moet je met je oude vader. Ik ben de duivel, Krishna, ik ben Conan en Elton John, ik ben alles, alles, alles, en jij bent niets. Je hebt me diep teleurgesteld, Beelzebul. We hadden een opdracht weet je wel ... jij en ik ... we zouden de wereld veranderen. Waarom heb je me hier opgesloten ?' En dan begint Evert verward te gillen. John stapt naar het raam toe, en zegt : 'Laten we eerlijk zijn, ik ben uw zoon niet, maar je gaat er nu wel uit.' John heeft zijn handen inmiddels op het raam gezet. Direkt moet Evert flink overgeven, maar hij wordt woester en woester. Dan neemt hij een aanloop en met een enorme trap trapt hij de deur eruit, en begint te briesen. Snel komen er begeleiders aanrennen. De voorganger en de exorcist worden verzocht direkt het gebouw te verlaten. Ze zouden het alleen maar erger maken. 'Ik ben de Psychiatrische Inrichting,' schreeuwt Evert met een donkere stem, 'en ik sluit jullie allemaal op. De duivel gaat rond in het huis van David.' En met het grootste gemak smijt hij één voor één de aangerende begeleiders tegen de muur, en loopt stampvoetend naar de uitgang van het gebouw. 'Ik maal jullie allemaal tot moes,' brult Evert, 'ik ben de maalmolen van ...' maar verder komt Evert niet. Een schel alarm is afgegaan en door de intercom wordt iedereen in het ziekenhuis ingelicht en gewaarschuwt. 'Ja, waarschuw maar,' brult Evert, en snelt naar buiten. Niet lang daarna is Evert in het bos. 'Wat heb ik toch met al die malloten te maken,' bromt Evert in zichzelf. 'Ik wil niet langer deel zijn in die poppenkast ... Ik ben alles en niets ... Wat kan mij het schelen wie ik ben. Ik ben een cyborg, aangesloten op de energiebron van ... van .... Ja waar kom ik ook al weer vandaan ?' Evert begint te brullen, en rent dieper het bos in. 'Ik ga niet meer terug, ik ga niet meer terug ...' Na een tijdje valt Evert uitgeput tegen een boom in slaap. Als hij wakker wordt vraagt hij zich af waar hij is. Hij kan zich niets meer herinneren. Het laatste wat hij kan herinneren is dat hij van zijn werk terugkomt, alsof hij zweeft tussen hemel en aarde.
Nietsvermoedend loopt Evert naar zijn ouderlijk huis. Hij belt aan, en zijn moeder doet open. Als ze hem ziet slaakt ze een gil, en rent de kamer in. 'Mama ?' roept Evert stomverbaasd. 'Wat is er aan de hand ?'
Iedereen is snel op de hoogte van het grote nieuws. Evert is bevrijd. Hoe het is gebeurd weten ze niet, maar Evert is weer de goede oude Evert. Ze hadden daar in de pinkstergemeente zo lang voor gebeden en gevast. Ook de voorganger is erg blij. Er valt weer normaal met Evert te praten en ook om te gaan. Evert heeft natuurlijk een groot getuigenis, maar er is ook wat anders bijgekomen, namelijk een profetische gave. Evert heeft namelijk nu altijd een kader van rode lichtstrepen in zijn ogen, waarmee hij speciale dingen kan zien.

Hoofdstuk 2.
Evert heeft ineens zoveel succes in zijn manier van vertellen, en ziet de dingen zo helder, dat de voorganger hem eens in de zoveel tijd laat preken. De diensten zijn dan erg speciaal, niet alleen om de indringende en boeiende betogen, maar ook vanwege Evert's gevoeligheid. Evert heeft een diepe gave van genezing en van profetie, en weet zijn publiek op een bijzondere manier telkens diep te ontroeren. De rode lichten in zijn ogen geven hem bijzondere helderheid, bijna betoverend, en laten hem hele speciale dingen zien. De rode lichten zijn eigenlijk altijd in zijn ogen aanwezig, en de voorganger noemt het een eeuwig visioen. Op een dag stelt de voorganger voor dat Evert ook voor anderen bidt of zij die permanente visie mogen ontvangen. Evert vindt dat een goed idee, en doet aan het einde van zijn preek een oproep of degenen die dat willen naar voren willen komen. Een grote groep komt naar voren, maar dan voelt Evert ineens de droefheid van de Heilige Geest, en de Heilige Geest spreekt zacht tot hem dat de permanente visie alleen aan hen wordt gegeven die heilig leven. Evert merkt dat hij voor een paar mensen niet kan bidden, en stuurt ze terug naar hun stoelen, met de boodschap waar ze aan moeten werken. De anderen die naar voren zijn gekomen legt Evert de handen op, en bidt of ze de gave mogen ontvangen. Vrij snel valt het licht van de Heilige Geest op hen, en ontvangen ze de lichten in hun ogen, maar bij sommigen zijn het andere kleuren. Sommigen beginnen heel hard te lachen in de Geest, en zelfs te schaterlachen, terwijl anderen op hun knieen vallen. Sommigen beginnen te smeken tot God. Degenen die de gave hebben ontvangen kijken op een hele andere manier de zaal in. De anderen konden het in hun ogen zien dat ze wat hadden ontvangen van de Heere.
De voorganger is erg tevreden, en al gauw bereikt het nieuws ook andere pinkstergemeenten. Al snel is Evert een geliefd en veelgevraagd spreker. In een van de diensten die Evert hield riep iemand eens : 'Het is het licht van het bloed van Christus. Mijn ogen zijn gewassen. Verheerlijkt zij God.'
Maar op een dag gebeurt er iets vreselijks. Evert wordt aangereden door een dronken automobilist en verongelukt. De gemeente is in rep en roer. En omdat sommigen nog steeds denken dat Evert onaantastbaar is, geloven ze dat God hem zal opwekken. Maar er gebeurt niets. De teleurstelling is groot. Maar niet lang daarna ziet de gemeente het als een taak om door te gaan met het werk dat Evert heeft gedaan. Dat wat Evert leerde diende grootschaals doorverteld te worden. En niet lang daarna beginnen er ook uitwassen te ontstaan, omdat de voortgang van de leringen stopte toen Evert stierf. Evert kon hen niet meer in het rechte spoor houden, nu hij er niet meer was. Veel dwaalleer ontstond er rondom zijn leringen, en ook begonnen enkelen de gave te misbruiken.
De voorganger was ook erg verdrietig na het overlijden van Evert, die zo'n goede vriend van hem was. De voorganger begon zoveel mogelijk bandjes te verzamelen waar Evert op sprak, en wilde het samenvoegen tot een boek. Uiteindelijk waren het zeven dikke boeken geworden als aandenken aan Evert en zijn werk, waar ze het mee moesten doen. Vele pinkstervoorgangers kregen de zevendelige serie in huis, en ook enkele fanatieke aanhangers. Ook werden er al snel vele boeken over Evert en zijn werk geschreven, en Evert werd bestempeld als een grote Profetische Hervormer.
In die boeken waren ook vaak plaatjes te zien van die zogenaamde dashboards die God je in je ogen kon geven. Het waren een soort profetische brillen met frames, kaders en tabellen. Zelfs het graf van Evert werd drukbezocht. Iedereen hoopte daar nog iets van zijn zalving te ontvangen. De voorganger en ook John, de exorcist, werden de hoofdvertegenwoordigers van deze nieuwe profetische hervorming. Evert besteedde altijd veel aandacht aan het beschrijven van de verschillende onderdelen van het Bloed van Christus, en hoe daar mee omgegaan moest worden, maar de voorganger en John richtten zich hoofdzakelijk op het profetische deel waarover Evert sprak. Die nieuwe gave bleek toch beter aan te slaan dan het betoog over het Bloed van Christus. De zus van Evert vond dat wel jammer, want zij vond de theorie van Evert over het Bloed van Christus minstens zo belangrijk, en fundamenteel. De gave kwam immers voort uit het Bloed van Christus. Sinds Evert eens voor haar had gebeden of ze het Bloed van Christus mocht ontvangen voelde ze zich zo anders, alsof haar bloed borrelde met een mystieke kracht. Evert zei haar altijd dat dat de weelderige armoe van Christus was. Het hield haar eenvoudig en dankbaar.
Suzette miste haar broer heel erg. Ze zou nog zo graag willen dat hij weer eens voor haar bad. Maar dat kon niet meer. Ze schreef veel over hem in haar dagboek. Evert had haar veel meer verteld dan wat hij ooit gepreekt had. En ze schreef altijd alles op in haar dagboek. Daarom waren die dagboeken zo bijzonder voor haar. Op een dag besloot ze eens alles wat ze had opgeschreven, en al haar andere herinneringen aan Evert op te schrijven tot een boek. Het werd een heel dik boek, en ze besloot het eens aan de voorganger te laten lezen. Een lange tijd ging er overheen.
Op een avond werd er gebeld bij huize van Laar. Het was de voorganger, en hij had tranen in zijn ogen. Suzette deed de deur open. 'Wat een wonderbaarlijk boek is dit. Dit kende ik allemaal nog niet,' zei de voorganger, 'het lijkt erop dat hij het beste deel aan jou heeft gegeven.' Suzette kreeg een kleur, en liet de voorganger binnen. Ze spraken erover hoe ze deze boodschappen aan de gemeente moesten doorgeven, en of het daar al de juiste tijd voor was. Het ging over de gaven van het Bloed van Christus.
Aan het einde van het gesprek vroeg de voorganger of hij samen met haar nog even naar Evert's kamer toemocht om daar te bidden. Suzette stemde toe, en samen liepen ze naar boven. Alles was nog precies hetzelfde als voor de dood van Evert. Ze hadden nog geen spullen weggehaald of de kamer veranderd. Suzette was sinds de dood van haar broer niet meer op zijn kamer geweest. Het zou bij haar veel te sterke emoties oproepen. Toen de voorganger naar binnen wilde lopen bleef Suzette staan, en draaide zich weer om. 'Ik kan het niet,' zei ze vlug, maar gaat u maar naar binnen. De voorganger begreep het wel, en liep alleen naar binnen. Wat zou ze graag willen dat haar vader en moeder er op dat moment waren, maar die waren een tijdje voor hun rust op vakantie. Zo konden ze alles ook veel beter verwerken. Haar andere broer woonde niet meer thuis. Na een uurtje vertrok de voorganger weer. Nadat hij was vertrokken kreeg Suzette toch even sterk het gevoel en het verlangen om even naar haar broers kamer te gaan. Rustig liep ze de trap op naar boven, slikte even, en liep toen recht op de kamer van haar overleden broer af. Ze opende de deur, liep naar binnen, en keek in het rond. Ja, alles was nog precies hetzelfde. Buiten was alles al donker. Het was al laat. Stilletjes trok Suzette de gordijnen dicht. Ze keek naar Evert's bureau, waar wat pennen op lagen. Even ging ze achter het bureau zitten, en trok een la open. Hier lagen wat papieren in. Toen stond ze op en liep naar zijn klerenkast. Toen ze de kast opende zag ze op één van de planken een soort schrift liggen. Snel begon ze er in te bladeren. Het bleek een dagboek te zijn van Evert. Ze wist niet dat hij een dagboek bijhield. Ineens gleed er een los papier uit het schrift en viel op de grond. Suzette raapte het haastig op.
Hardop begon ze te lezen : De Tokon, een hemels boek. Leer van het Bloed van Christus. De eerste wet : Niets komt rechtstreeks. Alles komt met omwegen. De tweede wet : Je kunt alleen iets gemaskerd bereiken. De derde wet : De leugen bezit vaak meer waarheid dan de waarheid. De vierde wet : Een stad wordt gebouwd op vele raadselen. Ineens liet Suzette geschokt het papier uit haar handen glijden. Dit was privé-bezit van haar broer. Hier had hij haar nooit over verteld. Ineens begon Suzette bang te worden, heel bang. Wat zou ze allemaal wel niet gaan tegenkomen in zijn dagboek ? Evert had haar zo vaak gezegd dat het voor veel dingen de tijd nog niet was. En misschien zouden er wel dingen in zijn dagboek staan die ze gewoon niet wilde weten. Voorzichtig raapte ze het papier weer op, en wilde het samen met het dagboek terugleggen. Was ze wel gemachtigd om dit dagboek te lezen. Het waren misschien wel geheimen tussen Evert en God. Maar misschien stonden er wel dingen in die Suzette moest weten. Trillend en met kloppend hart probeerde ze toch vluchtig verder te lezen, maar ineens was het alsof iemand haar de keel probeerde dicht te knijpen. Was het God, of was het misschien de duivel of één van zijn demonen, of verbeelde ze zich het maar, en was het gewoon haar angst. Het was wel alsof er iets in haar schreeuwde : 'Niet verder lezen !'
Toch kon ze zichzelf moeilijk bedwingen. Misschien was het wel erg belangrijk dat ze verder las. En weer las ze hardop : De vijfde wet : Niets kan de sleutel beter dragen dan een goed en meesterlijk verhaal. De zesde wet : Zij die de vijf wetten beheersen kunnen de stad van het heilige bloed binnengaan, genaamd De Perlottia. De zevende wet : Zij die in Perlottia zijn leren de kunst van het verlokken, maar bedrog wordt gestrafd. De achtste wet : De Alverzoening der dingen betekent dat uit alles het goede wordt bevrijd, en dat die geest dan alle dingen transformeert. Dit is de sleutel van vertaling, en de alverzoening van Perlottia.
Suzette begon steeds haastiger te lezen : De negende wet : Zij die de Alverzoening van Perlottia zijn binnengegaan, hebben het geheim van de schoonheid gevonden, en wassen zich in de rivier van vergetelheid. De tiende wet : Het tienvoudige Rad van Perlottia zal de rest van hun leven tot hen spreken, tot in alle eeuwigheden. Dit Rad zal hen uit het Rad van Reincarnatie leiden, en in het Rad van Excarnatie brengen en van Reexcarnatie. Dit is ook het Brandende Rad van Perlottia.
Wat was dit ? Het klonk allemaal heel oosters. Was dit van Evert ? Het was een los blad, maar het was wel zijn handschrift. Suzette besloot het dagboek mee te nemen naar haar eigen kamer. Misschien dat het dagboek meer helderheid zou geven. Als het niet van haar broer zou wezen, dan zou ze denken dat het een lijst met stellingen was van één of andere nieuwe secte. Of zou Evert ook in het geheim in zo'n secte binnengeleid zijn ? Suzette stond voor een raadsel. Het klonk allemaal zo mystiek en ver weg. Of zou het een openbaring van Evert zijn waarmee hij worstelde ?
Suzette besloot om te wachten met lezen tot de volgende ochtend. Ze was erg moe. Die nacht kreeg ze een droom over een grote rode leerachtige spin die haar greep met z'n harige poten. Badend in zweet werd ze wakker. In de ochtend werd er gebeld. Suzette greep naar haar telefoon, en nam op. Het was de voorganger. Hij zou een brief hebben ontvangen van de man die in een dronken bui Evert had aangereden. Even kreeg Suzette de rillingen. De man was alweer op vrije voeten, en had erge spijt. Hij wilde deze zondag graag naar de dienst komen, ook om met Suzette te praten. Suzette wist niet goed of ze daar al aan toe was, maar volgens de voorganger was het beter. Volgens hem zou ze zo ook veel beter de dood van haar broer kunnen verwerken. Uiteindelijk gaat ze zelfs na de dienst met de man mee naar huis. Hij woont in een afgelegen boerderij aan de rand van het bos. Suzette vindt het heel eng, maar gaat toch mee voor de man, die erge spijt heeft. Bij de man thuisgekomen gaat Suzette op de bank zitten, en praat nog even een tijdje na met de man. Maar dan valt haar oog op een vreemd schilderij van een rode spin. Suzette schrikt. De man kijkt op en zegt : Ja, dat had ik ge-erfd van iemand. Dan gaat de man even de kamer uit om wat drinken uit de kelder te halen. De man blijft erg lang weg, en na een tijdje loopt Suzette de gang op. Dan valt haar oog op een schilderij met een bootje erop met de naam De Perlottia. Weer schrikt Suzette. Was dat niet zo'n naam van dat papier uit Evert's dagboek ? Suzette krijgt ditmaal een naar voorgevoel. Zou Evert die man al gekend hebben ? Zouden ze samen bij dezelfde secte hebben gezeten ? Suzette loopt door naar de kelder. 'Is daar iemand ?' Maar er wordt niet geantwoord. Suzette loopt de kelder binnen, het trapje af. Plotseling valt de deur achter haar dicht. Als ze naar de deur toerent is die op slot. 'Ik dacht dat je nooit zou komen,' zei een stem van beneden. Een schaduw valt over Suzette heen, en ze wordt neergeslagen.
Later wordt ze wakker in een vreemd bed, vastgebonden. De man staat grijnzend voor haar. 'Wat heb je met mijn broer gedaan ?' vraagt Suzette ... 'Je kende hem al, hè ? er was opzet in het spel, geef maar toe.' Maar weer slaat de man haar, en weer verliest Suzette haar bewustzijn. Als ze later weer wakker wordt is er niemand anders in de kamer. Suzette probeert zichzelf los te maken, en na een hele lange tijd lukt dat eindelijk. De deur blijkt op slot te zijn, en vanuit het raam gaat alles heel steil naar beneden. Ze zou dood kunnen vallen. Gelukkig staat er een kast met wat kleren. Suzette bindt de kleren strak aan elkaar, en maakt een uiteinde goed vast aan de verwarming. Dan klimt ze voorzichtig naar beneden. Helemaal in paniek rent Suzette weg. Na een lange tijd komt ze thuis. Het is al nacht. Direkt belt ze de voorganger die zegt dat hij direkt zal komen. Als de voorganger na enige minuten aanbelt doet Suzette snel de deur open. Samen gaan ze naar Evert's kamer. Net als de voorganger voorstelt de politie te bellen, wordt er beneden hard op de deur geslagen. De voorganger rent naar beneden, en dan is het een hele lange tijd stil. Suzette durft niet naar beneden te gaan, want misschien is het die man wel. Dan hoort ze ineens voetstappen naar boven komen. Tot haar grote schrik is het de man die de dood van haar broer heeft veroorzaakt. Grijnzend gaat hij in de deuropening van de kamer staan. Waar is de voorganger nu gebleven ? Dan ineens hoort ze weer voetstappen. Zelfs van meerdere personen, en het lijkt wel alsof ze iets zwaars dragen. Gelukkig, het was de voorganger, met een andere man van de gemeente. Ze droegen een lange rode kist met vreemde weelderige versieringen van goud en andere edele stoffen. 'Ze weet teveel,' zei de voorganger nors. En ruw werd Suzette in de kist geduwd. Nog even ziet ze het grijnzende gezicht van de voorganger, en wat verder weg als in een schaduw het gezicht van dat andere gemeentelid. Suzette is te verlamd van schrik om nog hulp te roepen. Dan gaat de kist dicht, en wordt alles donker.
Suzette schrikt wakker. Ze had alles gedroomd. Ze had heel lang in coma gelegen. Niet haar broer was door een dronken automobilist geschept, maar zijzelf. En Evert was nooit uit het opvangscentrum weggekomen. Evert was haar gehandicapte broer. Wat een vreemde en lange droom had ze gehad tijdens haar coma, en zo levensecht. Suzette kon zich nog niet bewegen, maar was wel bij bewustzijn gekomen. Nu moest ze alleen nog wachten op iemand die dat zou ontdekken. Ze was in ieder geval in goede handen, in het ziekenhuis. Het was nacht. Ze kon zich herinneren dat ze vroeger eens eerder een droom had gehad over een rode spin. Die kroop toen bij haar moeder in bed. Een paar dagen na die droom hoorde ze dat haar moeder zwanger was, van Evert.

Hoofdstuk 3.
Suzette is blij haar familie weer te zien, vooral haar broertje Evert. Evert was veel jonger dan de Evert uit de droom. Het was altijd een lollig ventje, en Suzette kon met recht zeggen dat hij haar gelukkig had gemaakt. Ze zou geen andere broer willen hebben. Er was een fruitpakket en een bloemstuk gekomen van de man die haar had aangereden, met een kaartje erbij : 'Ik zal het mezelf nooit vergeven, en ik verwacht dat ook niet van jou. Ik zal hier zwaar voor moeten boeten, en ik zal de rest van mijn leven ervoor zorgen dat je weer gelukkig wordt.' Suzette kreeg een flinke huilbui. Ze had natuurlijk heel veel gemengde gevoelens. Eigenlijk wilde Suzette helemaal niets meer met hem te maken hebben, zodat ze het zou kunnen verwerken en vergeten. Dat liet ze hem ook door een kaartje weten. Suzette dacht nog veel na over de droom die ze in coma had. Telkens dacht ze weer na over de Alverzoening van Perlottia, die beschreven stond op dat papier in Evert's dagboek. In het echt had Evert geen dagboek. Hij kon niet eens schrijven. Ze sprak er ook met anderen over. Op een dag nam een verpleegster een boek mee vanuit de ziekenhuis-bibliotheek. Dat boek ging over de Alverzoening. Het ging over gevoelige en zachtmoedige mensen die geloofden dat de hel maar tijdelijk was, en dat uiteindelijk iedereen naar de hemel zou gaan. Het was een soort vagevuur waar alle zondaren in gereinigd werden, om dan alsnog naar de hemel te kunnen. Bij de één duurde dit kort, en bij de andere heel lang. Maar het boek was duidelijk tegen dit soort stellingen gekeerd, want de schrijver zag het als een soort slavenkwekerij. Uiteindelijk bestond er helemaal niet zoiets als een vrije wil. Vroeg of laat zou God je pakken, en dan moest je hem voor altijd dienen. De schrijver vond de alverzoening theologische onzin, maar wel begrijpelijk. Zou je kunnen leven met de gedachte dat er mensen of andere wezens voor altijd gepijnigd zouden worden ? Dan moest je wel erg wreed en ongevoelig zijn. De schrijver trok het bestaan van de hel in twijfel, en in ieder geval de altijddurende hel. Volgens hem zou wat er dan aan hel zou bestaan na een bepaalde tijd met zondaren en al vernietigd worden. Dit zou dan de vierde dood heten : Deze zielen zouden alles vergeten, totdat ze in het niets zouden zijn opgelost. Ook zijzelf zouden worden vergeten, anders zou de pijn van de hemelbewoners blijven bestaan. Suzette vond het wel een interessant boek, maar vond er niets over de Alverzoening van Perlottia. Zou het een secte wezen, of zou het misschien helemaal niet bestaan ?
Na een paar maanden was Suzette helemaal weer de oude. Toch had ze in haar genezingsproces medelijden gekregen met de man die haar dit alles had aangedaan. Deze zat nu in de gevangenis. Op een dag besloot Suzette hem op te zoeken. De man was er helemaal emotioneel van en behandelde haar alsof ze een godin was. De man zei dat hij in de gevangenis na het lezen van een boek tot bekering was gekomen. Hij liep op zijn boekenkast af, en haalde er een roodgekleurd boek uit. 'Hier,' zei hij, 'je mag het wel houden. Ik heb er heel veel aan gehad.' Suzette schrok even. Op het kaft staarden grote letters haar aan : Perlottia. 'Waar gaat het over ?' vroeg Suzette. 'Neem het maar mee,' zei de man, 'daar kom je vanzelf wel achter.' Toen Suzette thuiskwam begon ze direkt in het boek te lezen. Ze hoopte door het boek duidelijkheid te krijgen over de droom die ze in haar coma-tijd had gehad. Het boek ging over vogels, over allerlei verschillende vogels. En niet alleen dat, maar ook over vogels op andere planeten. Dat waren dan niet zo zeer vogels van vlees en bloed, maar van subtiele energieen. Ja, het boek ging veel over subtiele energie. De energie was zo fijn dat het niet zichtbaar was, maar het kon wel allerlei dingen veroorzaken. Ze zouden gedachtes kunnen veroorzaken, beslissingen, en verschillende weersgesteldheden. Suzette had eigenlijk verwacht dat het een boek over het geloof was, omdat de man zei dat hij erdoor tot bekering was gekomen. Maar misschien bedoelde hij er wel iets anders mee. Maar verderop in het boek ging het ineens over Christus, en over de legendes van wat er met Hem gebeurde in het dodenrijk. Ineens ging het over het Bloed van Christus was als een betaalmiddel was waarmee hij zielen loskocht uit verschrikkelijke plaatsen na de dood. Het ging over de burcht Perlottia waaruit het Bloed van Christus zou stromen, en over de strijd tussen de vogels van Perlottia en de vogels van Aldebaran, een rode planeet. De vogels van Perlottia kochten zielen vrij uit de martelplaatsen van de vogels van Aldebaran. Het betaalmiddel was het Bloed van Christus. Daarom is heel veel Bloed van Christus, en heel veel eigenschappen en waarheden van het Bloed van Christus nog in handen van de vogels van Aldebaran, en zij misbruiken dit wonderlijke en levendmakende bloed. Zij bewaken dan ook de stenen tabletten waar de leer van het Bloed van Christus op beschreven staat. Die Leer heet de Tokon, en die tabletten zouden gelezen zijn door enkele profeten in geestesvervoering. Het is een deel van Gods Woord dat nog door een zegel wordt afgesloten. In de Bijbel zou staan in het boek Openbaring dat na het verwijderen van de zegels het Eeuwig Evangelie openbaar zou worden. Bij het verwijderen van de zegels zou er telkens veel bloed vloeien als teken dat de duivel het Bloed van Christus moest teruggeven. De zegels over het Bloed van Christus, die het nog tegenhielden, waren de kooplieden die dit bloed hadden aangenomen als losprijs. Zij waren de vogels van Aldebaran. Door de Alverzoening van Perlottia zou al het Bloed van Christus weer terugkomen tot de burcht. Dan zouden de schalen met het Bloed van Christus over de aarde worden uitgegoten tot een oordeel, en tot een nieuwe schepping. Zij die dan overbleven zouden elkaar kunnen verstaan, ongeacht de taal. Het zou de Alverzoening der talen zijn.
Suzette probeert het allemaal weer te vergeten, en stuurt het terug aan de man in de gevangenis. Maar op een dag staan er twee mannen aan de deur. Ze dragen bruine roodachtige kleren, een beetje leerachtig met stukken fluweel ertussen. Ze vertellen Suzette dat ze christenen zijn die het Eeuwig Evangelie brengen. Suzette zegt direkt dat ze al bekeerd is, en wil de deur weer dichtdoen, maar één van de mannen vraagt haar of ze misschien weleens van Perlottia heeft gehoord. Suzette schrikt. Het blijft haar dus achtervolgen. Tenslotte besluit ze de twee mannen binnen te laten. Ze vertellen een soortgelijk verhaal als in het boek wat ze gelezen had, en zeggen dat niet alleen de tempel is vervuild, maar ook het Bloed van Christus, geinfiltreerd door de vijand. Zo zou er diep in de burcht van Perlottia een verwilderde binnenplaats zijn, genaamd Radth, waar kipdemonen wonen. Zij zouden de Beker van Christus, de Heilige Talgamen, bewaken. In deze beker zou zich het verborgen en verzegelde Bloed van Christus zich bevinden. De eindtijd-christenen hadden niet alleen de taak om de zegels van de tempel, het Woord, te verbreken om het Eeuwig Evangelie te kunnen ontvangen, maar ze hadden ook de taak om de zegels van de Beker te verbreken, door de demonische kippen van Radth te verslaan.
'Zijn jullie een nieuwe secte ofzo ?' vraagt Suzette ineens midden in het verhaal. Maar dan zegt één van de mannen : Het is nu de tijd dat het beestje eens bij de naam wordt genoemd. In dit verhaal is de gevestigde kerk de secte, want is het niet de kerk die van het Woord zoiets griezeligs heeft gemaakt door de Eeuwige Verdoemenis. Wij prediken het Eeuwige Evangelie, en de Alverzoening. En nog eens wat : De kerk heeft het Woord in de gevangenis gestopt, in de zogenaamde Canon. Daarna heeft de kerk het Woord verandert door iets wat ze de Onfeilbaarheid van de Heilige Vader, de Paus noemden. Hij had de macht het Woord van Christus te veranderen, toe te voegen en af te nemen. En dit soort dingen gebeurde ook al in het Oude Testament door de Joden. Is dat dan niet sectarisch ? Of is iets zodra het gevestigd is niet meer sectarisch ?
Maar dan zegt Suzette : De Alverzoening is de Leer van Eeuwige Slavernij, want je vrije wil wordt vroeg of laat door een soort Vagevuur weggehaald. Als jullie dan in Perlottia zeggen te geloven : De Alverzoening van Perlottia is een hele andere alverzoening, die te maken heeft met de Terugkeer van het Bloed van Christus. Dat had ik eens in een boek gelezen. Zeg, hebben jullie het Eeuwig Evangelie al in bezit als boek ? Maar de mannen schudden hun hoofd. Nee, want er waren alleen nog maar boeken uitgekomen over wat er in het Eeuwig Evangelie zou staan. Het boek zou pas ergens in de eindtijd verschijnen, zoals de Bijbel in Openbaring liet weten. Ook begonnen de mannen zich te verdedigen over hun uitspraken. Ze zeiden dat ze het zelf ook nog niet helemaal begrepen hoe de Alverzoening zou zijn in verband met Perlottia, en voorzichtig probeerden ze wat standpunten terug te halen. Ze hadden als excuus dat ze zelf vroeger in een Alverzoenings-gemeente zaten. Ieder mens, en ieder wezen zou uiteindelijk zalig worden, oftewel naar de hemel gaan. De hel was maar tijdelijk. Nou, de tijdelijkheid van de hel, daar kon Suzette wel inkomen. Weer begon ze uit te leggen dat de Alverzoenings-leer een leer is van slavernij, want uiteindelijk kiest iedereen voor God. Dat klopte volgens Suzette niet, en ze vond dat echte gevaarlijke demonen die zich voor altijd tegen God hadden gekeerd daarom door die leer beschermd werden. Zo zou de bediening van exorcisme niet goed kunnen werken. Misschien was niet alleen de leer van Eeuwige Verdoemenis een zegel dat verbroken moest worden, maar ook de tegenovergestelde leer van de Alverzoening. De mannen keken elkaar aan, en knikten bedenkelijk. Toen vertelde Suzette over haar coma-tijd en wat ze daarin had beleefd. Maar één van de mannen keek op zijn horloge. Het was voor hen tijd om te gaan. En na een snel en koel gebaar van afscheid vertrokken ze.
Wel hadden ze een foldertje achtergelaten met een adres waar diensten werden gehouden. Suzette besloot er eens een keer te gaan kijken. Ze kwam aan bij een klein zaaltje, half onder de grond. Het was een soort heuveltje, met een dalletje waarin een pad uitkwam bij een grote deur. Binnenin was het er een beetje donker. Suzette zag een boekentafel, en door de hal kwam ze in een wat ruimere verlichte zaal. Er waren wat groene lampjes aan de muren. De dienst was al begonnen, en Suzette ging een beetje achterin zitten, dichtbij de deur. Suzette keek in het rond, maar zag de twee mannen die bij haar aan de deur gekomen waren niet. De spreker had het over de reis die iedere christen moest maken naar de Beker van Christus, de Heilige Talgamen. Hier zou het Eeuwige Bloed zich bevinden, dat levendmaakte en wonderlijk was. Hiervoor moest iedere christen de zegels van de Beker overwinnen, de boze geesten van Radth. Talgamen was zowel enkelvoud als meervoud. In het meervoud waren het de verborgen hemelse wezens van de Beker. Die zouden dan de christen verder vergezellen op zijn reis naar de sieraden van het kruis, de Lokogamen. Deze felbegeerde hemelse bezittingen werden bewaakt door stierachtige demonen, in een nog diepere binnenplaats van Perlottia, genaamd Acha. De leider van die stierachtige demonen was een skelet, genaamd Canon. Dit skelet brandde vaak, en was de verpersoonlijking van de Canon. Even gingen de rillingen door Suzette heen. Dit skelet hield de christenen gevangen, en gebruikte hen als slaven. Ook hield dit skelet hen af van de Lokogamen. Aan één van de muren naast één van de groene lampen hing een schilderij met zo'n skelet. Dit skelet zat op een zwart paard, en droeg een rood kleed. Het leek wel een beetje op een tafereeltje uit het boek Openbaring. Vervolgens zette de spreker zijn preek voort over Openbaring tien, over een geopend boek. De man vergeleek de sprekende donderslagen die verzegeld werden met de Lokogamen. Het geopende boek waarmee een engel neerdaalde vergeleek hij met het Eeuwige Evangelie wat zou komen. De sieraden van het lijden waren volgens hem verzegeld met de Canon en zijn boze machten, en deze moesten eerst verslagen worden. De Lokogamen zouden volgens hem het Bloed van de Gaven dragen, zoals het Bloed van Profetie, het Bloed van Geloof, het Bloed van Genezing, het Bloed van Onderscheiding, en ook het Bloed van de Bedieningen, zoals het Profetische Bloed, het Apostolische Bloed, het Richterlijke Bloed, het Anfitaatse Bloed. En toen begon de man de gaven en de bedieningen uitvoerig te bespreken. Hij zei dat hij eens een open visioen had gehad over de Lokogamen, waarin zij als grote flessen rondom een enorm veld stonden. Plotseling kwamen er stieren rennen uit de enorme flessen, en kwamen op hem af. Hij kreeg toen een degen van de Heer, maar zei toen : 'Maar Heer, ik ben toch geen stierenvechter ?' Waarop de Heer sprak : 'Nee, maar je bent wel een demoonvechter.' Toen veranderden de grote flessen in sieraden en kwamen op zijn degen terecht.
Toen hij alle stierdemonen had verslagen verschenen er grote lichtende letters voor hem : De Aflaat van Perlottia. Dit was een hemelse winkel, een hemelse bar, waar niet met materieel geld betaald moest worden, maar met geestelijk geld. Hier moest hij leren een Schenker van de Heer te worden. Hij moest er hier op toezien dat er betaald werd voor elke gave en elke zegen van God. Zij die hierin volleerd waren, kregen toegang tot de Alverzoening van Perlottia, de Heilige Ringen van het Bloed van Christus, de Eeuwige en Algehele Verzoening van het Bloed van Christus. Maar ook deze Alverzoening was verzegeld. Hier zou de gelovige een laatste gevecht tegen Canon moeten leveren, en kennis maken met zijn verborgen legers.
Ineens krijgt Suzette weer rillingen, en een vreemde angst overvalt haar. Het lijkt wel alsof ze er niet meer is, alsof ze zweeft tussen hemel en aarde, misschien wel tussen de aarde en de hel. Er klopt iets niet, het lijkt wel alsof ze niet wakker is. Ze staat op, en wil door de deur naar buiten rennen, maar ineens lijkt het wel alsof de tijd stilstaat. Bij de deur staat een skelet, en Suzette kan zich nauwelijks bewegen van de schrik. Alles gaat zo traag ineens, alsof elke seconde honderden jaren duurt. Suzette probeert te gillen. Het is een zwart skelet die een beetje krom staat. Kijkt hij nou naar haar, kijkt hij dwars door haar heen, of kijkt hij ergens anders naar ? Ineens zegt hij met een ijzeren schelle stem die door de zaal lijkt te bulderen : 'Suzette van Laar, je moet voor Christus verschijnen.' Dan wordt Suzette voorgeleid in een immens grote zaal. De poorten in die zaal zijn zo hoog en breed dat wel miljoenen zielen in elke deuropening kunnen staan. De toppen lijken te verdwijnen in de mist. Overal is mist, en in de verte staat een brandheldere troon. Hoog op de troon zit Canon, als een zwart gebogen skelet, en soms is hij grijs. 'Maar dat is Christus toch niet ?' gilt Suzette. Maar het zwarte licht gebogen skelet naast haar zegt dat Canon Christus is. 'Dat meen je toch niet ?' gilt Suzette. Maar er is zoveel geruis, dat niemand haar lijkt te verstaan, en niemand geeft antwoord. Elke seconde lijkt jaren te duren. Canon opent een immens grote Bijbel met een leerachtig donkerbruin soepel kaft waarin zilverachtige bladen met mist zijn omgeven. Ook opent hij een ander boek waarin Suzette's daden beschreven staan. Langzaam wordt Suzette voorgeleid. Weer gaat alles trager en trager, totdat het lijkt alsof de tijd helemaal stilstaat. Dan leest Canon heel snel haar zonden voor, vanaf haar geboortedag tot nu. Het gaat in een razendsnel tempo, en Suzette krijgt er buikpijn van. Radeloos van angst wordt ze. 'Jullie hebben mij uitgekozen als Christus,' buldert Canon. 'Nu zullen jullie dan ook door mij veroordeeld worden, en ik straf voor eeuwig.' Weer begint Suzette te gillen, en schreeuwt : 'De Ware Christus zal mij hier ook uit loskopen, door Zijn Eeuwig Bloed, door Zijn Eeuwig Evangelie.'
'Dat evangelie is er niet. Niemand heeft dat boek,' buldert Canon. 'Je zult hier voor eeuwig moeten sterven, en je ziel zal voor eeuwig als slaaf in mijn koninkrijk arbeiden. Jullie hebben je zelf door mij laten ketenen, en dat is eens en voor altijd. Aan de canon verandert niks, want die is eeuwig. Ik ben de Eeuwige.'
Maar dan schreeuwt Suzette : 'God heeft in Zijn Woord beloofd, dat dat boek zou gaan komen, in Openbaring.' Maar dan schreeuwt Canon, terwijl er lava uit zijn mond stroomt dat hem helemaal omhuld : 'Dat boek is verzegeld, en niemand kan die zegels verbreken.' De lava begint te stomen, en begint als een zee richting Suzette te stromen. Het is alsof haar oren knappen, en ze bijt op haar tong van de pijn. Wezens in kappen komen door poorten naast de troon binnen, en zetten zich naast Canon. 'Laat het oordeel beginnen,' krijst één van de wezens. Suzette zinkt weg in wanhoop. Weer worden er allerlei boeken geopend, en als de wezens het vonnis beginnen uit te spreken wordt Suzette hysterisch. Maar dan ineens gaat er een poort open aan de zijkant van de zaal. Een klein jongetje komt op Suzette aflopen. Het is een gehandicapt jongetje, Evert, haar broertje. Het jongetje begint gekke bekken te trekken om zijn door angst verlamde zus op te vrolijken. Wat moet hij nu hier, en is hij wel tegen Canon opgewassen. 'Grijpt dat joch,' krijst Canon. Direkt verschijnen er wachters van alle kanten met speren, en lopen op het ventje af. Het jongetje haalt een klein boekje uit zijn zak en gooit het naar zijn zus. Het boekje wordt groter en groter, en komt in de armen van Suzette terecht.
'Haha,' buldert Canon, 'je dacht altijd dat je uit je coma was verlost, maar dit bewijst wel weer dat je nooit meer wakker bent geworden. Je bent in mijn handen. Dankzij de kerk ben je van mij, en dankzij het feit dat het Eeuwig Evangelie verzegeld is.' 'Maar hier heb ik het Eeuwig Evangelie,' schreeuwt Suzette, en tilt het boek hoog op. Maar dan ontdekt ze dat er sloten op het boek zitten ... de zegels. 'De deuren zijn dicht, Suzette,' buldert Canon. 'Je kunt nergens heen.' En toen stond Canon op van zijn troon en liep regelrecht af op Suzette. 'De ringen, Suzette, je zult de ringen van de canon krijgen, om je te slaan en brandmerken tot eeuwige slaaf,' brult Canon. Een enorme stank komt van het skelet af, en hij begint nog feller te branden. 'Oh Heer, open Uw Woord,' bidt Suzette trillend. 'Verlos me van de Canon.'
Dan schrikt Suzette ineens wakker. Ze zit nog steeds in de dienst, en iedereen staart haar met grote ogen aan. Naast haar op een lege stoel ligt een klein boekje. 'Is dit voor mij ?' vraagt ze. De aanwezigen knikken. Snel grijpt ze naar het boekje, biedt ongemakkelijk haar excuses aan, en rent snel de zaal uit. Ze stapt in haar auto en rijdt direkt naar de plaats waar haar broertje woont. Daar aangekomen staat haar broertje al voor het raam, en is blij haar te zien. Binnengekomen rent hij op haar af, en ze omhelzen elkaar. Hij doet dat heel stevig, zoals altijd. Dan lijkt het altijd alsof een volwassene haar beetpakt. 'Ik heb vannacht over je gedroomd,' zei hij. 'Ik moest je uit een gevangenis redden.' Geemotioneerd legt ze haar hoofd tegen hem aan, en samen lopen ze verder naar binnen.

Einde