Laten we allen welzijn wezen, laten we allen welvaart zijn,' zei de haas tegen de mol. 'Neen,' zei de mol, 'ik blijf onder de grond, en graaf mijn gangen, door het persoonlijk te voelen, door het persoonlijk aan te raken. Ik doe alles op de tast en hierdoor graaf ik diep. Maar jij, beste haas....
De Haas en de Mol
'Laten we allen welzijn wezen, laten we allen welvaart zijn,' zei de haas tegen de mol. 'Neen,' zei de mol, 'ik blijf onder de grond, en graaf mijn gangen, door het persoonlijk te voelen, door het persoonlijk aan te raken. Ik doe alles op de tast en hierdoor graaf ik diep. Maar jij, beste haas, ziet dingen op afstand, die je nooit aangeraakt hebt, want als je raakt, voel je pijn. De welvaart maakte je afstandelijk en trots.'
'Neen, beste mol,' zei de haas, 'ik kan er een hoop van leren, jou te zien zwoegen onder de grond. Dan voel ik me gezegend, en ben blij niet te zijn als jij. Dan zet ik mijn reis voort naar de zon.'
'Maar, beste haas,' zei de mol, 'weet je dan niet dat teveel licht verblind ?'
'Over blind gesproken,' zei de haas, 'k zal nooit zo blind zijn als jij.'
'Al mag ik dan erg slecht zien,' zei de mol, 'ik voel tenminste de grond waarop jij staat.' Vervolgens draaide de mol zich om en dook weer onder de grond. Hij had geen zin om verder te praten met de eigenwijze haas. De haas pakte zijn raket en vloog verder naar de zon. Telkens komt hij langs planeten waar mollen met hem spreken, maar zijn doel staat vast : 'Op de zon is het lekker warm,' zei de haas.
Op een dag kwam hij een wolf tegen. Het was een sneeuwwolf en de haas schrok er even van. 'Man, wat moet jij het moeilijk hebben hier in de kou,' zei de haas, 'ik ben op reis naar de zon, waar alles warm is. Zeg, heb je geen zin om mee te gaan ?'
'Nee,' zei de wolf, 'ik blijf liever in de sneeuw. De zon zou mijn huid verbranden.'
'Ach, dat is maar een fabeltje,' zei de haas parmantig en trots. 'Ik heb de warmte van de zon gevoeld.'
'Dan wens ik je een goede reis,' zei de wolf, en draaide zich om. Hij had geen zin om verder met de verwaande haas te spreken. De haas had echter zijn ware reden om de zon van dichtbij te bezichtigen nog niet verteld. Hij had geld zien glinsteren daar.
Voorts kwam de haas een oude beer tegen. De oude beer gromde eens en sprak : 'De zon zal over een tijdje smelten. Het was maar een sinaasappel in de hand van een groenteboer.'
'Nee, beste beer,' zei de haas, en verraade zijn geheim : 'De zon zal niet smelten, er is daar goud. Ik heb het zelf zien glinsteren.'
'Ach, nee,' zei de oude beer, 'u vergist zich zeer. Hetgeen u zag glinsteren was het horloge van de groenteboer.'
'Iedereen is hier gek,' zei de haas, 'nee, zelfs levensgevaarlijk. Dat ga ik de rechter verklappen.'
En zo gebeurdde het : De mollen, de sneeuwwolf en de oude beer moesten allen voor de rechter verschijnen. De rechter was een oude grijze arend, vol met grauwe, grijze veren. Vol van verbazing keek hij de beschuldigde dieren aan. 'Zeg, nou moet u toch eens luisteren,' zo sprak hij de dieren aan, 'Ik ben door de haas aangesproken, die mij vertelde, dat u de zon heeft vermoord, dat u hem in een klein gouden potje heeft gestopt en in de zee heeft geworpen. Wat is daarop uw antwoord ?'
De dieren keken de oude grijze arend vol verbazing aan. Sommige mollen kenden de haas niet eens, en hadden zelfs nog nooit van de zon gehoord. De sneeuwwolf begon te schaterlachen : 'Zeg, nou moet u toch eens luisteren, ik heb de haas alleen verteld dat ik niet met hem meewilde op reis naar de zon. Dat was alles.'
'Ja,' zei de mol waar de haas mee had gesproken, 'en ik zei hem alleen dat de zon hem blind zou maken.'
Waarop de oude beer rustig sprak : 'En ik heb hem laten zien wat de zon in wezen is.'
'Net wat ik dacht,' sprak de oude arend, 'ik heb mijn oude boeken nog eens doorgelezen. Hierin staat dat deze haas eens een muntstuk had gestolen, het in een gouden klok had verstopt, en in de gracht had geworpen. Maar zijn gezicht begon toen te stralen als het gestolen muntstuk, daarom zwoor hij te vluchten naar de zon, waar hij met zo'n gezicht niet op zou vallen.'
'Jullie zijn vrijgesproken,' sprak de oude, wijze arend.
En de haas ? Die moest vanaf nu bij de groenteboer werken.